ECLI:NL:RBGRO:2009:BI2887

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
4 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
18/670291-08
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot moord en zware mishandeling van minderjarige dochter

In deze zaak heeft de rechtbank Groningen op 4 mei 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen verdachte P, die samen met medeverdachte O wordt beschuldigd van ernstige misdrijven tegen haar minderjarige dochter, aangeduid als [Slachtoffer N]. De tenlastelegging omvat onder andere poging tot moord, zware mishandeling en wederrechtelijke vrijheidsberoving. De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte P en medeverdachte O gedurende een periode van twee weken, van 8 tot en met 21 juli 2008, [Slachtoffer N] op verschillende manieren hebben mishandeld. Dit omvatte het opsluiten van [Slachtoffer N] in een vrieskist, het toedienen van stroomstoten en het overgieten met kokend water, wat resulteerde in tweedegraads brandwonden. De rechtbank heeft geconcludeerd dat verdachte P, hoewel zij niet altijd de directe dader was, als mededader moet worden beschouwd omdat zij niet heeft ingegrepen en de situatie in stand heeft gehouden. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische toestand van verdachte P, die als verminderd toerekeningsvatbaar werd beoordeeld. Uiteindelijk is verdachte P veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden en ter beschikking gesteld voor verpleging van overheidswege. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de gevolgen voor [Slachtoffer N] zwaar meegewogen in haar beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 18/670291-08
datum uitspraak: 4 mei 2009 (Promis)
op tegenspraak
raadsman: mr. J.H.A. de Jong
V O N N I S
van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[VERDACHTE P],
geboren te [geboortedatum en - plaats],
wonende te [Woonplaats],
thans preventief gedetineerd in de [Penitentiaire Inrichting].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
26 januari 2009 en 20 april 2009.
TENLASTELEGGING
Aan verdachte is ten laste gelegd: dat
1.
zij in of omstreeks de periode van 19 juli 2008 tot en met 21 juli 2008 te Veendam, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [Slachtoffer N] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, (telkens) met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, tezamen en in vereniging met verdachtes mededader, althans alleen,
- meermalen, althans eenmaal, die [Slachtoffer N] in een vrieskist heeft gelegd/gedaan, althans gedwongen in een vrieskist te klimmen, althans plaats te nemen, en vervolgens deze vrieskist heeft afgesloten of laten afsluiten en/of
- ten gevolge waarvan die [Slachtoffer N] eenmaal onderkoeld is geraakt en/of (zo weinig zuurstof kreeg dat zij) buiten bewustzijn is geraakt,
terwijl (telkens) de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
2.
A.
zij op verschillende tijdstippen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 8 juli 2008 tot en met 21 juli 2008 te Veendam, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, aan haar dochter, genaamd [Slachtoffer N], opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (een of meer tweedegraads brandwonden), heeft toegebracht, door op verschillende tijdstippen, althans eenmaal, opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettlijk, tezamen en in vereniging met verdachtes mededader, althans alleen, kokendheet of heet water en/ofkokendhete of hete thee over het lichaam te gooien/gieten;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
zij op verschillende tijdstippen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 8 juli 2008 tot en met 21 juli 2008 te Veendam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, aan haar dochter genaamd [Slachtoffer N], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, (telkens) met dat opzet op verschillende tijdstippen, althans eenmaal, kokendheet of heet water en/of kokendhete of hete thee over het lichaam van die [Slachtoffer N] heeft gegooid/gegoten, terwijl (telkens) de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
B.
zij op verschillende tijdstippen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 8 juli 2008 tot en met 21 juli 2008 te Veendam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend haar dochter (te weten [Slachtoffer N]) meermalen, althans eenmaal, heeft geschopt en/of getrapt en/of gestompt en/of geslagen en/of meermalen, althans eenmaal, een of meer stroomstoten heeft toegediend, waardoor voornoemde [Slachtoffer N] (telkens) letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3.
zij in of omstreeks de periode van 8 juli 2008 tot en met 21 juli 2008 te Veendam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, opzettelijk [Slachtoffer N], wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heef zij verdachte en/of haar mededader (telkens) met dat opzet die [Slachtoffer N] in een woning aan de [Adres] meermalen, althans eenmaal, doen of laten verblijven of gehouden in een (slaap)kamer waarvan de deurklink(en) niet in de deur zat(en) waardoor deze kamer niet van binnenuit kon worden geopend en genoemde persoon niet in de gelegenheid was die kamer via die deur te verlaten.
BEWIJSVRAAG
Feit 1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie concludeert tot bewezenverklaring van het aan verdachte onder 1 tenlastegelegde.
Daarbij wijst de officier van justitie op de verklaringen van [Slachtoffer N], verdachte, medeverdachte O, [Getuige C], het proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 juli 2008, het proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 september 2008 en het deskundigenbericht d.d. 18 december 2008.
De officier van justitie is van mening dat uit deze bewijsmiddelen, in onderling verband beschouwd, blijkt dat verdachte en medeverdachte O, tezamen en in vereniging, meermalen in de tenlastegelegde periode [Slachtoffer N] in een vrieskist hebben gestopt dan wel haar hebben gedwongen daarin plaats te nemen, waarna de deksel werd afgesloten en werd bedekt met een zwaar voorwerp. [Slachtoffer N] heeft - in ieder geval de laatste keer dat zij in de vrieskist moest plaatsnemen - dermate lang in de vrieskist opgesloten gezeten dat zij door onderkoeling en/of zuurstofgebrek het bewustzijn verloor.
Verdachten hebben tevoren beraamd [Slachtoffer N] in de vrieskist te zullen stoppen, waarmee de voorbedachte rade naar de mening van de officier van justitie is gegeven. Met betrekking tot het tenlastegelegde opzet op de dood van [Slachtoffer N] heeft de officier van justitie overwogen dat verdachten, door zo te handelen als zij hebben gedaan, de aanmerkelijke kans op het overlijden van [Slachtoffer N] ten gevolge van onderkoeling en/of zuurstofgebrek, bewust hebben aanvaard.
Met betrekking tot het medeplegen van genoemd delict overweegt de officier van justitie - onder verwijzing naar jurisprudentie - dat verdachte bij de delicten, waaronder het onder 1 tenlastegelegde, waarbij verdachte een kleinere rol had dan medeverdachte O, dan wel geen actieve rol had, toch als medepleger heeft te gelden. De officier van justitie verwijst daarbij naar het feit dat verdachte telkens aanwezig was bij het handelen van medeverdachte O, zich niet of onvoldoende van zijn handelen heeft gedistantieerd en niet heeft ingegrepen, terwijl dat wel gekund had en dat, gelet op haar zorgplicht als moeder ten opzichte van [Slachtoffer N], ook van haar verwacht had mogen worden. Door haar te passieve houding heeft verdachte medeverdachte O - mede door op andere momenten wél actief mee te doen - gesteund in zijn gedrag.
De officier van justitie overweegt tot slot dat het feit dat medeverdachte O [Slachtoffer N] na verloop van tijd uit de vrieskist heeft gehaald niet maakt dat van vrijwillige terugtred sprake is geweest. Immers [Slachtoffer N] is - gelet op het feit dat zij buiten bewustzijn en onderkoeld is geraakt - eerst op een zo laat tijdstip uit de vrieskist gehaald dat het intreden van de dood van [Slachtoffer N] heel wel mogelijk al had plaatsgevonden toen medeverdachte O haar uit de vrieskist haalde.
Standpunt van de verdediging
De verdediging concludeert tot vrijspraak van verdachte voor het onder 1 tenlastegelegde. Daartoe geeft de raadsman aan dat verdachte geen daderhandelingen heeft verricht ten aanzien van het in de vrieskist opsluiten en opgesloten houden van [Slachtoffer N].
Sterker, verdachte was degene die uiteindelijk [Slachtoffer N] heeft bevrijd uit de vrieskist.
Beoordeling
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
1.
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 23 juli 2008 door verdachte, [verdachte P], namens haar minderjarige kind [Slachtoffer N], als opgenomen op pag. 92 en verder van het strafdossier met nummer 08-006045 d.d. 23 oktober 2008, waaruit als verklaring van [verdachte P] ten overstaan van de verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Twee weken geleden kwam [Slachtoffer N] weer thuis aan de [Adres] wonen. In het weekend van de 19e juli 2008 zei [Verdachte O] (de rechtbank begrijpt: verdachte O) tegen [Slachtoffer N] dat ze weer in de vrieskist moest gaan. Ik zag dat [Verdachte O] en [Getuige C] naar de schuur liepen en dat de vrieskist werd open gedaan. Ik zag dat de stekker van de vrieskist in het stopcontact zat. [Slachtoffer N] is toen in haar topje en onderbroek in de vrieskist gaan zitten. Toen [Getuige C] weggegaan was kreeg ik [Verdachte O] rustig en mocht ik [Slachtoffer N] uit de vrieskist halen. Ik deed de kist open maar [Slachtoffer N] schudde alleen maar van nee. Ze wilde er niet uit. Ik denk dat dit een half uurtje geduurd heeft. [Verdachte O] kwam er toen aan en trok haar aan haar haren hardhandig uit de vrieskist. Ik zag dat [Slachtoffer N] onderkoeld was, ik zag dat aan haar ogen. Ik zag dat er ijzel aan de wanden van de vrieskist zat. Ik moest toen van [Verdachte O] de stekker uit de vrieskist halen.
2.
Een proces-verbaal van (studio)verhoor van [Slachtoffer N] d.d. 23 juli 2008, als opgenomen als paragraaf Z01-001-02 (pag. 94 ev) van het onder 1. genoemde strafdossier, waaruit als verklaring van [Slachtoffer N] ten overstaan van de verbalisant, zakelijk weergegeven:
Ik werd ook in de vriezer gestopt. Toen ben ik onderkoeld geweest. Ik ben ook een tijd buiten bewustzijn geweest. Ik wist op een gegeven moment niets meer.
Dat met die vriezer, dat ging zo. Hij (de rechtbank begrijpt: verdachte O) pakte mij bij mijn haren en gooide mij er in. De eerste keer had ik wel kleren aan, maar later had ik alleen een topje en een onderbroek aan. Toen moest ik er zelf in klimmen. Ik was heel bang in de vriezer, ik was bang dat ik het niet zou redden. De vriezer was aan. Ik werd heel koud. Ik heb daar ongeveer drie kwartier in gezeten. Ik kon er niet uit, er stond iets zwaars op de vriezer. Mijn moeder kreeg hem zover dat ik er uit mocht. Mijn moeder zag dat ik onderkoeld was. Die laatste keer kon ik niet meer bewegen. Ik was buiten bewustzijn. Ik wist niets meer en kon me niet meer bewegen.
3.
Een proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [Verdachte O] d.d. 1 augustus 2008, als opgenomen als paragraaf V01-010 (pag. 65 ev) van het onder 1. genoemde strafdossier, waaruit als verklaring van medeverdachte O ten overstaan van de verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Die vriezer was daarna. Dat was op zondag. Ze moest in de vriezer. Mijn vrouw was daarmee begonnen door te zeggen dat ze in de vriezer moest. De vriezer was wel koud. Ze heeft er tweemaal in gezeten. Een keer door mij en een keer door m'n vrouw is ze erin gestopt. In het totaal is ze niet langer dan een uur in de vriezer geweest.
4.
Een proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 23 juli 2008, als opgenomen als paragraaf V02-005 (pag. 75 ev) van het onder 1. bedoelde strafdossier, waaruit als verklaring van verdachte ten overstaan van de verbalisanten, zakelijk weergegeven:
[Verdachte O] heeft [Slachtoffer N] in de vrieskist gezet. [Slachtoffer N] is drie keer in de vriezer geweest.
Ik kon niets voor [Slachtoffer N] doen. Ik voelde me machteloos dat [Slachtoffer N] in de vrieskist werd gezet.
5.
Een proces-verbaal van (studio)verhoor van [Getuige C] d.d. 31 juli 2008, opgenomen als paragraaf V03-002 (pag. 85) van het onder 1. genoemde strafdossier, waaruit als verklaring van [Getuige C] ten overstaan van de verbalisant, zakelijk weergegeven:
De tweede keer stond de vriezer wel aan vertelde [Verdachte O] (de rechtbank begrijpt: verdachte O) mij op zondag. Ik hoorde toen van [Verdachte O] dat [Slachtoffer N] voor de dood was weggehaald. [Verdachte O] vertelde mij dat ze waren vergeten dat [Slachtoffer N] nog in de vrieskist zat.
6.
Een deskundigenrapport van het NFI d.d. 18 december 2008, opgenomen als bijlage van het onder 1. bedoelde strafdossier, waaruit als verslaglegging van de bevindingen van R.A.C. Bilo, forensisch geneeskundige, zakelijk weergegeven:
De afname in gewicht van [Slachtoffer N] voorafgaand aan de opname - gelet op het snelle herstel na opname - is met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid te verklaren op basis van het onthouden van voeding en vocht.
De verschijnselen door moeder en [Slachtoffer N] beschreven kunnen passen bij onderkoeling en bij zuurstofgebrek. [Slachtoffer N] had na verloop van tijd kunnen overlijden aan de gevolgen van zuurstofgebrek en onderkoeling of een combinatie van beide.
7.
Een proces-verbaal van onderzoek d.d. 8 september 2008, opgenomen als bijlage bij het onder 1 bedoelde strafdossier, waaruit als onderzoeksbevindingen van verbalisant F. Doorn, zakelijk weergegeven:
Ik heb onderzoek verricht aan de vrieskist die is aangetroffen in de woning aan de [Adres]. Ik zag dat het deksel van de vrieskist goed afsloot. Bij het openen van het deksel terwijl de vrieskist in werking was, voelde ik dat een vacuüm was ontstaan zodat het deksel met enige kracht moest worden geopend.
Uit de meetresultaten welke als bijlage bij dit proces-verbaal zijn gevoegd blijkt dat de vriezer functioneert en dat ongeveer 40 minuten na het inschakelen van de vrieskist de temperatuur in de vrieskist het nulpunt had bereikt.
Met betrekking tot de hiervoor opgenomen standpunten overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de genoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd, blijkt naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend dat [Slachtoffer N] binnen de tenlastegelegde periode en plaats, door medeverdachte O is gedwongen om plaats te nemen in een in werking gestelde vrieskist. Tevens blijkt dat [Slachtoffer N] niet op eigen kracht uit de vrieskist kon komen doordat het deksel was afgesloten en een zwaar voorwerp op dat deksel was geplaatst. Eveneens blijkt dat de vriezer in werking was en dat [Slachtoffer N] dermate lang in die vrieskist heeft verbleven dat [Slachtoffer N] bij het uiteindelijk openen van de vrieskist verschijnselen vertoonde die passen bij onderkoeling en zuurstofgebrek.
Gelet op deze omstandigheden dient de kans dat [Slachtoffer N] het leven zou laten ten gevolge van het langdurig opgesloten zijn in de in werking gestelde vrieskist, naar het oordeel van de rechtbank als aanmerkelijk te worden beoordeeld. De algemene ervaringsregel leert dat iemand die langdurig in een beperkte en luchtdicht afgesloten ruimte verblijft waarbij deze ruimte tot onder het vriespunt wordt gekoeld, na verloop van tijd in levensgevaar zal zijn. Dit geldt temeer wanneer de persoon in kwestie een schaars gekleed, ondervoed minderjarig meisje is. Deze feiten en omstandigheden moeten - nu dit naar oordeel van de rechtbank algemene ervaringsregels betreffen - aan verdachte en medeverdachte O bekend zijn geweest.
Verdachte en medeverdachte O hebben [Slachtoffer N] eenmaal gedurende langere periode opgesloten gehouden in de in werking gestelde vrieskist en hebben daarmee naar het oordeel van de rechtbank blijk gegeven de genoemde aanmerkelijke kans op het overlijden van [Slachtoffer N] bewust te hebben aanvaard.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het meermalen pogen [Slachtoffer N] om te brengen door haar in de vrieskist op te sluiten en opgesloten houden, nu enkel van de laatste keer dat [Slachtoffer N] in de vrieskist opgesloten is geweest blijkt dat zij zodanig lang in de vrieskist opgesloten is geweest dat daardoor gevaar voor haar leven is ontstaan. Bovendien blijkt van de voorafgaande twee keer niet wettig en overtuigend dat de vrieskist ingeschakeld is geweest.
Gelet op het feit dat verdachte en medeverdachte O hebben gesproken over het opsluiten van [Slachtoffer N] in de vrieskist, gelet op het feit dat [Slachtoffer N] voor het bewezenverklaarde incident eerder in de vrieskist opgesloten is geweest en gelet ook op het feit dat [Slachtoffer N] gedurende een lange periode in de vrieskist opgesloten is geweest is de rechtbank van oordeel dat verdachte en medeverdachte O de gelegenheid hebben gehad om zich rekenschap te geven van de mogelijke gevolgen van hun handelen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat zij hebben gehandeld met voorbedachte rade.
Met betrekking tot het standpunt van de verdediging inhoudende dat verdachte zelf geen feitelijke handelingen heeft verricht met betrekking tot dit feit en zij derhalve niet als medepleger van dit delict kan worden beschouwd overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte is aanwezig geweest toen medeverdachte O [Slachtoffer N] die laatste keer in de vrieskist opsloot. Zij is getuige geweest van het feit dat [Slachtoffer N] daarbij schaars gekleed was en wist dat de vrieskist in werking was gesteld. Verdachte wist van het gevaar voor het leven van [Slachtoffer N] wanneer zij gedurende langere tijd in de genoemde omstandigheden in de vrieskist opgesloten gehouden zou blijven. Verdachte heeft zich niet gedistantieerd van het handelen van medeverdachte O. Door niet in te grijpen toen medeverdachte O [Slachtoffer N] in de vrieskist deed plaatsnemen en door [Slachtoffer N] gedurende een lange tijd in de vrieskist opgesloten te houden heeft verdachte zich niet alleen onvoldoende gedistantieerd van het handelen van medeverdachte O, maar heeft zij bovendien niet ingegrepen en de situatie in stand gelaten. Terwijl van haar, gelet op haar zorgplicht tegenover haar minderjarige kind, had mogen worden verwacht dat zij aan de situatie waarin [Slachtoffer N] in de in werking gesteld vrieskist opgesloten zat, op een eerder moment - voordat levensgevaar voor [Slachtoffer N] was ontstaan - een einde had gemaakt. Door zo te handelen als verdachte heeft gedaan is de rechtbank (mede gelet op hetgeen in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2005, NJ 2005- 577, is weergegeven) van oordeel dat zij als mededader van het onder 1 tenlastegelegde moet worden beschouwd.
Het vorenstaande in aanmerking nemend is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot moord, een en ander overeenkomstig de navolgende bewezenverklaring.
Feit 2.A.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie concludeert tot bewezenverklaring van het aan verdachte onder 2.A. primair tenlastegelegde.
Naar de mening van de officier van justitie volgt uit de verklaringen van [Slachtoffer N], verdachte, medeverdachte O en [Getuige C] dat op meerdere momenten in de tenlastegelegde periode heet en kokend heet water over [Slachtoffer N] is uitgeschonken. Uit het deskundigenbericht van het NFI en de brief van het Brandwondencentrum Groningen blijkt voorts dat [Slachtoffer N] ten gevolge daarvan tweedegraads brandwonden over een aanzienlijk deel van haar lichaam heeft opgelopen. Van voorbedachte rade blijkt - zo stelt de officier van justitie - uit de verklaring van verdachte, maar ook doordat verdachte (koud) water over [Slachtoffer N] heeft uitgegoten en, nadat medeverdachte O heet water uit de waterkoker over [Slachtoffer N] heeft uitgegoten, ook zelf een kop hete thee richting [Slachtoffer N] heeft gegooid.
In de tijd die met deze handelingen gemoeid is geweest heeft verdachte zich rekenschap kunnen geven van de gevolgen van haar handelen en dat van haar medeverdachte (en had zij moeten ingrijpen).
Standpunt van de verdediging
Aangaande het onder 2.A. tenlastegelegde brengt de verdediging naar voren dat uit de verklaring van [Slachtoffer N] zelf blijkt dat verdachte geen heet water over haar heeft uitgeschonken. Verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken voor het haar onder 2.A. primair tenlastegelegde.
Beoordeling
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
8.
Een proces-verbaal van (studio)verhoor van [Slachtoffer N] d.d. 23 juli 2008, als opgenomen als paragraaf Z01-001-02 (pag. 94 ev) van het onder 1. genoemde strafdossier, waaruit als verklaring van [Slachtoffer N] ten overstaan van de verbalisant, zakelijk weergegeven:
Hij (de rechtbank begrijpt: medeverdachte O) heeft toen hete thee gepakt, kokend water, en dat over me heen gegooid. Hij heeft een volle kan over me heen gegooid. Dat was thuis, vorige week dinsdag. Hij gooide eerst een kop thee en daarna pakte hij de waterkoker. Mijn moeder zat toen ook in de kamer.
Hij pakte toen de thee en gooide het over mijn rug. Hij heeft toen een hele kan water gezet. Ik hoorde dat hij dat deed in de waterkoker. Hij kwam er toen aan met die kan. Ik dacht toen: "Oh nee, niet doen, niet tegenstribbelen." Ik was bang en moest huilen. Hij gooide toen die kan over mij heen. Het raakte mijn rug, mijn armen, hand en mijn voet.
9.
Een proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [Verdachte O] d.d. 22 juli 2008, als opgenomen als paragraaf V01-004 (pag. 62 ev) van het onder 1. genoemde strafdossier, waaruit als verklaring van medeverdachte O ten overstaan van de verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op een gegeven moment heeft [verdachte P] (de rechtbank begrijpt: verdachte) een kopje met koud water over [Slachtoffer N] gegooid. Het escaleerde toen en ik pakte de waterkoker met heet water en gooide een deel van dat hete water over de linkerarm en schouder van [Slachtoffer N]. [verdachte P] gooide vervolgens nog tweemaal met kopjes heet water over de rug van [Slachtoffer N]. Ik zag dat [Slachtoffer N] hierdoor pijn had.
10.
Een proces-verbaal van verhoor van [Verdachte O] d.d. 1 augustus 2008, als opgenomen als paragraaf V01-010 (pag. 65 ev) van het onder 1. genoemde strafdossier, waaruit als verklaring van O ten overstaan van de verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Nadat [verdachte P] het koude water over [Slachtoffer N] had gegooid bleef [Slachtoffer N] doorgaan met het uiten van bedreigingen. Ik dacht toen: 'dat koude water helpt niet, dan maar heet'.
11.
Een proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 15 oktober 2008, als opgenomen op pag. 79 ev van het onder 1. bedoelde strafdossier, waaruit als verklaring van verdachte ten overstaan van de verbalisanten, zakelijk weergegeven:
U wilt mij horen over het gooien van heet water over [Slachtoffer N] heen. Ik heb op een gegeven moment een kopje koud water naar [Slachtoffer N] gegooid. U zegt mij dat [Verdachte O] verklaart dat ik ook hete thee over haar heen heb gegooid. Ik herinner me inderdaad dat ik een kopje thee heb weggegooid. Het was niet de bedoeling [Slachtoffer N] te raken, doch het is best mogelijk dat ik de thee in haar richting heb gegooid.
12.
Een deskundigenrapport van het NFI d.d. 18 december 2008, opgenomen als bijlage van het onder 1. bedoelde strafdossier, waaruit als verslaglegging van de bevindingen van R.A.C. Bilo, forensisch geneeskundige, zakelijk weergegeven:
De conclusie van het brandwondencentrum luidt:
* Patiënte van 14 jaar met 2,25% brandwonden met gedeeltelijk huidverlies.
In een verklaring ten overstaan van de politie zegt een behandelend arts dat de tweedegraads brandwonden deden denken aan wonden die kunnen ontstaan na het overgieten van een lichaam met een hete vloeistof.
Op basis van de bevindingen in het ziekenhuis en de verklaringen als vervat in het proces-verbaal kan worden geconcludeerd dat er bij [Slachtoffer N] sprake is van brandwonden op basis van de inwerking van hete vloeistof.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend dat [Slachtoffer N] binnen de tenlastegelegde plaats- en tijdsomschrijving door verdachte en door medeverdachte O met (kokend)hete vloeistoffen is overgoten ten gevolge waarvan zij brandwonden heeft opgelopen over een deel van haar lichaam.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de aard van het letsel dat dergelijke brandwonden naar algemeen bekend is een langdurige behandeling vereisen en bovendien blijvende ontsierende littekens zullen achterlaten. De rechtbank is derhalve van oordeel - het bepaalde in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht in aanmerking nemend - dat genoemde brandwonden als zwaar lichamelijk letsel moeten worden gekwalificeerd.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het tijdsverloop dat gemoeid is geweest met het zich begeven naar de keuken, het pakken van de waterkoker, het teruglopen naar [Slachtoffer N] en het uitschenken van de inhoud van de waterkoker over het lichaam van [Slachtoffer N] maakt dat moet worden geconcludeerd dat verdachte de gelegenheid heeft gehad zich rekenschap te geven van de gevolgen van haar handelen en dat van haar medeverdachte en dat zij had kunnen ingrijpen.
Bovendien verwijst de rechtbank in dat verband naar hetgeen is weergegeven in het onder 10. opgenomen bewijsmiddel. De rechtbank is van oordeel dat verdachte heeft gehandeld vanuit de voorbedachte rade op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [Slachtoffer N].
Hoewel het blijkens de bewijsmiddelen niet verdachte is geweest die de inhoud van de waterkoker over [Slachtoffer N] heeft uitgegoten en derhalve niet vaststaat dat zij zelf handelingen heeft verricht die het zwaar letsel hebben veroorzaakt is de rechtbank van oordeel dat verdachte ook hier als mededader heeft te gelden, een en ander onder verwijzing naar hetgeen omtrent het medeplegen bij feit 1 door de rechtbank is overwogen.
Het vorenstaande in aanmerking nemend is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van zware mishandeling met voorbedachten rade, een en ander overeenkomstig de navolgende bewezenverklaring.
Feit 2.B.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie concludeert tot bewezenverklaring van het aan verdachte onder 2.B. tenlastegelegde.
De officier van justitie onderbouwt deze conclusie door te verwijzen naar de verklaringen van [Slachtoffer N], verdachte en [Getuige C], het proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 september 2008 en het deskundigenbericht d.d. 18 december 2008.
De officier van justitie concludeert voorts tot vrijspraak voor het tenlastegelegde schoppen, trappen en stompen.
Standpunt van de verdediging
De verdediging voert aan dat verdachte van het haar onder 2.B. tenlastegelegde moet worden vrijgesproken nu uit het strafdossier niet blijkt dat verdachte zelf aan [Slachtoffer N] schokken heeft toegebracht. Hoewel het zo zij dat verdachte, toen de stoppen doorsloegen tengevolge van de kortsluiting die door de schokken ontstond, de stoppen weer heeft ingeschakeld, deed zij dit uit angst voor medeverdachte O en kan dit handelen niet worden beschouwd als te zijn gericht op het toebrengen van pijn en letsel aan [Slachtoffer N].
Beoordeling
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
13.
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 23 juli 2008 door [verdachte P] namens haar minderjarige kind [Slachtoffer N], als opgenomen op pag. 92 en verder van het onder 1. bedoelde strafdossier, waaruit als verklaring van P ten overstaan van de verbalisanten, zakelijk weergegeven:
[Verdachte O] (de rechtbank begrijpt: verdachte O) pakte het electriciteitssnoer. Dit had een stekker aan de ene kant en ongeïsoleerde draden aan de andere kant. Als [Verdachte O] dat gebruikte deed hij de stekker in het stopcontact. Hij hield dan het uiteinde van de draden in de richting van [Slachtoffer N] en raakte haar op haar benen over haar spijkerbroek. Het onweerde dan heel erg. Hij deed het ook op haar buik tegen haar trui aan. Elke keer als hij het tegen haar aan hield, zag ik dat [Slachtoffer N] omhoog sprong en dat ze schreeuwde. Ik zag dat de stoppen eruit sloegen als hij dit deed. Ik ben toen naar de stoppenkast gelopen om de stoppen weer te activeren. [Verdachte O] heeft [Slachtoffer N] ook een blinddoek omgedaan en de draden op haar blote huid gedaan.
[Slachtoffer N] moest zich uitkleden van [Verdachte O]. Ze had alleen een topje en een onderbroekje aan. [Slachtoffer N] werd hierna op de tafel vastgebonden aan haar armen en benen. [Verdachte O] deed dit met sjaals.
Ze kreeg ook een sjaal over haar mond zodat ze niet kon schreeuwen. Ik stond erbij en kon niets doen. [Verdachte O] gaf haar toen 'shocktherapie' zoals hij zelf zei. [Verdachte O] diende [Slachtoffer N] stroom toe. Hij deed dit overal, op haar benen, buik, onder haar oksels, overal. Tijdens de stroomstoten zag ik dat [Slachtoffer N] pijn moest hebben omdat haar lichaam samentrok.
14.
Een proces-verbaal van (studio)verhoor van [Slachtoffer N] d.d. 23 juli 2008, als opgenomen als paragraaf Z01-001-02 (pag. 94 ev) van het onder 1. genoemde strafdossier, waaruit als verklaring van [Slachtoffer N] ten overstaan van de verbalisant, zakelijk weergegeven:
Dat met die stroomdraden heeft hij (de rechtbank begrijpt: verdachte O) ontelbaar vaak gedaan. Hij deed het over mijn hele lichaam. Als hij weer stroom had gehad dan was er ineens Pof een harde flits. Dan viel de stroom uit. Hij ging dan naar de meterkast en de stoppen goedmaken. Het gebeurde wel 6 of 7 keer dat de stoppen eruit sloegen. Die schokken waren met een stroomdraad met een stekker met het stroomdraad eruit. Hij duwde dan die draad vol op mijn lichaam. Ik voelde dan een hele harde klap tegen mijn lichaam. Het deed pijn, ik voelde het trillen. Ik bewoog dan helemaal mijn lichaam naar achteren. Iedereen was daar bij behalve mijn zusje. [Getuige C] was er ook bij. Zij heeft mij ook schokken gegeven. Ook met die draad. Zij deed het hier (aangeefster wijst plekken op haar buik aan). Ze deed het op aanwijzen van [Verdachte O]. Zij gaf het later ook toe. Ze zei toen: "Dat was lekker hè die stroom, dat was ik, niet je vader."
Ik werd ook natgemaakt omdat de schokken dan harder zouden aankomen.
Bij het toedienen van de stroomstoten was ik meestal vastgebonden.
15.
Een proces-verbaal van (studio)verhoor van [Getuige C] d.d. 31 juli 2008, opgenomen als paragraaf V03-002 (pag. 85) van het onder 1. genoemde strafdossier, waaruit als verklaring van [Getuige C] ten overstaan van de verbalisant, zakelijk weergegeven:
Ik zag dat [Verdachte O] op zaterdag 19 juli 2008 een stroomdraad pakte en deze meerdere keren op het lichaam van [Slachtoffer N] zette. Ik weet dat er 220 volt op stond. Ik zag en hoorde dat [Slachtoffer N] pijn had.
De dag erna is [Slachtoffer N] weer door [Verdachte O] en [verdachte P] op de tafel vastgebonden. De stroomdraad is toen ook weer gebruikt op het lichaam van [Slachtoffer N].
16.
Een deskundigenrapport van het NFI d.d. 18 december 2008, opgenomen als bijlage van het onder 1. bedoelde strafdossier, waaruit als verslaglegging van de bevindingen van R.A.C. Bilo, forensisch geneeskundige, zakelijk weergegeven:
Bij het lichamelijk onderzoek van [Slachtoffer N] in het brandwondencentrum in Groningen wordt vastgesteld dat sprake is van diverse puntverbrandingen op het lichaam.
Volgens de verklaring van de arts tegenover de politie zouden de puntverbrandingen kunnen passen bij het toedienen van stroomstoten met ongeïsoleerde draad.
Op basis van de verklaringen in het dossier en de aangetroffen puntvormige afwijkingen op buik, bovenbenen en voetzool van [Slachtoffer N], lijkt sprake te zijn geweest van herhaaldelijke kortdurende blootstelling aan netstroom. Hoewel sprake is van een geringe kans op het overlijden van personen die worden blootgesteld aan netspanning, is er sprake geweest van handelingen die aanleiding hadden kunnen geven tot ernstige schade of zelfs het overlijden van [Slachtoffer N].
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend dat verdachte (als mededader) binnen de tenlastegelegde plaats- en tijdsomschrijving aan [Slachtoffer N] herhaaldelijk en op meerdere plaatsen op haar lichaam stroomstoten met netspanning heeft toegediend.
Met betrekking tot de stelling dat verdachte dient te worden vrijgesproken daar zij zelf geen schokken aan [Slachtoffer N] heeft toegediend overweegt de rechtbank dat verdachte, door de stoppen na een kortsluiting weer om te schakelen, medeverdachte O in staat heeft gesteld de mishandeling van [Slachtoffer N] door het toedienen van stroomstoten te vervolgen. Door zo te handelen als zij heeft gedaan dient verdachte als mededader van het onder 2.B. tenlastegelegde te worden beschouwd.
Het vorenstaande in aanmerking nemend is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van mishandeling, meermalen gepleegd, een en ander overeenkomstig de navolgende bewezenverklaring.
Feit 3.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie concludeert tot bewezenverklaring van het aan verdachte onder 3 tenlastegelegde.
De officier van justitie geeft aan tot deze conclusie te zijn gekomen op basis van het proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 juli 2008, de verklaring van verdachte en die van medeverdachte O terzake en de verklaring van [Slachtoffer N].
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte voert geen verweer terzake de bewezenverklaring van het onder 3 tenlastegelegde.
Beoordeling
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
17.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 juli 2008, als opgenomen als paragraaf AH-017 (pag. 29) van het onder 1. genoemde strafdossier, waaruit als bevindingen van de verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op 21 juli 2008 ging ik de woning aan de [Adres] binnen omdat daar [Slachtoffer N] aanwezig zou zijn. Op de eerste verdieping trof ik een aantal deuren aan. Ik zag dat de deur naar de slaapkamer geen deurklinken had. Ik heb een deurklink van een andere deur genomen en heb daarmee de deur naar de slaapkamer geopend. Er bleek een meisje in de kamer op het bed te zitten. Dit bleek [Slachtoffer N] te zijn. [Slachtoffer N] gaf ondermeer aan dat ze de afgelopen twee weken meermalen in haar slaapkamer werd opgesloten.
18.
Een proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [Verdachte O] d.d. 1 augustus 2008, als opgenomen als paragraaf V01-010 (pag. 65 ev) van het onder 1. genoemde strafdossier, waaruit als verklaring van medeverdachte O ten overstaan van de verbalisanten, zakelijk weergegeven:
De laatste tijd was [Slachtoffer N] wel eens op haar kamer opgesloten. We hadden dan de deurkruk van de binnenkant eruit gehaald.
19.
Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte P] d.d. 4 augustus 2008, als opgenomen als paragraaf V02-008 (pag. 76 ev) van het onder 1. genoemde strafdossier, waaruit als verklaring van verdachte ten overstaan van de verbalisanten, zakelijk weergegeven:
We hebben de deurklink uit de slaapkamerdeur gehaald zodat [Slachtoffer N] er niet uit kon. Dit is in overleg met [Verdachte O] gebeurd en wij hebben dat samen besloten.
De rechtbank is van oordeel dat uit de genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend blijkt dat [Slachtoffer N] door verdachte en haar medeverdachte O, binnen de tenlastegelegde plaats- en tijdsomschrijving meermalen in haar slaapkamer van haar vrijheid beroofd is geweest.
Het vorenstaande in aanmerking nemend is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving, meermalen gepleegd, een en ander overeenkomstig de navolgende bewezenverklaring.
De rechtbank acht - gelet op hetgeen hiervoor is overwogen - wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 A primair, 2 B en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
zij in de periode van 19 juli 2008 tot en met 21 juli 2008 te Veendam, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [Slachtoffer N] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, tezamen en in vereniging met verdachtes mededader,
- die [Slachtoffer N] in een vrieskist heeft gedwongen in een vrieskist te klimmen, en vervolgens deze vrieskist heeft afgesloten en
- ten gevolge waarvan die [Slachtoffer N] eenmaal onderkoeld is geraakt en zo weinig zuurstof kreeg dat zij buiten bewustzijn is geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
2.
A.
zij op verschillende tijdstippen, in de periode van 8 juli 2008 tot en met 21 juli 2008 te Veendam, tezamen en in vereniging met een ander, aan een persoon genaamd [Slachtoffer N] opzettelijk en met voorbedachten rade, zwaar lichamelijk letsel, tweedegraads brandwonden, heeft toegebracht, door deze [Slachtoffer N] op verschillende tijdstippen, opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, tezamen en in vereniging met verdachtes mededader, kokendheet of heet water en hete thee over het lichaam te gooien/gieten, en
B.
zij op verschillende tijdstippen, in de periode van 8 juli 2008 tot en met 21 juli 2008 te Veendam tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk mishandelend een persoon te weten [Slachtoffer N] meermalen, een of meer stroomstoten heeft toegediend, waardoor voornoemde [Slachtoffer N] telkens letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
3.
zij in de periode van 8 juli 2008 tot en met 21 juli 2008 te Veendam tezamen en in vereniging met een ander, meermalen, opzettelijk [Slachtoffer N], wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers hebben verdachte en haar mededader telkens met dat opzet die [Slachtoffer N] in een woning aan de [Adres] meermalen, doen of laten verblijven of gehouden in een (slaap)kamer waarvan de deurklink(en) niet in de deur zat(en) waardoor deze kamer niet van binnenuit kon worden geopend en genoemde persoon niet in de gelegenheid was die kamer via die deur te verlaten;
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 1, 2 A primair, 2 B en 3 meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard levert de volgende strafbare feiten op:
1. Medeplegen van poging tot moord.
2.A. primair Medeplegen van zware mishandeling met voorbedachten rade, meermalen
gepleegd.
2.B. Medeplegen van mishandeling, meermalen gepleegd.
3. Medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven
en beroofd houden, meermalen gepleegd.
STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychiatrische onderzoeksrapportage d.d. 11 november 2008, opgemaakt door drs. B.T. Takkenkamp, psychiater, en de psychologische onderzoeksrapportage d.d. 20 november 2008, opgemaakt door drs. G. de Bruijn, psycholoog.
De conclusie van het rapport opgemaakt door drs. De Bruijn luidt, zakelijk weergegeven:
Bij verdachte is sprake van een persoonlijkheidsstoornis niet anders omschreven. Voorts is sprake van zeer beperkte intelligentie, beïnvloedbaarheid, falende coping-strategieën en weinig weerbaarheid. Verdachte is een identiteitzwakke vrouw die in de relatie met medeverdachte O een afhankelijke positie innam. Tot slot is sprake van periodiek overmatig harddruggebruik.
Met betrekking tot de toerekening van de tenlastegelegde feiten - indien bewezenverklaard - geldt dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
De conclusie van het rapport opgemaakt door drs. Takkenkamp luidt, zakelijk weergegeven:
Verdachte lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis niet anders omschreven. Er is sprake van een zeer beperkte intelligentie, machteloosheid en een zwakke en afhankelijke identiteit. Verdachte moet verminderd toerekeningsvatbaar worden geacht in relatie tot de tenlastegelegde feiten, indien bewezenverklaard.
De rechtbank kan zich met deze conclusies verenigen en neemt deze over en is met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte van oordeel dat het bewezenverklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
Psychische overmacht
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte geeft aan dat verdachte ontslagen zou moeten worden van alle rechtsvervolging nu de feiten - voor zover bewezen - door verdachte zijn begaan in een overmachtsituatie.
Verdachte was tengevolge van de langdurige en stelselmatige mishandeling van haar door medeverdachte O, zeer bang voor een nieuwe tegen haar gerichte geweldsuitbarsting. Verdachte stelt ter terechtzitting, alsook ten overstaan van de politie, dat zou zij hebben ingegrepen ten tijde van de mishandelingen van [Slachtoffer N], het geweld zich tegen haar zou hebben gericht. Verdachte vreesde daarbij voor dermate grof geweld dat zij daarbij het leven zou hebben kunnen laten. De angst voor tegen haar gericht geweld was volgens de raadsman van dien aard dat niet van verdachte kon worden gevergd dat zij daar weerstand aan bood.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie geeft aan dat van een situatie van overmacht als bedoeld in artikel 40 van het Wetboek van Strafrecht naar haar mening geen sprake is.
De officier van justitie wijst in dat verband op de ambivalente houding van verdachte naar medeverdachte O, immers ook nadat verdachte is aangehouden voor de onderhavige feiten gaf zij te kennen nog steeds van O te houden en met hem verder te willen. Verdachte had zich vele malen eerder aan de invloedssfeer van medeverdachte O onttrokken door uit te wijken naar een Blijf van mijn Lijf-huis en wist goed hoe toegang te krijgen tot adequate hulpverlening. Van haar had derhalve mogen worden verwacht dat zij weerstand bood aan haar angst.
Beoordeling
De rechtbank overweegt dat verdachte door beide genoemde gedragskundigen als verminderd toerekeningsvatbaar wordt beoordeeld. Hoewel daaruit blijkt dat de geestvermogens van verdachte ten tijde van de - thans bewezenverklaarde - feiten een rol hebben gespeeld, blijkt daaruit ook dat niet kan worden gezegd dat verdachte verstoken was van elk (moreel) inzicht in haar handelen en dat van haar medeverdachte. De rechtbank is gelet daarop van oordeel dat van verdachte - ook in de door de raadsman geschetste situatie waarin zij zelf langdurig slachtoffer van geweld binnen het gezin was geweest - had mogen worden verwacht dat zij weerstand bood aan haar angst en stelling had genomen tegen het handelen van medeverdachte O. Verdachte wist - gelet ook op haar verklaring ter terechtzitting - dat haar ingrijpen geboden was en had naar het oordeel van de rechtbank daarnaar kunnen handelen. Daarenboven betreft het niet alleen het nalaten hulp in te roepen, maar heeft verdachte zelf ook uitvoeringshandelingen verricht, nota bene tegen haar eigen dochter.
De rechtbank verwerpt derhalve het beroep van de verdediging op de aanwezigheid van een overmachtsituatie.
De rechtbank acht verdachte derhalve strafbaar, nu ten opzichte van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
STRAFOPLEGGING
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vordert dat de rechtbank verdachte vanwege het onder 1, 2 A primair, 2 B en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 jaren met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht.
Bovendien vordert de officier van justitie dat ten aanzien van verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege wordt opgelegd.
De officier van justitie heeft bij het formuleren van de eis acht geslagen op de aard en ernst van de strafbare feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de zeer ernstige gevolgen die de feiten hebben gehad voor het slachtoffer.
Hoewel beide gedragsdeskundigen hebben geadviseerd tot het opleggen van een maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden heeft de officier van justitie aangegeven dat advies niet over te nemen nu van de zijde van de Forensisch Psychiatrische Kliniek bij schrijven d.d. 12 maart 2009 is aangegeven dat de maximale behandelduur die zou passen bij een terbeschikkingstelling met voorwaarden (te weten maximaal 4 jaren) naar verwachting niet afdoende zal zijn om verdachte de benodigde behandeling te bieden. Op grond hiervan heeft de reclassering bovendien geen voorwaarden kunnen formuleren blijkens het maatregelrapport d.d. 15 april 2009.
Standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit het mitigeren van de geëiste straf. Daartoe voert de raadsman aan dat met name het feit dat verdachte in een afhankelijke positie ten opzichte van medeverdachte O verkeerde en ook ten aanzien van haar sprake is geweest van langdurige stelselmatige mishandeling, als verzachtende omstandigheid bij het opleggen van de straf moet worden meegewogen.
De raadsman voert aan dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het door verdachte ondergane voorarrest met daaraan gekoppeld een voorwaardelijk deel en de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht en klinische behandeling in casu een passende sanctie zou zijn.
Beoordeling
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de aangaande haar persoon opgemaakte rapportages, alsmede de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank neemt bij de beoordeling van de op te leggen straf in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ten laste van verdachte is bewezen verklaard dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot moord, zware mishandeling, mishandeling en wederrechtelijke vrijheidsberoving. De genoemde delicten gelden telkens als ernstige inbreuken op het recht op leven, de integriteit van het lichaam en het recht op vrijheid.
Er is gedurende een periode van twee weken in het gezin van verdachte sprake geweest van zeer grof geweld gepleegd door haar en anderen tegen de minderjarige dochter van verdachte, [Slachtoffer N]. Verdachte heeft haar opgesloten gehouden in een afgesloten en in werking gestelde vrieskist terwijl zij ondervoed en amper gekleed was. Dat [Slachtoffer N] ten gevolge van het handelen van verdachte en haar medeverdachte niet is komen te overlijden is een omstandigheid die buiten het handelen van verdachte is gelegen.
Voorts blijkt uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen dat verdachte als mededader verantwoordelijk is voor het feit dat aan [Slachtoffer N] in die periode vele malen schokken met netspanning zijn toegediend (ten gevolge waarvan zoals uit het onder 16. opgenomen bewijsmiddel blijkt [Slachtoffer N] zeer wel had kunnen komen te overlijden).
Verdachte is voorts als mededader verantwoordelijk voor het feit dat [Slachtoffer N] is overgoten met kokend water ten gevolge waarvan zij tweedegraads brandwonden heeft opgelopen over een deel van haar lichaam. Tot slot blijkt uit het onder 3 tenlastegelegde dat [Slachtoffer N] door verdachte en haar medeverdachte opgesloten is geweest op haar slaapkamer. Wat niet uit het tenlastegelegde blijkt is dat [Slachtoffer N] op haar slaapkamer haar behoefte moest doen, dat haar eten en drinken werd onthouden, dat zij gedwongen is om chilipepers en bedorven fetakaas met daarin vliegen te eten en dat wanneer zij ten gevolge daarvan moest overgeven, zij ook haar braaksel moest opeten. Verdachte is op mensonterende wijze omgegaan met een minderjarig meisje dat aan haar zorg was toevertrouwd. De rechtbank houdt uitdrukkelijk rekening met de aard en ernst van de strafbare feiten en de zeer grove omstandigheden waaronder deze zijn begaan.
Blijkens de ter zitting voorgehouden schriftelijke slachtofferverklaring maar met name ook uit de letterlijke verslaglegging van het op 23 juli 2008 bij [Slachtoffer N] afgenomen studioverhoor blijkt dat de gevolgen voor [Slachtoffer N] van het handelen van verdachte hebben bestaan uit haast onvoorstelbare gevoelens van (hevige) pijn, (doods)angst, onmacht, wanhoop, eenzaamheid en verdriet. Dat verdachte [Slachtoffer N] niet enkel de zorg en liefde heeft onthouden die zij haar als moeder verschuldigd was maar haar juist heeft blootgesteld aan deze gevoelens rekent de rechtbank verdachte zeer zwaar aan.
De ervaringsregels leren dat de gevolgen voor [Slachtoffer N] heel wel mogelijk niet beperkt zullen blijven tot het toegebrachte lichamelijk letsel. Dat zij binnen haar eigen gezin is blootgesteld aan de genoemde gevoelens van (hevige) pijn, (doods)angst, onmacht, wanhoop, eenzaamheid en verdriet brengt naar verwachting immers mee dat het handelen van verdachte eveneens grote psychische schade teweeg heeft gebracht. De omvang van de psychische gevolgen is thans weliswaar niet vast te stellen, maar de rechtbank rekent verdachte deze vermoedelijke gevolgen desondanks eveneens zeer zwaar aan.
De rechtbank overweegt met betrekking tot hetgeen door de verdediging is opgeworpen allereerst dat verdachte in haar hoedanigheid van moeder een bijzondere zorgplicht heeft gehad. Zij was verantwoordelijk voor het waarborgen van een veilige leefomgeving en voor de ongestoorde ontwikkeling van haar kinderen. Niet alleen is verdachte in deze zorgplicht in ieder geval ten opzichte van [Slachtoffer N] zeer ernstig tekortgeschoten, maar bovendien is het verdachte zelf geweest die een bedreiging heeft gevormd voor de veiligheid van in ieder geval [Slachtoffer N]. Daaraan doet naar het oordeel van de rechtbank niet af dat verdachte zelf ook het slachtoffer is geweest van geweld van de zijde van medeverdachte O. Deze omstandigheid doet niet af aan het feit dat van verdachte mocht worden verwacht dat zij bovenal de veiligheid van haar kinderen vooropstelde.
De rechtbank acht evenwel het aandeel van verdachte bij de bewezenverklaarde feiten aanzienlijk geringer dan dat van medeverdachte O. Het feit dat zij in onvoldoende mate heeft ingegrepen maakt dat zij als mededader verantwoordelijk gehouden wordt voor de gevolgen, maar daar staat tegenover dat verdachte zelf weinig feitelijke handelingen heeft verricht zoals die thans zijn bewezenverklaard. De rechtbank zal - evenals de officier van justitie heeft gedaan - in grote mate rekening houden met deze omstandigheid bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf.
Dit gegeven maakt ook dat de rechtbank van oordeel is dat aan verdachte een aanzienlijk lagere straf dient te worden opgelegd dan aan medeverdachte O - dit terwijl de bewezenverklaring bij beide verdachten zou kunnen doen vermoeden dat beiden worden veroordeeld voor grotendeels dezelfde delicten en hetzelfde aandeel daarin.
De rechtbank heeft voorts rekening gehouden met het feit dat verdachte blijkens het afschrift uit het Justitieel Documentatieregister niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
Bovendien houdt de rechtbank rekening met hetgeen uit de rapportage van de reclassering en de gedragskundige rapportages blijkt omtrent de persoon van verdachte en de inschatting van het gevaar voor recidive.
De rechtbank overweegt dat bij verdachte tijdens het begaan van het bewezenverklaarde sprake was van een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van haar geestvermogens.
Naar het oordeel van de rechtbank moet verdachte ter beschikking worden gesteld omdat het bewezen en strafbaar verklaarde misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen de oplegging van die maatregel eist.
De rechtbank heeft hierbij de rapporten en adviezen in aanmerking genomen die over de persoonlijkheid van verdachte zijn uitgebracht, alsmede de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde.
De door de gedragskundigen geadviseerde maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden acht de rechtbank - met de officier van justitie - niet passend gelet op de aard en ernst van de strafbare feiten en het feit dat bij een dergelijke maatregel ten hoogste een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren zou kunnen worden opgelegd. Dit nog afgezien van het feit dat door de benaderde behandelvoorziening is aangegeven dat een behandelduur van 4 jaren (welke in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden de maximaal op te leggen behandelduur betreft) naar verwachting ontoereikend zal zijn om de problematiek van verdachte adequaat te behandelen.
De rechtbank is van gelet op het vorenstaande oordeel dat verdachte tevens van overheidswege moet worden verpleegd omdat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen de verpleging eist.
Dat de straf zoals de rechtbank deze passend en geboden acht hoger is dan de straf die door de officier van justitie is geëist en door de raadsman is voorgesteld, is daarin gelegen dat de eis van de officier van justitie en het voorstel van de raadsman naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende recht doen aan de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden als voornoemd in aanmerking nemend. De rechtbank kent in de onderhavige zaak uitdrukkelijk een grotere waarde toe aan het strafdoel van vergelding.
Het beslag
De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomene, te weten een diepvrieskist en een zakje met rode pepers, moet worden verbeurd verklaard.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken, dat deze goederen voorwerpen betreffen met behulp waarvan de feiten zijn begaan.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 37a, 37b, 45, 47, 57, 282, 289, 300, 302 en 303 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het onder 1, 2 A primair, 2 B en 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart het onder 1, 2 A primair, 2 B en 3 meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
- veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 42 (tweeënveertig) maanden
beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast dat de veroordeelde ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege zal worden verpleegd;
verklaart verbeurd een diepvrieskist en een zakje rode pepers.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. H.L. Stuiver, voorzitter, mr. R. Depping en
mr. H.J. Bastin, in tegenwoordigheid van mr. J.H.S. Kroeze, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2009.