ECLI:NL:RBGRO:2008:BG5572

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
17 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
104440 / JE RK 08-813
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige Nanda

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Groningen op 17 oktober 2008 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige Nanda. De William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (WSS) had op 9 september 2008 een verzoek ingediend tot verlenging van deze maatregelen, waarbij werd gesteld dat het in het belang van Nanda is dat zij veilig kan opgroeien in het pleeggezin waar zij al meer dan de helft van haar leven verblijft. De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld, waarbij zowel de moeder als de vader van Nanda aanwezig waren, bijgestaan door hun advocaten.

De WSS benadrukte het belang van het voortzetten van het hechtingsproces in het pleeggezin, terwijl tegelijkertijd contact met de ouders van Nanda moet worden opgebouwd. De moeder was akkoord met de verlenging van de ondertoezichtstelling, maar verzette zich tegen de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. Zij pleitte voor een terugplaatsing van Nanda bij haar, verwijzend naar eerdere uitspraken van het Hof te Leeuwarden. De vader steunde de moeder in haar verzoek en benadrukte het belang van de band tussen Nanda en haar ouders.

De kinderrechter oordeelde dat, hoewel er geen vaststelling is dat de moeder ongeschikt is, de beslissing over terugplaatsing niet alleen op haar opvoedingsgeschiktheid gebaseerd kan worden, maar vooral op het belang van Nanda. De kinderrechter concludeerde dat het in het belang van Nanda is dat zij in het pleeggezin blijft, waar zij een stabiele en veilige omgeving heeft. De termijn van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing werd verlengd voor een periode van een jaar, met de opdracht aan de WSS om de situatie van Nanda te blijven monitoren en de omgangsregeling met de ouders te bevorderen.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Civielrecht
zaaknr.: 104440 / JE RK 08-813
beschikking kinderrechter d.d. 17 oktober 2008
inzake
* [minderjarige], geboren in de gemeente [***] op [geboortedatum],
kind van:
[de vader],
wonende te [adres],
en
[de moeder],
wonende te [adres].
De moeder is belast met het gezag over voornoemde minderjarige.
PROCESGANG
Op 9 september 2008 heeft de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (WSS), namens het bureau jeugdzorg, een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing ingediend, gedateerd 5 september 2008.
Daarbij is overgelegd het hulpverleningsplan en een verslag van het verloop van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, alsmede uit indicatiebesluit.
Op 1 oktober 2008 is ter griffie een brief van mr. F. Gosselaar, de raadsman van moeder, ontvangen.
Op 3 oktober 2008 is ter griffie een brief met bijlagen van moeder ontvangen.
Op 8 oktober 2008 zijn ter griffie stukken van bjz en mr. F. Gosselaar ontvangen.
Op 10 oktober 2008 heeft de kinderrechter de zaak ter terechtzitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn daarbij: moeder, bijgestaan door mr. F. Gosselaar, vader, bijgestaan door mr. U.R. Slangenberg en de heer B. de Goeij, namens de WSS.
OVERWEGINGEN
Bij beschikking d.d. 24 oktober 2007 is de ondertoezichtstelling verlengd voor de tijd van 1 jaar, ingaande 28 oktober 2007. Voorts is bij voormelde beschikking de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling.
Standpunt WSS
Het is in het belang van [de minderjarige] dat de termijnen van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd worden, opdat [de minderjarige] veilig kan opgroeien in het pleeggezin waarin zij inmiddels meer dan haar halve leven woont. Zij is hier gehecht en heeft een plaats gevonden binnen dit gezin.
Het is enerzijds van belang, gezien haar moeilijke start en voorgeschiedenis, dat het hechtingsproces in het pleeggezin voortgezet wordt. Anderzijds is het van belang dat [de minderjarige] contact heeft met moeder en vader. Op zeer korte termijn wordt begonnen met een voorzichtige opbouw in de contacten tussen moeder en [de minderjarige].
De WSS onderkent de beschikking van het Hof te Leeuwarden van 17 augustus 2007 waarin de beschikking van 21 december 2006 van deze rechtbank voor zover moeder is ontheven van het gezag over [de minderjarige] is vernietigd. Het is in het belang van [de minderjarige] dat moeder in haar leven is, maar er moet tijd voor zijn om die aanwezigheid te laten groeien en [de minderjarige] hieraan te laten wennen. De toekomst zal moeten uitwijzen hoe de uitbreiding van de contacten tussen moeder en [de minderjarige] zal verlopen. Een verlenging van de termijn van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing voor een half jaar zal ongewenste druk op dit proces leggen hetgeen niet in het belang van [de minderjarige] is.
Naar de mening van WSS dient de komende periode gewerkt te worden aan het behalen van de volgende doelen:
- [de minderjarige] ontwikkelt zich leeftijdsadequaat;
- [de minderjarige] went op haar nieuwe school;
- [de minderjarige] houdt contact met moeder door middel van een bezoekregeling;
- [de minderjarige] houdt contact met vader door middel van een bezoekregeling.
Standpunt moeder
Door en namens moeder is zakelijk en kort weergegeven het volgende aangevoerd. Moeder is akkoord met een verlenging van de termijn van ondertoezichtstelling. Zij verzet zich daarentegen tegen een verlenging van de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing. Refererend aan de beschikking van het Hof te Leeuwarden van 17 augustus 2007 is moeder van mening dat de komende periode moet worden ingezet op hereniging van haar met [de minderjarige], althans dat er onderzocht moet worden welke mogelijkheden er zijn op een terugkeer van [de minderjarige] bij haar.
Er is pas afgelopen zomer ingezet op meer contact tussen moeder en [de minderjarige]. Op 17 oktober as. vindt daartoe het eerste contact plaats. Als dit goed verloopt, volgt een volgend contactmoment. Moeder vraagt zich af waarom er in de tussentijd niets is ondernomen en vindt dat de WSS niet voortvarend genoeg optreedt. Ondanks de kritiek die moeder heeft op de WSS, is haar contact met de nieuwe gezinsvoogd goed.
Moeder heeft haar huishouding en zaken op orde. Gezinsondersteuning is thans niet meer nodig. Moeder is in staat om de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] weer op zich te nemen. Zij begrijpt dat een terugplaatsing vanuit het pleeggezin een grote overgang is, maar dit neemt niet weg dat hier naar toegewerkt dient te worden. Er is gedurende de uithuisplaatsing contact met het pleeggezin geweest. Moeder moet een plaats hebben in het leven van [de minderjarige] en vice versa.
Moeder heeft voorts aangegeven, dat er geen enkele objectieve onderbouwing aan de in de stukken opgenomen stelling van de WSS ten grondslag ligt dat moeder op zwakbegaafd niveau functioneert.
Omdat er druk op de zaak gezet moet worden en het gebrek aan daadkrachtig optreden van de WSS dient te worden afgestraft, dient de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing niet langer dan voor een periode van een half jaar verlengd te worden.
Standpunt vader
Vader sluit zich in grote lijnen aan bij het standpunt van moeder. Een verlenging van de termijn van de ondertoezichtstelling wordt akkoord bevonden. Echter, ook vader heeft bezwaren tegen de voortduring van de uithuisplaatsing van [de minderjarige]. Kinderen moeten bij hun ouders opgroeien, tenzij het echt niet anders kan.
Er moet gewerkt worden aan een terugplaatsing van [de minderjarige] bij moeder; de band en solidariteit tussen moeder en kind is er nu eenmaal. Daarbij komt dat moeder goed bezig is.
Beoordeling
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het volgende gebleken.
[de minderjarige] is een kwetsbaar meisje dat sterk afhankelijk is van goede zorg. Zij verblijft reeds sinds 2003 in hetzelfde pleeggezin. Pleegouders hebben te kennen gegeven, dat [de minderjarige] zich goed heeft gehecht en een plek heeft gekregen binnen het gezin. De WWS onderschrijft dit. De WSS heeft aangegeven, dat het enerzijds van belang is dat het hechtingsproces van [de minderjarige] binnen het pleeggezin voortgezet wordt en anderzijds dat het contact tussen moeder en [de minderjarige] voorzichtig en gefaseerd opgebouwd wordt. De kinderrechter is met de WWS van oordeel dat het in het belang van [de minderjarige] is dat moeder in haar leven is, maar dat er tijd voor moet zijn om de aanwezigheid van moeder te laten groeien en bekeken moet worden wat het effect hiervan op [de minderjarige] is.
Voor de WSS is het perspectief op thuisplaatsing afwezig, omdat [de minderjarige] al meer dan vijf jaar in hetzelfde pleeggezin verblijft en het onduidelijk blijft, nu moeder hieromtrent onvoldoende openheid van zaken geeft en haar informatie niet consistent en steeds even betrouwbaar is, of er in de thuissituatie voldoende voorwaarden zijn gerealiseerd om aan een thuisplaatsing te werken. De gezinsvoogd heeft een start gemaakt met het onderzoeken wat de door moeder gestelde positieve ontwikkelingen zijn in haar huidige woonsituatie. Vooralsnog heeft dit onderzoek de zorgen die er bij de WSS waren niet weg kunnen nemen. Moeder heeft, hetgeen zij ter zitting heeft bevestigd, geen professionele hulp in de thuissituatie, waardoor een traject waarbij een terugplaatsing van [de minderjarige] zou kunnen worden overwogen voor de WSS een niet reële optie is.
Hoewel het naar het oordeel van de kinderrechter thans niet vast staat, dat moeder bij voortduring ongeschikt of onmachtig is om invulling te geven aan de opvoeding en verzorging van [de minderjarige], dient bij de beantwoording van de vraag of een terugplaatsing van [de minderjarige] bij moeder tot de mogelijkheden behoort niet in de eerste plaats gekeken te worden naar de opvoedingsgeschiktheid van moeder, maar naar wat in het belang van [de minderjarige] moet worden geacht.
Uit de rapportages is onder meer gebleken, dat [de minderjarige] een moeilijke start heeft gekend en dat zij voor haar komst in het huidige pleeggezin wisselingen van verblijfplaats en verzorgers heeft meegemaakt. Sinds 2003 wordt haar een stabiel en veilig opvoedingsklimaat geboden door pleegouders met wie zij inmiddels een goede hechtingsband heeft opgebouwd. Dat zij zich hier positief ontwikkelt wordt door alle betrokkenen aangegeven en bevestigd.
De kinderrechter is, op grond van de rapportages en het verhandelde ter zitting, van oordeel, dat het in het belang van [de minderjarige] is dat haar verblijf in het huidige pleeggezin gehandhaafd blijft. Op die manier blijven de voorwaarden aanwezig die ervoor hebben gezorgd en zorgen dat [de minderjarige] datgene krijgt wat zij nodig heeft om zich binnen haar grenzen en mogelijkheden optimaal te kunnen ontplooien.
Het voorgaande in aanmerking nemend, is de kinderrechter van oordeel dat het onafwendbaar is dat ouders moeten leren accepteren dat zij slechts op afstand een rol in het leven van [de minderjarige] kunnen gaan vervullen. Het contact zal door middel van een goede omgangsregeling vorm gegeven moeten worden. Vader en moeder hebben aangegeven, dat het contact met de nieuwe gezinsvoogd goed verloopt. Het is van groot belang dat de omgangsregeling met bekwame spoed wordt gestart voor zowel moeder als vader en dat deze, indien het belang van [de minderjarige] dit toelaat, gefaseerd uitgebreid en geïntensiveerd wordt. Omdat de omgangsregeling binnen het kader van de ondertoezichtstelling vorm moet krijgen en de toekomst zal moeten uitwijzen hoe het een en ander verloopt, worden de termijnen van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing voor een periode van een jaar verlengd.
Op grond van de verkregen informatie, zoals in opgemeld verzoek aangegeven en ter terechtzitting aangevuld, is de kinderrechter van oordeel dat in het belang van de minderjarige de termijn van de ondertoezichtstelling met een jaar dient te worden verlengd, nu de gronden voor de ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn.
Voorts is de kinderrechter van oordeel dat verlenging van de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige.
BESLISSING
verlengt de termijn van de ondertoezichtstelling ten aanzien van de minderjarige [minderjarige] met een jaar, ingaande 28 oktober 2008, met behoud van de opdracht van de ondertoezichtstelling aan de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (WSS), te Amsterdam, p/a Postbus 12865, namens het bureau jeugdzorg;
verlengt voorts de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing van voornoemde minderjarige in een voorziening voor pleegzorg, met ingang van 28 oktober 2008 voor de duur van de ondertoezichtstelling;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven te Groningen door mr. K.R. Bosker, kinderrechter, in tegenwoordigheid van de griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 oktober 2008.
WJD
Van deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof te Leeuwarden.