ECLI:NL:RBGRO:2009:BI2889

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
4 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
18/630377-08 en 18/652173-06
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot moord en zware mishandeling van minderjarige stiefdochter

In deze zaak heeft de rechtbank Groningen op 4 mei 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen verdachte O, die beschuldigd werd van ernstige misdrijven tegen zijn minderjarige stiefdochter, aangeduid als [slachtoffer N]. De tenlastelegging omvatte onder andere poging tot moord, zware mishandeling, mishandeling, wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte en zijn medeverdachte P gedurende een periode van twee weken [slachtoffer N] op gruwelijke wijze hebben mishandeld en haar in een vrieskist hebben opgesloten, wat leidde tot onderkoeling en ernstige psychische en lichamelijke schade. De rechtbank heeft de bewezenverklaring van de feiten gebaseerd op diverse getuigenverklaringen, proces-verbalen en deskundigenrapporten. De rechtbank oordeelde dat verdachte met voorbedachte rade heeft gehandeld, gezien de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd. De rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaren, met de maatregel van terbeschikkingstelling en verpleging van overheidswege, vanwege de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer. De rechtbank heeft ook de inbeslaggenomen goederen verbeurd verklaard en de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk vonnis gelast.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 18/630377-08 en 18/652173-06 (vordering tenuitvoerlegging)
datum uitspraak: 4 mei 2009 (Promis)
op tegenspraak
raadsman: mr. D.C. Keuning
V O N N I S
van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[VERDACHTE O],
geboren te [geboorteplaats en -datum],
wonende te [Woonplaats],
thans preventief gedetineerd in de [Penitentiaire Inrichting].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 26 januari 2009 en 20 april 2009.
TENLASTELEGGING
Aan verdachte is ten laste gelegd: dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 19 juli 2008 tot en met 21 juli 2008 te Veendam, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met met voorbedachten rade [slachtoffer N] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, (telkens) met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, tezamen en in vereniging met verdachtes mededader, althans alleen,
- meermalen, althans eenmaal, die [slachtoffer N] in een vrieskist heeft gelegd/gedaan, althans gedwongen in een vrieskist te klimmen, althans plaats te nemen, en vervolgens deze vrieskist heeft afgesloten of laten afsluiten en/of
- ten gevolge waarvan die [slachtoffer N] eenmaal onderkoeld is geraakt en/of (zo weinig zuurstof kreeg dat zij) buiten bewustzijn is geraakt,
terwijl (telkens) de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
2.
A.
hij op verschillende tijdstippen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 8 juli 2008 tot en met 21 juli 2008 te Veendam, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, aan een persoon genaamd [slachtoffer N] opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (een of meer tweedegraads brandwonden), heeft toegebracht, door deze op verschillende tijdstippen, althans eenmaal, opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettlijk, tezamen en in vereniging met verdachtes mededader, althans alleen, kokendheet of heet water en/of kokendhete of hete thee over het lichaam te gooien/gieten;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op verschillende tijdstippen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 8 juli 2008 tot en met 21 juli 2008 te Veendam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, aan een persoon genaamd [slachtoffer N], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, (telkens) met dat opzet op verschillende tijdstippen, althans eenmaal, kokendheet of heet water en/of kokendhete of hete thee over het lichaam van die [slachtoffer N] heeft gegooid/gegoten, terwijl (telkens) de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
B.
hij op verschillende tijdstippen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 8 juli 2008 tot en met 21 juli 2008 te Veendam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer N]) meermalen, althans eenmaal, heeft geschopt en/of getrapt en/of gestompt en/of geslagen en/of meermalen, althans eenmaal, een of meer stroomstoten heeft toegediend, waardoor voornoemde [slachtoffer N] (telkens) letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3.
hij in of omstreeks de periode van 8 juli 2008 tot en met 21 juli 2008 te Veendam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, opzettelijk [slachtoffer N], wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heef hij verdachte en/of zijn mededader (telkens) met dat opzet die [slachtoffer N] in een woning aan de [Adres] meermalen, althans eenmaal, doen of laten verblijven of gehouden in een (slaap)kamer waarvan de deurklink(en) niet in de deur zat(en) waardoor deze kamer niet van binnenuit kon worden geopend en genoemde persoon niet in de gelegenheid was die kamer via die deur te verlaten;
4.
hij op of omstreeks 21 juli 2008 te Veendam opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer P], geboren 14 mei 2007, wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, met het oogmerk (een) ander(en), te weten [Verbalisanten], respectievelijk hoofdagent en/of agent van regiopolitie Groningen, welke verdachte wilde(n) aanhouden, te dwingen iets te doen of niet te doen, immers heeft verdachte die [slachtoffer P] (stevig en/of met kracht) vastgehouden en/of omklemd (gehouden) en/of (hierbij) genoemde perso(o)n(en) dreigend toegevoegd dat als jullie ([Verbalisanten]) hem (verdachte) wilden aanhouden hij het kind zou doodknijpen, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, teneinde die politieagent(en) te dwingen hem, verdachte, niet aan te houden.
BEWIJSVRAAG
Feit 1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie concludeert tot bewezenverklaring van het aan verdachte onder 1 tenlastegelegde.
Daarbij wijst de officier van justitie op de verklaringen van [slachtoffer N], verdachte, medeverdachte P, [Getuige C], het proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 juli 2008, het proces-verbaal van bevindingen van 8 september 2008 en het deskundigenbericht d.d. 18 december 2008.
De officier van justitie is van mening dat uit deze bewijsmiddelen, in onderling verband beschouwd, blijkt dat verdachte en medeverdachte P, tezamen en in vereniging, meermalen in de tenlastegelegde periode [slachtoffer N] in een vrieskist hebben gestopt dan wel haar hebben gedwongen daarin plaats te nemen, waarna de deksel werd afgesloten en werd bedekt met een zwaar voorwerp. [slachtoffer N] heeft - in ieder geval de laatste keer dat zij in de vrieskist moest plaatsnemen - dermate lang in de vrieskist opgesloten gezeten dat zij door onderkoeling en/of zuurstofgebrek het bewustzijn verloor.
Verdachten hebben tevoren beraamd [slachtoffer N] in de vrieskist te zullen stoppen, waarmee de voorbedachte rade naar de mening van de officier van justitie is gegeven. Met betrekking tot het tenlastegelegde opzet op de dood van [slachtoffer N] heeft de officier van justitie overwogen dat verdachten, door zo te handelen als zij hebben gedaan, de aanmerkelijke kans op het overlijden van [slachtoffer N] ten gevolge van onderkoeling en/of zuurstofgebrek, bewust hebben aanvaard.
De officier van justitie overweegt tot slot dat het feit dat medeverdachte P [slachtoffer N] na verloop van tijd uit de vrieskist heeft gehaald niet maakt dat van vrijwillige terugtred sprake is geweest. Immers [slachtoffer N] is - gelet op het feit dat zij buiten bewustzijn en onderkoeld is geraakt - eerst op een zo laat tijdstip uit de vrieskist gehaald dat het intreden van de dood van [slachtoffer N] heel wel mogelijk al had kunnen plaatsvinden toen medeverdachte P haar uit de vrieskist haalde.
Standpunt van de verdediging
De verdediging concludeert tot vrijspraak van verdachte voor het onder 1 tenlastegelegde. Daartoe geeft de raadsman aan dat [slachtoffer N] slechts een zo korte tijd in de vrieskist opgesloten is geweest dat de kans dat [slachtoffer N] het leven zou hebben gelaten allerminst aanmerkelijk te noemen is. Van opzet op de dood van [slachtoffer N] is derhalve (ook in voorwaardelijke zin) volgens de raadsman geen sprake geweest.
Beoordeling
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
1.
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 23 juli 2008 door [Verdachte P] namens haar minderjarige kind [slachtoffer N], als opgenomen op pag. 92 en verder van het strafdossier met nummer 08-006045 d.d. 23 oktober 2008, waaruit als verklaring van medeverdachte P ten overstaan van de verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Twee weken geleden kwam [slachtoffer N] weer thuis aan de [Adres] wonen. In het weekend van de 19e juli 2008 zei [verdachte O] (de rechtbank begrijpt: verdachte O) tegen [slachtoffer N] dat ze weer in de vrieskist moest gaan. [slachtoffer N] is toen in haar topje en onderbroek in de vrieskist gaan zitten. Toen [Getuige C] weggegaan was kreeg ik [verdachte O] rustig en mocht ik [slachtoffer N] uit de vrieskist halen. Ik deed de kist open maar [slachtoffer N] schudde alleen maar van nee. Ze wilde er niet uit. [verdachte O] kwam er toen aan en trok haar aan haar haren hardhandig uit de vrieskist. Ik zag dat [slachtoffer N] onderkoeld was, ik zag dat aan haar ogen. Ik zag dat er ijzel aan de wanden van de vrieskist zat. Ik moest toen van [verdachte O] de stekker uit de vrieskist halen.
2.
Een proces-verbaal van (studio)verhoor van [slachtoffer N] d.d. 23 juli 2008, als opgenomen als paragraaf Z01-001-02 (pag. 94 ev) van het onder 1. genoemde strafdossier, waaruit als verklaring van [slachtoffer N] ten overstaan van de verbalisant, zakelijk weergegeven:
Ik werd ook in de vriezer gestopt. Toen ben ik onderkoeld geweest. Ik ben ook een tijd buiten bewustzijn geweest. Ik wist op een gegeven moment niets meer.
Dat met die vriezer, dat ging zo. Hij (de rechtbank begrijpt: verdachte O) pakte mij bij mijn haren en gooide mij er in. De eerste keer had ik wel kleren aan, maar later had ik alleen een topje en een onderbroek aan. Toen moest ik er zelf in klimmen. Ik was heel bang in de vriezer, ik was bang dat ik het niet zou redden. De vriezer was aan. Ik werd heel koud. Ik heb daar ongeveer drie kwartier in gezeten. Ik kon er niet uit, er stond iets zwaars op de vriezer. Mijn moeder kreeg hem zover dat ik er uit mocht. Mijn moeder zag dat ik onderkoeld was. Die laatste keer kon ik niet meer bewegen. Ik was buiten bewustzijn. Ik wist niets meer en kon me niet meer bewegen.
3.
Een proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 1 augustus 2008, als opgenomen als paragraaf V01-010 (pag. 65 ev) van het onder 1. genoemde strafdossier, waaruit als verklaring van verdachte ten overstaan van de verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Die vriezer was daarna. Dat was op zondag. Ze moest in de vriezer. Mijn vrouw was daarmee begonnen door te zeggen dat ze in de vriezer moest. De vriezer was wel koud.
Ze heeft er tweemaal in gezeten. Een keer door mij en een keer door m'n vrouw is ze erin gestopt. In het totaal is ze niet langer dan een uur in de vriezer geweest.
4.
Een proces-verbaal van verhoor van [Verdachte P] d.d. 23 juli 2008, als opgenomen als paragraaf V02-005 (pag. 75 ev) van het onder 1. bedoelde strafdossier, waaruit als verklaring van medeverdachte P ten overstaan van de verbalisanten, zakelijk weergegeven:
[Verdachte O] heeft [slachtoffer N] in de vrieskist gezet. [slachtoffer N] is drie keer in de vriezer geweest.
Ik kon niets voor [slachtoffer N] doen. Ik voelde me machteloos dat [slachtoffer N] in de vrieskist werd gezet.
5.
Een proces-verbaal van (studio)verhoor van [Getuige C] d.d. 31 juli 2008, opgenomen als paragraaf V03-002 (pag. 85) van het onder 1. genoemde strafdossier, waaruit als verklaring van [Getuige C] ten overstaan van de verbalisant, zakelijk weergegeven:
De tweede keer stond de vriezer wel aan vertelde [Verdachte O] (de rechtbank begrijpt: verdachte O) mij op zondag. Ik hoorde toen van [Verdachte O] dat [slachtoffer N] voor de dood was weggehaald. [Verdachte O] vertelde mij dat ze waren vergeten dat [slachtoffer N] nog in de vrieskist zat.
6.
Een deskundigenrapport van het NFI d.d. 18 december 2008, opgenomen als bijlage van het onder 1. bedoelde strafdossier, waaruit als verslaglegging van de bevindingen van R.A.C. Bilo, forensisch geneeskundige, zakelijk weergegeven:
De afname in gewicht van [slachtoffer N] voorafgaand aan de opname - gelet op het snelle herstel na opname - is met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid te verklaren op basis van het onthouden van voeding en vocht.
De verschijnselen door moeder en [slachtoffer N] beschreven kunnen passen bij onderkoeling en bij zuurstofgebrek. [slachtoffer N] had na verloop van tijd kunnen overlijden aan de gevolgen van zuurstofgebrek en onderkoeling of een combinatie van beide.
7.
Een proces-verbaal van onderzoek d.d. 8 september 2008, opgenomen als bijlage bij het onder 1 bedoelde strafdossier, waaruit als onderzoeksbevindingen van verbalisant F. Doorn, zakelijk weergegeven:
Ik heb onderzoek verricht aan de vrieskist die is aangetroffen in de woning aan de [Adres]. Ik zag dat het deksel van de vrieskist goed afsloot. Bij het openen van het deksel terwijl de vrieskist in werking was, voelde ik dat een vacuüm was ontstaan zodat het deksel met enige kracht moest worden geopend.
Uit de meetresultaten welke als bijlage bij dit proces-verbaal zijn gevoegd blijkt dat de vriezer functioneert en dat ongeveer 40 minuten na het inschakelen van de vrieskist de temperatuur in de vrieskist het nulpunt had bereikt.
Met betrekking tot de hiervoor opgenomen standpunten overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de genoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd, blijkt naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend dat [slachtoffer N] binnen de tenlastegelegde periode en plaats, door verdachte is gedwongen om plaats te nemen in een in werking gestelde vrieskist. Tevens blijkt dat [slachtoffer N] niet op eigen kracht uit de vrieskist kon komen doordat het deksel was afgesloten en een zwaar voorwerp op dat deksel was geplaatst. Eveneens blijkt dat de vriezer in werking was en dat [slachtoffer N] dermate lang in die vrieskist heeft verbleven dat [slachtoffer N] bij het uiteindelijk openen van de vrieskist verschijnselen vertoonde die passen bij onderkoeling en zuurstofgebrek.
Gelet op deze omstandigheden dient de kans dat [slachtoffer N] het leven zou laten ten gevolge van het langdurig opgesloten zijn in de in werking gestelde vrieskist, naar het oordeel van de rechtbank als aanmerkelijk te worden beoordeeld. De algemene ervaringsregel leert dat iemand die langdurig in een beperkte en luchtdicht afgesloten ruimte verblijft waarbij deze ruimte tot onder het vriespunt wordt gekoeld, na verloop van tijd in levensgevaar zal zijn. Dit geldt temeer wanneer de persoon in kwestie een schaars gekleed, ondervoed minderjarig meisje is. Deze feiten en omstandigheden moeten - nu dit naar oordeel van de rechtbank algemene ervaringsregels betreffen - aan verdachte en medeverdachte P bekend zijn geweest.
Verdachte en zijn medeverdachte P hebben [slachtoffer N] eenmaal gedurende langere periode opgesloten gehouden in de in werking gestelde vrieskist en hebben daarmee naar het oordeel van de rechtbank blijk gegeven de genoemde aanmerkelijke kans op het overlijden van [slachtoffer N] bewust te hebben aanvaard.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het meermalen pogen [slachtoffer N] om te brengen door haar in de vrieskist op te sluiten en opgesloten houden, nu enkel van de laatste keer dat [slachtoffer N] in de vrieskist opgesloten is geweest blijkt dat zij zodanig lang in de vrieskist opgesloten is geweest dat daardoor gevaar voor haar leven is ontstaan. Bovendien blijkt van de voorafgaande twee keer niet wettig en overtuigend dat de vrieskist ingeschakeld is geweest.
Gelet op het feit dat verdachte en medeverdachte P hebben gesproken over het opsluiten van [slachtoffer N] in de vrieskist, gelet op het feit dat [slachtoffer N] vóór het bewezenverklaarde incident eerder in de vrieskist opgesloten is geweest en gelet ook op het feit dat [slachtoffer N] gedurende een lange periode in de vrieskist opgesloten is geweest, is de rechtbank van oordeel dat verdachte en medeverdachte P de gelegenheid hebben gehad om zich rekenschap te geven van de mogelijke gevolgen van hun handelen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat zij hebben gehandeld met voorbedachte rade.
Het vorenstaande in aanmerking nemen is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot moord, een en ander overeenkomstig de navolgende bewezenverklaring.
Feit 2.A.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie concludeert tot bewezenverklaring van het aan verdachte onder 2.A. primair tenlastegelegde.
Naar de mening van de officier van justitie volgt uit de verklaringen van [slachtoffer N], verdachte, medeverdachte P en [Getuige C] dat op meerdere momenten in de tenlastegelegde periode heet en kokend heet water over [slachtoffer N] is uitgeschonken. Uit het deskundigenbericht van het NFI en de brief van het Brandwondencentrum Groningen blijkt voorts dat [slachtoffer N] ten gevolge daarvan tweedegraads brandwonden over een aanzienlijk deel van haar lichaam heeft opgelopen. Van voorbedachte rade blijkt - zo stelt de officier van justitie - uit de verklaring van verdachte, maar ook doordat verdachte, nadat door medeverdachte P (koud) water over [slachtoffer N] was uitgegoten, naar de keuken is gelopen, de waterkoker met kokend water heeft gepakt, naar [slachtoffer N] is gelopen en de inhoud van de waterkoker over haar heeft uitgegoten. In de tijd die met deze handelingen gemoeid is geweest heeft verdachte zich rekenschap kunnen geven van de gevolgen van zijn (voorgenomen) handelen.
Standpunt van de verdediging
Aangaande de bewezenverklaring van het onder 2.A. tenlastegelegde brengt de verdediging geen verweer naar voren.
Beoordeling
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
8.
Een proces-verbaal van (studio)verhoor van [slachtoffer N] d.d. 23 juli 2008, als opgenomen als paragraaf Z01-001-02 (pag. 94 ev) van het onder 1. genoemde strafdossier, waaruit als verklaring van [slachtoffer N] ten overstaan van de verbalisant, zakelijk weergegeven:
Hij (de rechtbank begrijpt: verdachte O) heeft toen hete thee gepakt, kokend water, en dat over me heen gegooid. Hij heeft een volle kan over me heen gegooid. Dat was thuis, vorige week dinsdag. Hij gooide eerst een kop thee en daarna pakte hij de waterkoker. Mijn moeder zat toen ook in de kamer.
Hij pakte toen de thee en gooide het over mijn rug. Hij heeft toen een hele kan water gezet. Ik hoorde dat hij dat deed in de waterkoker. Hij kwam er toen aan met die kan. Ik dacht toen: "Oh nee, niet doen, niet tegenstribbelen." Ik was bang en moest huilen. Hij gooide toen die kan over mij heen. Het raakte mijn rug, mijn armen, hand en mijn voet.
9.
Een proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 22 juli 2008, als opgenomen als paragraaf V01-004 (pag. 62 ev) van het onder 1. genoemde strafdossier, waaruit als verklaring van verdachte ten overstaan van de verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op een gegeven moment heeft [Verdachte P] (de rechtbank begrijpt: medeverdachte P) een kopje met koud water over [slachtoffer N] gegooid. Het escaleerde toen en ik pakte de waterkoker met heet water en gooide een deel van dat hete water over de linkerarm en schouder van [slachtoffer N]. [Verdachte P] gooide vervolgens nog tweemaal met kopjes heet water over de rug van [slachtoffer N]. Ik zag dat [slachtoffer N] hierdoor pijn had.
10.
Een proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 1 augustus 2008, als opgenomen als paragraaf V01-010 (pag. 65 ev) van het onder 1. genoemde strafdossier, waaruit als verklaring van verdachte ten overstaan van de verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Nadat [Verdachte P] het koude water over [slachtoffer N] had gegooid bleef [slachtoffer N] doorgaan met het uiten van bedreigingen. Ik dacht toen: 'dat koude water helpt niet, dan maar heet'.
11.
Een proces-verbaal van verhoor van [Verdachte P] d.d. 15 oktober 2008, als opgenomen op pag. 79 ev van het onder 1. bedoelde strafdossier, waaruit als verklaring van medeverdachte P ten overstaan van de verbalisanten, zakelijk weergegeven:
U wilt mij horen over het gooien van heet water over [slachtoffer N] heen. Ik heb op een gegeven moment een kopje koud water naar [slachtoffer N] gegooid. U zegt mij dat [Verdachte O] verklaart dat ik ook hete thee over haar heen heb gegooid. Ik herinner me inderdaad dat ik een kopje thee heb weggegooid. Het was niet de bedoeling [slachtoffer N] te raken, doch het is best mogelijk dat ik de thee in haar richting heb gegooid.
12.
Een deskundigenrapport van het NFI d.d. 18 december 2008, opgenomen als bijlage van het onder 1. bedoelde strafdossier, waaruit als verslaglegging van de bevindingen van R.A.C. Bilo, forensisch geneeskundige, zakelijk weergegeven:
De conclusie van het brandwondencentrum luidt:
* Patiënte van 14 jaar met 2,25% brandwonden met gedeeltelijk huidverlies.
In een verklaring ten overstaan van de politie zegt een behandelend arts dat de tweedegraads brandwonden deden denken aan wonden die kunnen ontstaan na het overgieten van een lichaam met een hete vloeistof.
Op basis van de bevindingen in het ziekenhuis en de verklaringen als vervat in het proces-verbaal kan worden geconcludeerd dat er bij [slachtoffer N] sprake is van brandwonden op basis van de inwerking van hete vloeistof.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend dat [slachtoffer N] binnen de tenlastegelegde plaats- en tijdsomschrijving door verdachte en door medeverdachte P met (kokend)hete vloeistoffen is overgoten ten gevolge waarvan zij brandwonden heeft opgelopen over een deel van haar lichaam.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de aard van het letsel dat dergelijke brandwonden naar algemeen bekend is een langdurige behandeling vereisen en bovendien blijvende ontsierende littekens zullen achterlaten. De rechtbank is derhalve van oordeel - het bepaalde in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht in aanmerking nemend - dat genoemde brandwonden als zwaar lichamelijk letsel moeten worden gekwalificeerd.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het tijdsverloop dat gemoeid is geweest met het zich begeven naar de keuken, het pakken van de waterkoker, het teruglopen naar [slachtoffer N] en het uitschenken van de inhoud van de waterkoker over het lichaam van [slachtoffer N] maakt dat moet worden geconcludeerd dat verdachte de gelegenheid heeft gehad zich rekenschap te geven van de gevolgen van zijn (voorgenomen) handelen. Bovendien verwijst de rechtbank in dat verband naar hetgeen is weergegeven in het onder 10. opgenomen bewijsmiddel. De rechtbank is van oordeel dat verdachte heeft gehandeld vanuit de voorbedachte rade op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer N].
Het vorenstaande in aanmerking nemend is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van zware mishandeling met voorbedachten rade, een en ander overeenkomstig de navolgende bewezenverklaring.
Feit 2.B.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie concludeert tot bewezenverklaring van het aan verdachte onder 2.B. tenlastegelegde.
De officier van justitie onderbouwt deze conclusie door te verwijzen naar de verklaringen van [slachtoffer N], medeverdachte P en [Getuige C], het proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 september 2008 en het deskundigenbericht d.d. 18 december 2008.
De officier van justitie concludeert voorts tot vrijspraak voor het tenlastegelegde schoppen, trappen en stompen.
Standpunt van de verdediging
De verdediging voert geen verweer terzake de bewezenverklaring van het onder 2.B. tenlastegelegde.
Beoordeling
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
13.
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 23 juli 2008 door [Verdachte P] namens haar minderjarige kind [slachtoffer N], als opgenomen op pag. 92 en verder van het onder 1. bedoelde strafdossier, waaruit als verklaring van medeverdachte P ten overstaan van de verbalisanten, zakelijk weergegeven:
[Verdachte O] (de rechtbank begrijpt: verdachte O) pakte het electriciteitssnoer. Dit had een stekker aan de ene kant en ongeïsoleerde draden aan de andere kant. Als [Verdachte O] dat gebruikte deed hij de stekker in het stopcontact Hij hield dan het uiteinde van de draden in de richting van [slachtoffer N] en raakte haar op haar benen over haar spijkerbroek. Het onweerde dan heel erg. Hij deed het ook op haar buik tegen haar trui aan. Elke keer als hij het tegen haar aan hield, zag ik dat [slachtoffer N] omhoog sprong en dat ze schreeuwde. Ik zag dat de stoppen eruit sloegen als hij dit deed. Ik ben toen naar de stoppenkast gelopen om de stoppen weer te activeren. [Verdachte O] heeft [slachtoffer N] ook een blinddoek omgedaan en de draden op haar blote huid gedaan.
[slachtoffer N] moest zich uitkleden van [Verdachte O]. Ze had alleen een topje en een onderbroekje aan. [slachtoffer N] werd hierna op de tafel vastgebonden aan haar armen en benen. [Verdachte O] deed dit met sjaals. Ze kreeg ook een sjaal over haar mond zodat ze niet kon schreeuwen. Ik stond erbij en kon niets doen. [Verdachte O] gaf haar toen 'shocktherapie' zoals hij zelf zei. [Verdachte O] diende [slachtoffer N] stroom toe. Hij deed dit overal, op haar benen, buik, onder haar oksels, overal. Tijdens de stroomstoten zag ik dat [slachtoffer N] pijn moest hebben omdat haar lichaam samentrok.
14.
Een proces-verbaal van (studio)verhoor van [slachtoffer N] d.d. 23 juli 2008, als opgenomen als paragraaf Z01-001-02 (pag. 94 ev) van het onder 1. genoemde strafdossier, waaruit als verklaring van [slachtoffer N] ten overstaan van de verbalisant, zakelijk weergegeven:
Dat met die stroomdraden heeft hij (de rechtbank begrijpt: verdachte O) ontelbaar vaak gedaan. Hij deed het over mijn hele lichaam. Als hij weer stroom had gehad dan was er ineens Pof een harde flits. Dan viel de stroom uit. Hij ging dan naar de meterkast en de stoppen goedmaken. Het gebeurde wel 6 of 7 keer dat de stoppen eruit sloegen. Die schokken waren met een stroomdraad met een stekker met het stroomdraad eruit. Hij duwde dan die draad vol op mijn lichaam. Ik voelde dan een hele harde klap tegen mijn lichaam. Het deed pijn, ik voelde het trillen. Ik bewoog dan helemaal mijn lichaam naar achteren. Iedereen was daar bij behalve mijn zusje. [Getuige C] was er ook bij. Zij heeft mij ook schokken gegeven. Ook met die draad. Zij deed het hier (aangeefster wijst plekken op haar buik aan). Ze deed het op aanwijzen van [Verdachte O]. Zij gaf het later ook toe. Ze zei toen: "Dat was lekker hè die stroom, dat was ik, niet je vader."
Ik werd ook natgemaakt omdat de schokken dan harder zouden aankomen.
Bij het toedienen van de stroomstoten was ik meestal vastgebonden.
15.
Een proces-verbaal van (studio)verhoor van [Getuige C] d.d. 31 juli 2008, opgenomen als paragraaf V03-002 (pag. 85) van het onder 1. genoemde strafdossier, waaruit als verklaring van [Getuige C] ten overstaan van de verbalisant, zakelijk weergegeven:
Ik zag dat [Verdachte O] op zaterdag 19 juli 2008 een stroomdraad pakte en deze meerdere keren op het lichaam van [slachtoffer N] zette. Ik weet dat er 220 volt op stond. Ik zag en hoorde dat [slachtoffer N] pijn had.
De dag erna is [slachtoffer N] weer door [verdachte O] en [medeverdachte P] op de tafel vastgebonden. De stroomdraad is toen ook weer gebruikt op het lichaam van [slachtoffer N].
16.
Een deskundigenrapport van het NFI d.d. 18 december 2008, opgenomen als bijlage van het onder 1. bedoelde strafdossier, waaruit als verslaglegging van de bevindingen van R.A.C. Bilo, forensisch geneeskundige, zakelijk weergegeven:
Bij het lichamelijk onderzoek van [slachtoffer N] in het brandwondencentrum in Groningen wordt vastgesteld dat sprake is van diverse puntverbrandingen op het lichaam.
Volgens de verklaring van de arts tegenover de politie zouden de puntverbrandingen kunnen passen bij het toedienen van stroomstoten met ongeïsoleerde draad.
Op basis van de verklaringen in het dossier en de aangetroffen puntvormige afwijkingen op buik, bovenbenen en voetzool van [slachtoffer N] lijkt sprake te zijn geweest van herhaaldelijke kortdurende blootstelling aan netstroom. Hoewel sprake is van een geringe kans op het overlijden van personen die worden blootgesteld aan netspanning, is er sprake geweest van handelingen die aanleiding hadden kunnen geven tot ernstige schade of zelfs het overlijden van [slachtoffer N].
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend dat verdachte binnen de tenlastegelegde plaats- en tijdsomschrijving herhaaldelijk tezamen en in vereniging aan [slachtoffer N] op meerdere plaatsen op haar lichaam stroomstoten met netspanning heeft toegediend.
Het vorenstaande in aanmerking nemend is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van mishandeling, meermalen gepleegd, een en ander overeenkomstig de navolgende bewezenverklaring.
Feit 3.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie concludeert tot bewezenverklaring van het aan verdachte onder 3 tenlastegelegde.
De officier van justitie geeft aan tot deze conclusie te zijn gekomen op basis van het proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 juli 2008, de verklaring van verdachte en die van medeverdachte P terzake en de verklaring van [slachtoffer N].
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte voert geen verweer terzake de bewezenverklaring van het onder 3 tenlastegelegde.
Beoordeling
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
17.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 juli 2008, als opgenomen als paragraaf AH-017 (pag. 29) van het onder 1. genoemde strafdossier, waaruit als bevindingen van de verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op 21 juli 2008 ging ik de woning aan de [Adres] binnen omdat daar [slachtoffer N] aanwezig zou zijn. Op de eerste verdieping trof ik een aantal deuren aan. Ik zag dat de deur naar de slaapkamer geen deurklinken had. Ik heb een deurklink van een andere deur genomen en heb daarmee de deur naar de slaapkamer geopend. Er bleek een meisje in de kamer op het bed te zitten. Dit bleek [slachtoffer N] te zijn. [slachtoffer N] gaf ondermeer aan dat ze de afgelopen twee weken meermalen in haar slaapkamer werd opgesloten.
18.
Een proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 1 augustus 2008, als opgenomen als paragraaf V01-010 (pag. 65 ev) van het onder 1. genoemde strafdossier, waaruit als verklaring van verdachte ten overstaan van de verbalisanten, zakelijk weergegeven:
De laatste tijd was [slachtoffer N] wel eens op haar kamer opgesloten. We hadden dan de deurkruk van de binnenkant eruit gehaald.
19.
Een proces-verbaal van verhoor van [Verdachte P] d.d. 4 augustus 2008, als opgenomen als paragraaf V02-008 (pag. 76 ev) van het onder 1. genoemde strafdossier, waaruit als verklaring van medeverdachte P ten overstaan van de verbalisanten, zakelijk weergegeven:
We hebben de deurklink uit de slaapkamerdeur gehaald zodat [slachtoffer N] er niet uit kon. Dit is in overleg met [Verdachte O] gebeurd en wij hebben dat samen besloten.
De rechtbank is van oordeel dat uit de genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend blijkt dat [slachtoffer N] door verdachte en diens medeverdachte P, binnen de tenlastegelegde plaats- en tijdsomschrijving meermalen in haar slaapkamer van haar vrijheid beroofd is geweest.
Het vorenstaande in aanmerking nemend, is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving, meermalen gepleegd, een en ander overeenkomstig de navolgende bewezenverklaring.
Feit 4
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie concludeert tot bewezenverklaring van het aan verdachte onder 4 tenlastegelegde.
Daarbij geeft de officier van justitie aan deze conclusie te gronden op het proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 juli 2008, het proces-verbaal van aanhouding van verdachte, de verklaring van [Getuige L], reclasseringswerker, en de verklaring van verdachte terzake.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte concludeert tot vrijspraak van het aan verdachte onder 4 tenlastegelegde. Naar de mening van de raadsman ontbrak het bij verdachte aan opzet op het dwingen van de verbalisanten iets te doen of na te laten. Verdachte zou enkel de intentie hebben gehad [Slachtoffer P] bij zich te houden en te voorkomen dat [Slachtoffer P] hem werd afgenomen.
Beoordeling
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op het volgende bewijsmiddel.
20.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 juli 2008, als opgenomen als paragraaf AH-002 (pag. 6) van het onder 1. genoemde strafdossier, waaruit als bevindingen van de verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Wij gingen naar de [Adres]. Aldaar bleek zich [Verdachte O] op te houden. Op basis van de ons bekende informatie werd [Verdachte O] door ons verdacht van huiselijk geweld. Wij wilden hem aanhouden. Wij hebben hem gezegd dat hij door ons werd aangehouden. [Verdachte O] pakte toen het kind van ongeveer 1 jaar oud van [Getuige C] over. Hij hield het kind voor zijn borstkast. [Verdachte O] gaf te kennen niet mee te zullen gaan naar het bureau. Hij ging zitten en hield het kind op zijn schoot. [Verdachte O] vertelde dat het kind [Slachtoffer P] was geheten en zijn 14 maand oude zoon was. Wij hoorden dat [Verdachte O] zei dat als wij hem zouden aanhouden, dat hij dan het kind dat op zijn schoot zat, dood zou knijpen. [Verdachte O] hield het kind stevig vast met zijn handen om de borst van het kind geklemd. Wij hadden de indruk dat hij het kind iets aan kon doen. Wij konden [Verdachte O] niet aanhouden zolang hij het kind in zijn macht had.
21.
Een proces-verbaal van verhoor van [Getuige L] d.d. 30 juli 2008, als opgenomen als paragraaf G-03 (pag. 54 ev) van het onder 1. genoemde strafdossier, waaruit als verklaring van [Getuige L] ten overstaan van de verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Hij hield het kind op zijn schoot en wilde hem niet loslaten.
Met betrekking tot de hiervoor opgenomen standpunten overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de door de verbalisanten beschreven uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van verdachte leidt de rechtbank af dat deze heeft gehandeld vanuit het opzet om [Slachtoffer P] gegijzeld te houden teneinde de politie ervan te weerhouden hem aan te houden.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de gijzeling van [Slachtoffer P], een en ander overeenkomstig de navolgende bewezenverklaring.
De rechtbank acht - gelet op hetgeen hiervoor is overwogen - wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 A primair, 2 B, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 19 juli 2008 tot en met 21 juli 2008 te Veendam, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer N] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, tezamen en in vereniging met verdachtes mededader,
- die [slachtoffer N] in een vrieskist heeft gedwongen in een vrieskist te klimmen, en vervolgens deze vrieskist heeft afgesloten en
- ten gevolge waarvan die [slachtoffer N] eenmaal onderkoeld is geraakt en zo weinig zuurstof kreeg dat zij buiten bewustzijn is geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
2.
A.
hij op verschillende tijdstippen, in de periode van 8 juli 2008 tot en met 21 juli 2008 te Veendam, tezamen en in vereniging met een ander, aan een persoon genaamd [slachtoffer N] opzettelijk en met voorbedachten rade, zwaar lichamelijk letsel, tweedegraads brandwonden, heeft toegebracht, door deze [slachtoffer N] op verschillende tijdstippen, opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, tezamen en in vereniging met verdachtes mededader, kokend heet of heet water en hete thee over het lichaam te gooien/gieten, en
B.
hij op verschillende tijdstippen, in de periode van 8 juli 2008 tot en met 21 juli 2008 te Veendam tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk mishandelend een persoon te weten [slachtoffer N] meermalen, een of meer stroomstoten heeft toegediend, waardoor voornoemde [slachtoffer N] telkens letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
3.
hij in de periode van 8 juli 2008 tot en met 21 juli 2008 te Veendam tezamen en in vereniging met een ander, meermalen, opzettelijk [slachtoffer N], wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers hebben verdachte en zijn mededader telkens met dat opzet die [slachtoffer N] in een woning aan de [Adres] meermalen, doen of laten verblijven of gehouden in een (slaap)kamer waarvan de deurklink(en) niet in de deur zat(en) waardoor deze kamer niet van binnenuit kon worden geopend en genoemde persoon niet in de gelegenheid was die kamer via die deur te verlaten;
4.
hij op 21 juli 2008 te Veendam opzettelijk een persoon, genaamd [Slachtoffer P], geboren 14 mei 2007, wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, met het oogmerk anderen, te weten [Verbalisanten], respectievelijk hoofdagent en agent van regiopolitie Groningen, welke verdachte wilden aanhouden, te dwingen iets te doen of niet te doen, immers heeft verdachte die [Slachtoffer P] stevig en met kracht vastgehouden en/of omklemd gehouden en hierbij genoemde personen dreigend toegevoegd dat als jullie [Verbalisanten] hem verdachte wilden aanhouden hij het kind zou doodknijpen, teneinde die politieagenten te dwingen hem, verdachte, niet aan te houden.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 1, 2 A primair, 2 B, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard levert de volgende strafbare feiten op:
1. Medeplegen van poging tot moord.
2.A. primair Medeplegen van zware mishandeling met voorbedachten rade, meermalen
gepleegd.
2.B. Medeplegen van mishandeling, meermalen gepleegd.
3. Medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven
en beroofd houden, meermalen gepleegd.
4. Gijzeling.
STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychiatrische onderzoeksrapportage d.d. 20 november 2008, opgemaakt door drs. B.T. Takkenkamp, psychiater en de psychologische onderzoeksrapportage d.d. 19 november 2008, opgemaakt door drs. G. de Bruijn, psycholoog.
De conclusie van het rapport opgemaakt door drs. De Bruijn luidt, zakelijk weergegeven:
Bij verdachte is sprake van ADHD, gemiddelde intelligentie, agressieregulatieproblematiek en falende (externaliserende) coping-strategie.
Voorts is sprake van ernstige meervoudige persoonlijkheidsproblematiek met borderline-, antisociale- en depressieve trekken. Tot slot is sprake (geweest) van alcohol- en drugsmisbruik. Het gevaar dat verdachte zich in de toekomst schuldig zal maken aan (gewelds)delicten moet als zeer hoog worden ingeschat.
Met betrekking tot de toerekenbaarheid van de bewezenverklaarde feiten concludeert de gedragsdeskundige dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
De conclusie van het rapport opgemaakt door drs. Takkenkamp luidt, zakelijk weergegeven:
Bij verdachte is sprake van een ziekelijke stoornis in de vorm van ADHD en van alcohol- en amfetaminemisbruik. De bij verdachte waargenomen narcistische en antisociale trekken in zijn persoon zijn te kwalificeren als een persoonlijkheidsstoornis NAO.
Verdachte moet voor de bewezenverklaarde feiten verminderd toerekeningsvatbaar worden geacht. In vergelijkbare situaties geldt dat er zeker gevaar voor recidive aanwezig wordt geacht.
De rechtbank kan zich met deze conclusies verenigen en neemt deze over en is met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte van oordeel dat het bewezenverklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank acht verdachte derhalve strafbaar, nu ten opzichte van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
STRAFOPLEGGING
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vordert dat de rechtbank verdachte vanwege het onder 1, 2 A primair, 2 B, 3 en 4 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaren met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht.
Bovendien vordert de officier van justitie dat ten aanzien van verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege wordt opgelegd.
De officier van justitie heeft bij het formuleren van de eis acht geslagen op de aard en ernst van de strafbare feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de zeer ernstige gevolgen die de feiten hebben gehad voor de slachtoffers.
Hoewel beide gedragsdeskundigen hebben geadviseerd tot het opleggen van een maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden heeft de officier van justitie aangegeven dat advies niet over te nemen, nu de aard en ernst van de feiten naar haar mening maken dat aan verdachte een gevangenisstraf van langere duur dan drie jaren wordt opgelegd, waardoor de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden, gelet op het bepaalde in artikel 38, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, niet kan worden opgelegd. Dit nog afgezien van het feit dat van de zijde van de Forensisch Psychiatrische Kliniek bij schrijven d.d. 12 maart 2009 is aangegeven dat de maximale behandelduur die zou passen bij een terbeschikkingstelling met voorwaarden (te weten maximaal 4 jaren) naar verwachting niet afdoende zal zijn om verdachte de benodigde behandeling te bieden. Op grond hiervan heeft de Verslavingszorg Noord Nederland bovendien geen voorwaarden kunnen formuleren blijkens het maatregelrapport d.d. 10 april 2009.
Standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt primair de behandeling van de zaak aan te houden voor nader gedragskundig observatieonderzoek. Enerzijds om de diagnose van verdachte te preciseren en hem nu onafhankelijk van zijn partner cq. mededader te laten onderzoeken in het Pieter Baan Centrum en anderzijds om andermaal te worden voorgelicht over de mogelijkheid van het formuleren van voorwaarden in het kader van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden.
Subsidiair bepleit de verdediging het mitigeren van de geëiste straf. Daartoe voert de raadsman aan dat met name het complexe gezinssysteem, het drugsgebruik van verdachte en zijn stoornis debet zijn geweest aan het plaatshebben van de feiten zoals tenlastegelegd. Deze omstandigheden moeten als verzachtende omstandigheden bij het opleggen van de straf worden meegewogen.
Beoordeling
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de aangaande zijn persoon opgemaakte rapportages, alsmede de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank neemt bij de beoordeling van de op te leggen straf in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ten laste van verdachte is bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot moord, zware mishandeling, mishandeling, wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling. De genoemde delicten gelden telkens als ernstige inbreuken op het recht op leven, de integriteit van het lichaam en het recht op vrijheid.
Er is gedurende een periode van twee weken in het gezin van verdachte sprake geweest van zeer grof geweld gepleegd door hem en anderen tegen de minderjarige stiefdochter van verdachte, [slachtoffer N]. Verdachte heeft haar opgesloten gehouden in een afgesloten en in werking gestelde vrieskist terwijl zij ondervoed en amper gekleed was. Dat [slachtoffer N] ten gevolge van het handelen van verdachte en zijn medeverdachte niet is komen te overlijden is een omstandigheid die buiten het handelen van verdachte is gelegen. Voorts blijkt uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen dat verdachte [slachtoffer N] in die periode vele malen schokken met netspanning heeft toegediend (ten gevolge waarvan zoals uit het onder 16. opgenomen bewijsmiddel blijkt [slachtoffer N] zeer wel had kunnen komen te overlijden). Verdachte heeft voorts [slachtoffer N] overgoten met kokend water ten gevolge waarvan zij tweedegraads brandwonden heeft opgelopen over een deel van haar lichaam. Tot slot blijkt uit het onder 3 tenlastegelegde dat [slachtoffer N] door verdachte en zijn medeverdachte opgesloten is geweest op haar slaapkamer. Wat niet uit het tenlastegelegde blijkt is dat [slachtoffer N] op haar slaapkamer haar behoefte moest doen, dat haar eten en drinken werd onthouden, dat zij gedwongen is om chilipepers en bedorven fetakaas met daarin vliegen te eten en dat wanneer zij ten gevolge daarvan moest overgeven, zij ook haar braaksel moest opeten. Verdachte is op mensonterende wijze omgegaan met een minderjarig meisje dat aan zijn zorg was toevertrouwd. De rechtbank houdt uitdrukkelijk rekening met de aard en ernst van de strafbare feiten en de zeer grove omstandigheden waaronder deze zijn begaan.
Blijkens de ter zitting voorgehouden schriftelijke slachtofferverklaring, maar met name ook uit de letterlijke verslaglegging van het op 23 juli 2008 bij [slachtoffer N] afgenomen studioverhoor, blijkt dat de gevolgen voor [slachtoffer N] van het handelen van verdachte hebben bestaan uit haast onvoorstelbare gevoelens van (hevige) pijn, (doods)angst, onmacht, wanhoop, eenzaamheid en verdriet.
Dat verdachte haar niet enkel de zorg en liefde heeft onthouden die hij haar als stiefvader verschuldigd was maar haar juist heeft blootgesteld aan deze gevoelens rekent de rechtbank verdachte zeer zwaar aan.
De ervaringsregels leren dat de gevolgen voor [slachtoffer N] heel wel mogelijk niet beperkt zullen blijven tot het toegebrachte lichamelijk letsel. Dat zij binnen haar eigen gezin is blootgesteld aan de genoemde gevoelens van (hevige) pijn, (doods)angst, onmacht, wanhoop, eenzaamheid en verdriet brengt naar verwachting immers mee dat het handelen van verdachte aan [slachtoffer N] eveneens grote psychische schade teweeg heeft gebracht. De omvang van de psychische gevolgen is thans weliswaar niet vast te stellen, maar de rechtbank rekent verdachte deze vermoedelijke gevolgen desondanks eveneens zeer zwaar aan.
De rechtbank overweegt met betrekking tot hetgeen door de verdediging is opgeworpen allereerst dat verdachte in zijn hoedanigheid van (stief)vader voor de kinderen [slachtoffer N] en [slachtoffer P] een bijzondere zorgplicht heeft gehad. Hij was verantwoordelijk voor het waarborgen van een veilige leefomgeving en voor de ongestoorde ontwikkeling van beide kinderen. Niet alleen is verdachte in deze zorgplicht zeer ernstig tekortgeschoten, maar bovendien is het verdachte zelf geweest die een bedreiging heeft gevormd voor de veiligheid van de kinderen. Hoewel het zo moge zijn dat het complexe gezinssysteem waarvan sprake was, heeft gemaakt dat verdachte met het gedrag van [slachtoffer N] op onvoldoende adequate wijze kon omgaan, had dit aanleiding moeten zijn om contact te zoeken met de rondom het gezin aanwezige hulpverlening. Dat verdachte ervoor heeft gekozen dit niet te doen maakt naar het oordeel van de rechtbank dat noch het gedrag van [slachtoffer N], noch de complexe gezinsproblematiek maakt dat deze als verzachtende omstandigheden bij het bepalen van de hoogte van de straf moeten worden betrokken.
Met betrekking tot de omstandigheid dat het speedgebruik (en het niet innemen van medicatie) faciliterende factoren zijn geweest bij het tot stand komen van de bewezenverklaarde feiten overweegt de rechtbank dat zij deze factoren evenmin aanmerkt als verzachtende omstandigheid. De delicten hebben plaatsgevonden in een tijdspanne van twee weken. Verdachte had in die periode kunnen en moeten bemerken welke invloed het drugsgebruik op zijn houding ten opzichte van het gezin en met name [slachtoffer N] had. Verdachte had naar aanleiding daarvan zijn middelengebruik kunnen en moeten aanpassen en had daarmee mogelijk de totstandkoming van de feiten kunnen voorkomen.
De rechtbank heeft voorts rekening gehouden met het feit dat verdachte blijkens het afschrift uit het Justitieel Documentatieregister reeds eerder terzake het plegen van (gewelds)delicten met politie en justitie in aanraking is geweest.
Bovendien houdt de rechtbank rekening met hetgeen uit de rapportages van de reclassering d.d. 17 november 2008 en 10 april 2009 en de onder de overwegingen terzake de strafbaarheid van verdachte opgenomen gedragskundige rapportages blijkt omtrent de persoon van verdachte en de inschatting van het gevaar voor recidive.
De rechtbank overweegt dat bij verdachte tijdens het begaan van het bewezenverklaarde sprake was van een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Naar het oordeel van de rechtbank moet verdachte ter beschikking worden gesteld omdat het bewezen en strafbaar verklaarde misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen de oplegging van die maatregel eist.
De rechtbank heeft hierbij de rapporten en adviezen in aanmerking genomen die over de persoonlijkheid van verdachte zijn uitgebracht, alsmede de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde.
De door de gedragskundigen geadviseerde maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden acht de rechtbank - met de officier van justitie - niet passend gelet op de aard en ernst van de strafbare feiten en het feit dat bij een dergelijke maatregel ten hoogste een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren zou kunnen worden opgelegd. Dit nog afgezien van het feit dat door de benaderde behandelvoorziening is aangegeven dat een behandelduur van 4 jaren (welke in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden de maximaal op te leggen behandelduur betreft) naar verwachting ontoereikend zal zijn om de problematiek van verdachte adequaat te behandelen.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat verdachte tevens van overheidswege moet worden verpleegd omdat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen de verpleging eist.
Dat de straf zoals de rechtbank deze passend en geboden acht hoger is dan de straf die door de officier van justitie is geëist, is daarin gelegen dat de eis naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende recht doet aan de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden als voornoemd in aanmerking nemend. Het feit dat verdachte nog steeds de schuld voor zijn handelen bij het slachtoffer neerlegt, baart de rechtbank grote zorgen en maakt dat de rechtbank een langdurige gevangenisstraf noodzakelijk acht alvorens aan een behandeling in het kader van een terbeschikkingstelling met dwangverpleging kan worden begonnen. De rechtbank kent bovendien in de onderhavige zaak uitdrukkelijk een grotere waarde toe aan het strafdoel van vergelding.
Vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 18/652173-06
De officier van justitie heeft op grond van het onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in bovengenoemde rechtbank d.d. 21 september 2006 gevorderd dat door deze rechtbank een last tot tenuitvoerlegging zal worden gegeven.
Veroordeelde is bij voormeld vonnis veroordeeld tot 3 weken gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Blijkens in genoemde vordering vermeld dossier onder parketnummer 18/630377-08 heeft de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig gemaakt aan de hiervoor genoemde strafbare feiten, waarvoor nu een veroordeling volgt.
De rechtbank is van oordeel dat, nu de veroordeelde de in voormeld vonnis gestelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, alsnog tenuitvoerlegging dient te worden gelast van de niet ten uitvoer gelegde straf.
Het beslag
De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomene, te weten een electriciteitssnoer, een slijpmachine, een waterkoker, een groene kabel en nog een electriciteitssnoer, moet worden verbeurd verklaard.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken, dat deze goederen voorwerpen betreffen met behulp waarvan de feiten zijn begaan.
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen handboog met pijlen moet worden onttrokken aan het verkeer.
Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet of het algemeen belang.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14g, 33, 33a, 36b, 36c, 37a, 37b, 45, 47, 57, 282, 282a, 289, 300, 302 en 303 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het onder 1, 2 A primair, 2 B, 3 en 4 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart het onder 1, 2 A primair, 2 B, 3 en 4 meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
- veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) jaren
beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast dat de veroordeelde ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege zal worden verpleegd;
gelast de tenuitvoerlegging van het vonnis van de politierechter in bovengenoemde rechtbank d.d. 21 september 2006 onder parketnummer 18/652173-06, voorzover betreft de toen voorwaardelijk opgelegde 3 weken gevangenisstraf;
verklaart verbeurd een electriciteitssnoer, een slijpmachine, een waterkoker, een groene kabel en nog een electriciteitssnoer;
verklaart onttrokken aan het verkeer een handboog met pijlen.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. H.L. Stuiver, voorzitter, mr. R. Depping en
mr. H.J. Bastin, in tegenwoordigheid van mr. J.H.S. Kroeze, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2009.