RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 18/630370-08 (promis)
datum uitspraak: 23 april 2009
raadsman: mr. A. Allersma
van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [woonplaats] [geboortedatum],
wonende te [woonplaats],
thans preventief gedetineerd in [].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
27 oktober 2008, 18 november 2008, 12 februari 2009 en 9 april 2009.
Aan verdachte is ten laste gelegd: dat
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 13 juli 2008 tot en met 16 juli 2008 in de
gemeente Groningen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade een
persoon, genaamd [slachtoffer 1], van het leven heeft beroofd, immers
heeft verdachte op 13 juli 2008 met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en
rustig overleg, met behulp van een vuurwapen een of meer kogels door en/of in
het hoofd van die [slachtoffer 1] geschoten, tengevolge waarvan
voornoemde [slachtoffer 1] op 16 juli 2008 is overleden;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 289 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 13 juli 2008 in de gemeente Groningen ter uitvoering van
het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met
voorbedachten rade een persoon, genaamd [slachtoffer 2], van het leven te
beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer 2] met behulp van een vuurwapen een of meer kogels door en/of in een
arm en/of de buik, althans door en/of in het lichaam heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 13 juli 2008 in de gemeente Groningen aan een persoon
genaamd [slachtoffer 2], opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade
zwaar lichamelijk letsel (te weten diverse schotwonden in de arm en/of het
bovenlichaam), heeft toegebracht, door deze opzettelijk en al dan niet na kalm
beraad en rustig overleg met behulp van een vuurwapen een of meer kogels door
en/of in een arm en/of de buik, althans door en/of in het lichaam te schieten;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 303 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 13 juli 2008 in de gemeente Groningen, ter uitvoering van
het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 2], opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk
letsel toe te brengen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig
overleg met behulp van een vuurwapen een of meer kogels door en/of in een arm
en/of de buik, althans door en/of in het lichaam heeft geschoten, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 303 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 13 juli 2008 in de gemeente Groningen ter uitvoering van
het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met
voorbedachten rade een persoon, genaamd [slachtoffer 3] van het leven
te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en
al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer 3] de
woorden heeft toegevoegd: "Moet jij ook", althans woorden van gelijke aard
en/of strekking, en/of (vervolgens) een vuurwapen op die [slachtoffer3] heeft gericht en/of (vervolgens) met dat vuurwapen een kogel naar
en/of in de richting van die [slachtoffer 3] heeft afgevuurd, terwijl
de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 303 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 13 juli 2008 in de gemeente Groningen een persoon genaamd
[slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven
gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk
dreigend die [slachtoffer 3] de woorden toegevoegd: "Moet jij ook",
althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en/of (vervolgens) een
vuurwapen op die [slachtoffer 3] gericht en/of (vervolgens) met dat
vuurwapen een kogel naar en/of in de richting van die [slachtoffer 3]
afgevuurd;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Verweer als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering
De raadsman heeft primair aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging nu uit opnamen die van het verhoor van de verdachte door de politie op 15 juli 2008 zijn gemaakt, is gebleken, dat verbalisanten opmerkingen hebben gemaakt die erop gericht waren de raadsman ten tijde van dit verhoor bij de verdachte weg te houden. Subsidiair dienen de verklaring van 15 juli 2008 en de verklaring die verdachte daarvóór heeft afgelegd te worden uitgesloten van het bewijs.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat, hoe betreurenswaardig de opmerkingen van verbalisanten ook zijn geweest, dit in casu niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie of van bewijsuitsluiting van de betreffende verklaringen dient te leiden, nu een en ander er niet toe heeft geleid dat verdachte geen eerlijk proces heeft gehad. Verdachte heeft nadien, nadat hij overleg heeft gehad met zijn raadsman, zijn proceshouding ook niet gewijzigd.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank acht de opmerkingen van verbalisanten weinig gelukkig, maar nu de raadsman zich ten tijde van het verhoor d.d. 15 juli 2008 niet op het politiebureau heeft gemeld en verdachte desgevraagd en desondanks zelf toestemming heeft gegeven om het verhoor door te laten gaan, kan niet worden gesteld dat hem de toegang tot een advocaat is geweigerd.
Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op bovenstaande, niet gebleken dat bij het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld. Geenszins is doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte tekort gedaan aan zijn recht op een eerlijke behandeling van de zaak. Van niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie kan dan ook geen sprake zijn. Evenmin is er aanleiding om, zoals door de raadsman is aangevoerd, toepassing te geven aan artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, voor zover dat betreft het uitsluiten van enig bewijs.
Bewijsvraag
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van de stukken wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feiten 1, 2 primair en 3 primair heeft gepleegd. De gedragingen van verdachte waren daarbij naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op de dood van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op hun dood heeft aanvaard en het opzet op hun dood heeft gehad.
Voorts is er voldoende bewijs in het dossier aanwezig dat verdachte de feiten met voorbedachten rade heeft gepleegd. Er is voldoende tijd geweest voor een moment van bezinning (kalm beraad en rustig overleg) en verdachte heeft uitlatingen gedaan die op een vooropgezet plan wijzen. Indien verdachte de slachtoffers slechts had willen dreigen, dan was het meermalen doorladen van het vuurwapen niet nodig geweest.
Standpunt van de verdediging
De raadsman is primair van mening dat feit 1 niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, omdat het causale verband tussen het schieten en het overlijden van het slachtoffer niet in concreto is vastgesteld. Subsidiair is de raadsman van mening dat niet kan worden bewezen dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld, nu de verklaringen die verdachte op 15 juli 2008 en daarvoor heeft afgelegd van het bewijs moeten worden uitgesloten, terwijl juist in die verklaringen veel nadruk op de voorbedachten rade is gelegd.
Van de feiten 2 en 3 is evenmin te bewijzen dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld, nu verdachte zich, naar eigen zeggen, niet van het plegen van deze feiten bewust is geweest. De enkele omstandigheid dat er sprake zou zijn geweest van een zeker tijdsverloop is voor het aannemen van voorbedachten rade niet voldoende.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
? de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 9 april 2009 afgelegd, zakelijk weergegeven
Ik was bang dat hij mijn kinderen wat aan zou doen. Ik wilde mijn gezin beschermen.
Alles moest stoppen. Het was de bedoeling dat het afgelopen zou zijn. Mijn angst sloeg om in woede toen ik mijn huis inging.
Bij de gedachte er een eind aan te maken, heb ik aan de groep gedacht en niet alleen aan [slachtoffer 1].
? Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal d.d. 14 juli 2008, opgenomen op pagina 84 tot en met 90 van dossier nr. PL01KN/08-005634, d.d. 17 september 2008, inhoudende het relaas van verbalisanten
Op 13 juli 2008 omstreeks 15.16 uur arriveerden wij aan de [straatnaam] te Groningen. Wij zagen dat halverwege de rij woningen een persoon op het trottoir lag. Naast het slachtoffer op het trottoir lag een grote plas bloed. Wij zagen dat het slachtoffer lag ter hoogte van de voordeur van perceelnummer [huisnummer slachtoffer 2].
Tijdens de gesprekken met diverse mensen bleek ons dat het slachtoffer dat op het troittoir lag, was genaamd [slachtoffer 1].
? Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal d.d. 13 november 2008, als bijlage opgenomen bij het proces-verbaal nr. 08-089142, d.d. 10 december 2008, inhoudende het relaas van verbalisant
Naar aanleiding van het overlijden van [slachtoffer 1] werd mij verzocht aanwezig te zijn bij de lijkschouw en gerechtelijke sectie.
Op 16 juli 2008 omstreeks 21.00 uur was ik ter plaatse in het UMCG. Door de behandelend arts Regtien werd mij medegedeeld dat om 17.00 uur de behandeling was gestaakt en dat het slachtoffer vervolgens om 17.35 uur is overleden.
Het stoffelijk overschot is inbeslaggenomen op 16 juli 2008 en is door mij voorzien van het zegel FVA 713.
? Een geschrift, te weten het NFI-rapport, d.d. 15 oktober 2008, opgemaakt door F.R.W. v.d. Goot en P.M.I. van Driessche, onder meer inhoudende
Bij de sectie op het lichaam van [slachtoffer 1], werden het in uitzichtloze toestand geraken en uiteindelijk het intreden van de dood zonder meer verklaard door uitgebreide weefselschade en bloedverlies ten gevolge van een doorschot door de mond en hals.
? Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal d.d. 15 juli 2008, opgenomen op pagina 304 tot en met 309 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verdachte
Ik hoorde dat [slachtoffer 1] tegen [getuige 1] zei dat we onze kinderen binnen moesten houden want anders zou hij hen van het plein afschoppen. Ik stuurde [slachtoffer 1] weg uit mijn tuin. Hierop kreeg ik een stoot tegen mijn borst van [slachtoffer 1]. Ik dacht toen: "Als je het zo wilt hebben, kun je het zo krijgen." De maat was vol. Ik ben toen mijn woning ingelopen en ben meteen naar zolder gegaan. Vanaf de zolder heb ik mijn pistool gepakt. Ik bewaarde het pistool daar halfgeladen. Ik bedoel daarmee dat de patroonhouder in het magazijn zat, maar dat het wapen niet doorgeladen was. Ik heb het pistool op zolder doorgeladen. Volgens mij zaten er acht patronen in het wapen. Met het doorgeladen pistool ben ik naar beneden gelopen. Ik stopte het pistool eerst achter bij mijn broekriem in. Ik liep over het pleintje heen naar [slachtoffer 1] en de rest. [slachtoffer 1] kwam naar mij toelopen en maakte zich breed. Ik pakte het pistool toen en schoot op [slachtoffer 1].
? Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal d.d. 22 juli 2008, opgenomen op pagina 260 tot en met 270 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verdachte
Die woede is echter niet specifiek op [slachtoffer 1] gericht. Integendeel. Eerder op de groep. Op het moment dat [slachtoffer 1] mij duwde is er een emotie bijgekomen, de angst voor mijn kinderen. Ik was zo bang dat hij zou gaan waarmaken wat hij zei. Ik dacht alleen maar: "wacht maar jongen...wacht maar". Ik dacht wacht maar, ik ga dit niet toelaten...ik heb het ook niet toegelaten.
Mijn doel was toen ik het wapen ging halen dingen voorkomen. Voorkomen dat onze kinderen wat aangedaan werd.
? Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal d.d. 14 juli 2008, opgenomen op pagina 151 tot en met 153 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 2]
Onderweg naar [slachtoffer 1] riep mijn vader: "Blijven jullie allen maar even staan". Ik zag op dat moment vijf personen in hun tuin. Ik zag dat mijn vader naar deze tuin liep en zag dat [slachtoffer 1] de tuin uitliep richting mijn vader. Toen zag ik dat mijn vader een pistool trok uit zijn broeksriem. Ik zag dat mijn vader zijn pistool richtte op [slachtoffer 1] en dat [slachtoffer 1] zei: "Doe maar, schiet maar". Ik zag dat mijn vader schoot en dat [slachtoffer 1] op de grond viel en bloed kwam bij zijn nek weg.
? Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal d.d. 16 juli 2008, opgenomen op pagina 95 tot en met 102 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van
[slachtoffer 2]
Op een afstand van een meter of vier van [slachtoffer 1] vandaan hoorde ik [verdachte] roepen: "Nou moet je ook blijven staan als je durft". Toen [verdachte] [slachtoffer 1] op een afstand van ongeveer twee meter was genaderd zag ik dat [verdachte], van achter zijn rug en met zijn rechterhand een vuurwapen trok. Ik zag dat [verdachte] zijn rechterarm strekte en met het wapen op het hoofd van [slachtoffer 1] richtte. Ik hoorde vervolgens een harde knal. Ik zag de huls uit het wapen van [verdachte] vliegen. Ik zag aan de achterzijde van het hoofd van [slachtoffer 1] het bloed uit zijn hoofd spatten.
? de hiervoor opgenomen verklaring van verdachte ter terechtzitting van 9 april 2009 afgelegd, als volgt aangevuld
Ik was op zoek naar [slachtoffer 2] en moest eerst langs zijn vrouw.
? Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal d.d. 14 juli 2008, opgenomen op pagina 84 tot en met 90 van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van verbalisanten
Wij zagen dat ik de bijkeuken cq schuur van dit perceel zich een man half zittend half liggend bevond.
Verder bleek ons dat dit slachtoffer een van de bewoners van dit perceel was, genaamd [slachtoffer 2].
? Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal d.d. 16 juli 2008, opgenomen op pagina 95 tot en met 102 van voornoemd dossier, inhoudende de aangifte van [slachtoffer 2]
Nadat [verdachte] [slachtoffer 1] door het hoofd had geschoten richtte hij het wapen gelijk op ons, ik bedoel hiermee mezelf, [getuige 3] en [getuige 4]. Ik stond op dat moment in de deuropening. Ik draaide mij snel om en duwde [getuige 3] en [getuige 4] naar binnen. Terwijl ik de voordeur vast had hoorde ik nog een schot. Ik voelde dat ik in mijn rechter arm werd geraakt. Hierdoor kon ik de deur niet meer met mijn handen dicht doen. Vervolgens probeerde ik de deur nog met mijn voet dicht te drukken, echter dat lukte niet omdat [verdachte] zijn voet tussen de deur zette. Terwijl ik in de richting van de keuken rende hoorde ik een harde knal. Hierop ben ik boven op [getuige 4] en [getuige 3] gesprongen. Op dat moment hoorde ik nog een schot. Ik ben vervolgens opgesprongen en richting de bijkeuken gerend. Ik hoorde nog een schot. Ik voelde dat ik geraakt werd in mijn rug. Ik had op dat moment veel pijn. Het brandde enorm. Ik zakte in elkaar in de bijkeuken.
? Een medische verklaring betreffende [slachtoffer 2] d.d. 25 juli 2008 opgesteld door drs. T.Naujocks, coördinerend forensisch arts, opgenomen op pagina 6 en 7 van voornoemd dossier, inhoudende
De behandelaar beschrijft de verwondingen onder meer als volgt:
- een inschotopening aan de buitenzijde van de rechter elleboog;
- een uitschotopening aan de binnenzijde van de rechter elleboog;
- een inschotopening in de rechter flank ter hoogte van de 10e rib;
- een uitschotopening links in het 'maagkuiltje'.
? Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal nr. PL02VA/08-089142, inhoudende het relaas van verbalisanten
Na onderzoek werd door ons onder de koelkast in de bijkeuken van perceel [adres slachtoffer 2] een kogel (projectiel) aangetroffen en veiliggesteld. Dit SVO kreeg het zegelnummer FVA 155.
? Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal d.d. 15 juli 2008, opgenomen op pagina 304 tot en met 309 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verdachte
Vervolgens ben ik direct de woning van [slachtoffer 2] binnen gelopen. Ik zag dat [getuige 3] weggedoken zat in de keuken. Ik zag dat ze bang was. Ik denk omdat het best imponerend overkomt als er iemand met een pistool op je af komt.
Ik liep door naar het schuurtje. Ik zag [slachtoffer 2] daar liggen. Ik zag dat [slachtoffer 2] zijn arm vast hield. Ik wilde [slachtoffer 2] te pakken nemen. Ik bedoel daarmee dat ik hem waarschijnlijk wilde schieten, maar hij smeekte om zijn leven.
? Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal d.d. 13 juli 2008, opgenomen op pagina 151 tot en met 153 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 2]
Toen we in de schuur van de woning van de buren waren, zag ik [slachtoffer 2] op de grond liggen en hij riep: "Niet doen". Ik zag dat mijn vader zijn pistool richtte op [slachtoffer 2]. Ik besprong toen mijn vader en pakte hem beet.
? Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal d.d. 13 juli 2008, opgenomen op pagina 158 tot en met 162 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 3] Terwijl [verdachte] het wapen op mij richtte hoorde ik vanuit de schuur de stem van [slachtoffer 2]: "Hier moet je zijn, mij moet je hebben". Ik zag dat [verdachte] vervolgens in de richting van [slachtoffer 2] liep.
Ik hoorde dat [getuige 2], de zoon van [verdachte] zei: "nee pap, niet doen". Ik zag dat hij hierbij aan het shirt van [verdachte] trok. Ik heb toen nog een schot gehoord, maar ik weet niet meer wanneer dit schot is gevallen.
? Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal d.d. 13 juli 2008, opgenomen op pagina 154 tot en met 156 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 4]
Ik zag dat de man van [getuige 1] met het pistool naar voren gericht met gestrekte arm onze richting op liep. Ik zag dat [getuige 3] en [slachtoffer 2] naar de keuken liepen en ik heb de deur tussen de woonkamer en de gang dicht gedaan. Ik hoorde plotseling nog een schot, dicht in de buurt en in het huis. [getuige 3] schreeuwde in paniek dat [slachtoffer 2] was geschoten.
? de hiervoor onder feit 1 opgenomen verklaring van verdachte ter terechtzitting van 9 april 2009 afgelegd, als volgt aangevuld
Ik weet niet meer of ik op [slachtoffer 3] heb geschoten. Ik kan me wel voorstellen dat ik dat gewild heb. Ik had veel woede naar hem toe.
? Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal d.d. 13 juli 2008, opgenomen op pagina 317 tot en met 321 van voornoemd dossier, inhoudende de aangifte van [slachtoffer 3]
Ik woon aan de [adres slachtoffer 3] te Groningen. Toen ik een paar stappen op het gras had gezet zag ik dat [verdachte] mij zag staan. Ik zag dat [verdachte] even stilstond en toen een paar stappen in mijn richting deed. Ik zag dat [getuige 1] naast [verdachte] ging staan. Ik zag dat [verdachte] op de stoep stilstond en hoorde dat hij tegen mij zei: "Moet jij ook?". Ik zag dat [verdachte], terwijl hij die woorden tegen mij uitsprak, een pistool op mij richtte. Ik zag dat hij op mij richtte en ik deed in een reflex een stap achteruit mijn woning in. Op het moment dat ik de stap zette, hoorde ik weer een knal. Ik hoorde dat de knal uit de richting kwam van waar [verdachte] moest staan. Ik begreep dat [verdachte] op mij schoot. Als ik niet achteruit was gestapt was de kans groot geweest dat ik was geraakt. Ik heb [verdachte] op mij zien richten.
? Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal nr. PL02VA/08-089142, inhoudende het relaas van verbalisanten
Op de voorgevel van perceel [adres slachtoffer 3] was op een hoogte van 148 cm de regenpijp beschadigd.
Uit reconstructie van de baan van het projectiel (kogel), bleek dat het projectiel via de regenpijp van perceel [adres slachtoffer 3] zich door de houten paal van de schutting van de achtertuin van perceel [overig adres] had geboord.
? Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal d.d. 15 juli 2008, opgenomen op pagina 181 tot en met 184 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 5]
Mijn moeder woont op de [adres slachtoffer 3] samen met mijn stiefvader [slachtoffer 3].
Op het moment dat [verdachte] en [getuige 1] de woning van mijn stiefvader en mijn moeder passeerden zag ik dat [verdachte] stil ging staan. Ik zag dat hij zich in de richting van mijn stiefvader draaide en hoorde hem zeggen: "moet jij ook", of zoiets. Daarna zag ik dat hij een of twee keer op mijn stiefvader schoot.
De rechtbank gaat op basis van (onder meer) de hiervoor genoemde bewijsmiddelen uit van de volgende gang van zaken.
Na een periode van burenruzies waardoor de frustraties bij verdachte fors waren opgelopen, vindt er op 13 juli 2008 een confrontatie plaats tussen verdachte en [slachtoffer 1]. Verdachte is bang dat [slachtoffer 1] zijn kinderen wat aan zal gaan doen en deze angst slaat om in woede nadat [slachtoffer 1] verdachte een duw heeft gegeven. Verdachte loopt rechtstreeks naar de zolder van zijn woning, pakt een vuurwapen dat hij daar heeft liggen, laadt het wapen door en begeeft zich vervolgens rechtstreeks naar buiten naar [slachtoffer 1] en overige buurtbewoners die zich in de tuin van [slachtoffer 2] bevinden. [slachtoffer 1] loopt verdachte tegemoet en verdachte schiet hem vrijwel direct door zijn hoofd. Vervolgens ziet verdachte [slachtoffer 2] voor diens woning staan, die op dat moment met zijn vriendin de woning invlucht. Verdachte richt het wapen gelijk op [slachtoffer 2] en loopt direct achter hem aan diens woning in en vuurt een kogel op hem af. Die kogel treft [slachtoffer 2] in de arm en buik. Ondertussen ziet verdachte de vriendin van [slachtoffer 2] in elkaar gedoken in de keuken zitten, maar hij vervolgt zijn weg, achter [slachtoffer 2] aan, naar de bijkeuken van de woning. In de bijkeuken richt verdachte nogmaals het pistool op [slachtoffer 2], nadat hij het wapen nog tweemaal heeft doorgeladen. Verdachte wordt dan tegengehouden door zijn zoon en verlaat daarop de woning van [slachtoffer 2]. Verdachte ziet, al lopend over het pleintje, met het pistool nog in de hand, [slachtoffer 3] voor diens woning staan. Verdachte roept naar [slachtoffer 3]: "moet jij ook?" en lost direct met het vuurwapen een schot op hem af. De kogel raakt de regenpijp van de voorgevel van de woning en [slachtoffer 3] die naar achteren zijn woning instapt, wordt niet geraakt.
De rechtbank overweegt dat de aldus beschreven gedragingen van verdachte, namelijk het op geringe afstand afvuren van kogels op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en het afvuren van een kogel naar [slachtoffer 3], zozeer gericht zijn op het om het leven brengen van deze personen, dat het niet anders kan zijn dat verdachte de aanmerkelijke kans op hun dood heeft aanvaard. Gelet op de uitlatingen die verdachte heeft gedaan, heeft hij deze aanmerkelijke kans ook bewust aanvaard. Nadat verdachte had gehoord dat zijn kinderen werden bedreigd door [slachtoffer 1] en op het moment dat hij in woede ontstak, heeft verdachte het besluit genomen een einde aan de situatie te maken, erop neerkomend dat hij -zoals verdachte heeft verklaard- met de mannelijke personen die hij uit die groep zou tegenkomen, wilde afrekenen. Met het ophalen en doorladen van zijn vuurwapen is een tijdsbestek van ruim anderhalve minuut gemoeid. Verdachte heeft daarmee voldoende tijd en gelegenheid gehad om zich te beraden op de uitvoering van zijn besluit en op de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen besluit.
De rechtbank acht op grond hiervan bewezen dat verdachte de drie feiten met voorbedachten rade heeft gepleegd.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat van voorbedachten rade geen sprake kan zijn, omdat verdachte zich het schieten op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] niet kan herinneren.
Het wilsbesluit van verdachte om af te rekenen met de mannelijke personen van de groep, had hij immers al genomen na de eerste confrontatie met [slachtoffer 1], waarbij [slachtoffer 1] verdachte had geduwd.
Dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij zich bij nader inzien ook niet kan herinneren op [slachtoffer 1] te hebben geschoten, brengt de rechtbank niet tot het oordeel dat hetgeen verdachte dienaangaande eerder heeft verklaard niet conform de waarheid zou zijn.
Het verweer van de raadsman dat het causaal verband tussen het schieten en het, drie dagen daarna, overlijden van het slachtoffer, niet is vastgesteld, verwerpt de rechtbank onder verwijzing naar de conclusie van het hiervoor genoemde rapport van het NFI d.d. 15 oktober 2008. Dat het slachtoffer eerst na drie dagen is overleden maakt dit niet anders. De conclusie van dat rapport luidt immers, dat het intreden van de dood zonder meer werd verklaard door schade en bloedverlies ten gevolge van een doorschot door de mond en hals, zodat de dood zonder meer aan het handelen van verdachte kan worden toegerekend.
De rechtbank acht gelet op hetgeen hiervoor is overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 primair en 3 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 13 juli 2008 tot en met 16 juli 2008 in de gemeente Groningen, opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon, genaamd [slachtoffer 1], van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte op 13 juli 2008 met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met behulp van een vuurwapen een kogel door het hoofd van die [slachtoffer 1] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] op 16 juli 2008 is overleden.
2, primair
hij op 13 juli 2008 in de gemeente Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon, genaamd [slachtoffer 2], van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer 2] met behulp van een vuurwapen een of meer kogels door een arm en de buik heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
3, primair
hij op 13 juli 2008 in de gemeente Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon, genaamd [slachtoffer 3] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer 3] de woorden heeft toegevoegd: "Moet jij ook" en vervolgens een vuurwapen op die [slachtoffer 3] heeft gericht en met dat vuurwapen een kogel naar die [slachtoffer 3] heeft afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 1, 2 primair en 3 primair meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het feit
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard levert de volgende strafbare feiten op:
De voortgezette handeling van moord, poging tot moord en poging tot moord.
Strafbaarheid van verdachte
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de verdachte op grond van het nader te noemen PBC-rapport volledig toerekeningsvatbaar en is verder van mening dat er geen sprake is geweest van handelen uit psychische overmacht of uit noodweer.
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft zowel tegenover de politie als ter terechtzitting van 9 april 2009 verklaard dat hij al geruime tijd werd getergd door de slechte sfeer in zijn woonomgeving en de wijze waarop ouders met hun kinderen omgingen. Hij vond dat afkeurenswaardig en had de vrees dat het niet ondenkbaar was dat ook zijn kinderen en de kinderen van zijn partner hierin betrokken zouden worden. Toen hij dan ook op de bewuste zondagmiddag werd aangesproken door één van die ouders met de woorden 'als je kinderen buiten komen dan maak ik ze af' knapte er iets bij hem, waarna hij niet anders kon dan handelen zoals hij heeft gedaan.
De rechtbank vat deze verklaring van verdachte op als een beroep op psychische overmacht.
Ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte zijn de volgende rapportages opgemaakt:
- de psychiatrische onderzoeksrapportage d.d. 11 september 2008, met aanvulling
d.d. 1 november 2008, opgemaakt door B.T. Takkenkamp, psychiater;
- de psychologische onderzoeksrapportage d.d. 29 september 2008, met aanvulling
dd. 12 november 2008, opgemaakt door K.S. Callender, psycholoog;
- het rapport van het Pieter Baan Centrum (verder: PBC) d.d. 24 maart 2009, opgemaakt door A.C. Bruijns, psychiater, en A.T. Spangenberg, klinisch psycholoog.
De conclusies van de rapporteurs komen overeen voor zover het betreft de vaststelling dat verdachte (onder meer) lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis, door Takkenkamp aangeduid als "niet anders omschreven (n.a.o.)".
Callender heeft geconcludeerd tot een sterk verminderde, Takkenkamp tot een licht verminderde en het PBC tot een volledige toerekeningsvatbaarheid.
De rechtbank kan zich met de conclusie van Takkenkamp, dat verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht, verenigen en neemt deze over. De rechtbank kan zich vinden in de conclusie van Takkenkamp waarin hij stelt dat er bij de verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis n.a.o. Hier nauw aan gekoppeld is er een langdurige opiaat afhankelijkheid. Die gebrekkige ontwikkeling, waarvan ook al sprake was ten tijde van het verdachte ten laste gelegde -en thans bewezenverklaarde- beïnvloedde het gedrag van verdachte in die zin, dat er door de aanwezige persoonlijkheidsstoornis n.a.o. sprake was van een kwetsbare persoonlijkheidsstructuur. De lichamelijke problemen van verdachte en de langdurige complexe problemen in de buurt hebben ertoe geleid dat de gevoelde mentale draaglast de mentale draagkracht van verdachte overschreed. De maat was vol. Verdachte stond al lange tijd onder druk en hij kon deze druk niet langer aan. Het waren vooral de specifieke omstandigheden waarin hij zich bevond, waardoor hij met de kwetsbare kanten in zijn persoonlijkheidsstructuur decompenseerde.
Ten aanzien van het beroep op psychische overmacht
Met betrekking tot het beroep op psychische overmacht is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk geworden dat verdachte, op het moment van de voorbereiding en het begaan van de feiten, geestelijk in een zodanige toestand verkeerde dat hij niet anders kon handelen zoals hij toen heeft gedaan. Hij heeft gehandeld uit angst en woede. Verdachte moet hebben ingezien dat wat hij deed volstrekt ongeoorloofd was en dat er andere middelen waren die hij had kunnen aanwenden. Weliswaar was verdachte ten tijde van het voorbereiden en het begaan van de strafbare feiten onder invloed van een hevige gemoedsbeweging, maar niet onder invloed van een zodanige drang dat hij niet anders kon handelen. Het beroep op psychische overmacht wordt derhalve door de rechtbank verworpen.
De rechtbank acht verdachte derhalve strafbaar, nu ten opzichte van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1, 2 primair en 3 primair wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 jaren met aftrek van voorarrest.
Standpunt van de verdediging
Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat de feiten kunnen worden bewezen, dan is de raadsman van mening dat er een aanzienlijk lagere straf aan verdachte moet worden opgelegd dan door de officier van justitie is geëist.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting van
9 april 2009 en de aangaande zijn persoon opgemaakt rapportages, de justitiële documentatie alsmede de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft ten aanzien van de strafmaat in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft na een periode van oplopende spanningen in de buurt, na een confrontatie met [slachtoffer 1] die zou hebben gedreigd zijn kinderen van het plein af te schoppen, willen afrekenen met het mannelijke deel van een groep buurtbewoners die naar zijn mening op een onjuiste manier met hun kinderen omging. Hij heeft daartoe allereerst op de openbare weg, op klaarlichte dag, temidden van buurtbewoners en voor de ogen van spelende kinderen onder wie zijn veertienjarige zoon, [slachtoffer 1] met een pistool door het hoofd geschoten. [slachtoffer 1] heeft daarbij geen enkele kans gehad om aan dit geweld te ontkomen en is tengevolge van dit geweld drie dagen later overleden. Verdachte heeft daarmee op zeer grove wijze het leven van het slachtoffer genomen. Verdachte heeft vervolgens [slachtoffer 2] in diens eigen woning beschoten, waarbij deze is getroffen in de arm en buik. Dat [slachtoffer 2] hierbij niet dodelijk is getroffen is veeleer aan te merken als toeval dan dat dat kan worden toegeschreven aan het handelen van verdachte. Sterker nog, uit de aangifte blijkt dat verdachte na het lossen van dit schot zijn pistool nog tweemaal heeft doorgeladen en uiteindelijk heeft gericht op het hoofd van [slachtoffer 2]. De rechtbank sluit niet uit, dat indien verdachte op dat moment niet was tegengehouden door zijn zoon, hij het slachtoffer nogmaals zou hebben beschoten. Daarna heeft verdachte -wederom vanaf de openbare weg- in de richting van [slachtoffer 3] geschoten, waarbij de kogel via de regenpijp van de woning van [slachtoffer 3], de tuinafscheiding van een woning in de buurt heeft geraakt. Dat [slachtoffer 3] niet (al dan niet dodelijk) is getroffen kan ook hier niet worden toegeschreven aan het handelen van verdachte.
De omwonenden onder wie kinderen werden met deze schietincidenten geconfronteerd en het is zeker niet denkbeeldig dat verdachte ten tijde van het tweede en derde incident een willekeurige andere persoon had geraakt.
Verdachte heeft door zijn handelen enorm veel verdriet veroorzaakt bij de nabestaanden van [slachtoffer 1]. Zo heeft de echtgenote van [slachtoffer 1] met het voorlezen van haar schriftelijke slachtofferverklaring ter terechtzitting aangegeven dat zij in een nachtmerrie is beland nadat haar man voor de ogen van haar kinderen is doodgeschoten. Het verlies en het verdriet zijn groot en het kost veel moeite om als gezin de draad van het leven weer op te pakken.
Ook blijkens de slachtofferverklaring die [slachtoffer 2] ter terechtzitting heeft afgelegd, blijkt hoe groot de impact van het gebeuren op hem en zijn gezin is geweest.
Verdachte heeft met zijn handelen de gevoelens van veiligheid in de samenleving in het algemeen en dat van de nabestaanden van [slachtoffer 1] en van de beide andere slachtoffers in het bijzonder aangetast.
Hoezeer verdachte mogelijk ook getergd is geweest door de gedragingen van zijn buurtbewoners, de reactie hierop door verdachte is buitenproportioneel geweest.
De rechtbank acht dan ook oplegging van een langdurige vrijheidsstraf passend en geboden.
Daarnaast neemt de rechtbank bij het opleggen van de vrijheidsstraf in aanmerking de conclusie van voormelde psychiatrische onderzoeksrapportage, dat het bewezenverklaarde aan verdachte in licht verminderde mate kan worden toegerekend. De rechtbank houdt er rekening mee dat verdachte, zoals blijkt uit zijn justitiële documentatie, niet eerder voor het plegen van geweldsdelicten is veroordeeld.
De rechtbank acht, onder meer gelet op het feit dat zij, anders dan de officier van justitie, verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar acht, een lagere straf dan gevorderd door de officier van justitie passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 45, 56 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
- verklaart het onder 1, 2 primair en 3 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hierboven is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
- verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
- verklaart het onder 1, 2 primair en 3 primair meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
- veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren.
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. L.M.E. Kiezebrink, voorzitter, R. Depping en J.M.M. van Woensel, in tegenwoordigheid van W. Brandsma, als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 april 2009.