RECHTBANK GRONINGEN
Sector kanton
Zaak\rolnummer: 378830 VV EXPL 08-30
Vonnis in kort geding d.d. 27 oktober 2008
[eiser], wonende te [adres],
eiser, hierna [eiser] te noemen,
gemachtigde mr. M.R. Holthinrichs, advocaat te Veendam (postbus 125, 9640 AC),
1. [gedaagde], en,
2. [gedaagde],
beiden wonende te [adres],
gedaagden, hierna [gedaagden]. te noemen,
gemachtigde mr. S.A.G. de Vries, advocaat te Leeuwarden (postbus 2610, 8901 AC).
Op de in de inleidende dagvaarding genoemde gronden heeft [eiser] (zakelijk weergegeven) gevorderd, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, dat [gedaagden]. bij wijze van voorlopige voorziening worden veroordeeld:
I. om binnen 1 week na betekening van dit vonnis, althans binnen een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen andere termijn, het gehuurde gelegen aan de [adres] weer in gebruik te nemen en aldus in gebruik te houden, conform de bestemming in de huurovereenkomst en voor publiek geopend te houden gedurende de tijden waarop zulks krachtens reglement en plaatselijk gebruik pleegt te geschieden, alsook daadwerkelijk exploitatie te doen conform de daaraan krachtens de huurovereenkomst gegeven bestemming, zolang de huurovereenkomst tussen partijen niet rechtsgeldig is beëindigd, en dit alles op straffe van een dwangsom van € 1.500,-- voor iedere dag dat [gedaagden]. na betekening van het vonnis daarmee in gebreke blijven;
II. om aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de huurachterstand van € 3.010,63 vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 8 september 2008 tot aan de dag der algehele voldoening;
III. om aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de voorgeschreven huurprijs, zijnde € 1.704,13 per maand over de periode 1 november 2008 tot aan de dag van beëindiging van de huurovereenkomst, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag per 1 november 2008 vanaf telkens de eerste dag van iedere periode tot aan de dag der algehele voldoening;
IV. in de kosten van deze procedure.
De mondelinge behandeling is gehouden op 14 oktober 2008. Partijen en hun gemachtigden zijn ter zitting verschenen, waar zij hun wederzijdse standpunten (nader) uiteen hebben gezet, mede aan de hand van pleitaantekeningen. Van het verhandelde is door de griffier aantekening gehouden. Het vonnis is bepaald op heden.
1. Krachtens schriftelijke huurovereenkomst d.d. 30 januari 2004 verhuurt [eiser] aan [gedaagden]. de bedrijfsruimte staande en gelegen aan de [adres]. Van deze overeenkomst maken deel uit de algemene bepalingen huurovereenkomst winkelruimte en andere bedrijfsruimte ex artikel 7a:1624 BW. De huurovereenkomst is ingegaan op 1 februari 2004 voor de duur van 5 jaren. Behoudens tijdige opzegging wordt de huurovereenkomst van rechtswege verlengd met een periode van 5 jaren. Krachtens artikel 1.2. van de huurovereenkomst mag het gehuurde uitsluitend gebruikt worden als winkelruimte/stomerij.
1.2. In artikel 2 van de algemene bepalingen is bepaald dat de huurder het gehuurde gedurende de duur van de overeenkomst daadwerkelijk behoorlijk en zelf dient te gebruiken uitsluitend overeenkomstig de in de huurovereenkomst aangegeven bestemming.
1.3. Op 26 juni 2008 is er door brand aanzienlijke schade ontstaan aan het gehuurde. Deze brand is ontstaan in de boven het gehuurde gelegen woning. Deze bovenwoning maakt geen deel uit van het gehuurde. Door de brand is nagenoeg de gehele bovenwoning inclusief de kap verloren gegaan. Voorts is de vloerconstructie tussen de bedrijfsruimte en de bovenwoning grotendeels doorgebrand. [eiser] heeft een aannemer ingeschakeld om de schade te herstellen.
1.4. Enkele dagen na de brand hebben [gedaagden]. van een derde alternatieve bedrijfsruimte geaccepteerd.
1.5. Een week na de brand heeft [eiser] [gedaagden]. alternatieve bedrijfsruimte in de [adres] aangeboden voor een periode van maximaal 6 maanden zonder dat zij daarvoor huur zijn verschuldigd. [gedaagden]. zijn niet ingegaan op dit aanbod.
1.6. Bij brief van 17 juli 2008 hebben [gedaagden]. aan de gemachtigde van [eiser] – voor zover hier van belang – het volgende meegedeeld:
“…Uit het voorgaande mag blijken dat de winkelruimte in [adres] voorlopig niet te gebruiken is. Op dit moment is een ander onderkomen gevonden zodat de eigenaar het pand aan een ander kan verhuren zoals u in uw schrijven aangeeft. De in het pand aanwezige machines e.d. zijn reeds verwijderd. Door ons zal zo spoedig mogelijk het overige worden weggehaald.”
1.7. Als reactie op voormelde brief heeft de gemachtigde van [eiser] [gedaagden]. bij brief van 18 juli 2008 aan het bestaan van de huurovereenkomst gehouden.
1.8. Bij brief van de gemachtigde van [eiser] d.d. 30 juli 2008 zijn [gedaagden]. in de gelegenheid gesteld hun wensen omtrent de herstelwerkzaamheden aan [eiser] kenbaar te maken. Hierop hebben [gedaagden]. niet gereageerd.
1.9. Bij brief van 20 augustus 2008 heeft de gemachtigde van [eiser] aan [gedaagden]. meegedeeld dat het gehuurde rond 1 september 2008 weer kon worden betrokken. Voorts is daarbij aanspraak gemaakt op de huurpenningen betreffende de periode van 8 september 2008 tot en met 30 september 2008. Ook op deze brief hebben [gedaagden]. niet gereageerd.
1.10. Bij brief van 11 september 2008 is door de gemachtigde van [eiser] aan [gedaagden]. bevestigd dat het gehuurde niet in gebruik is genomen en dat evenmin huur is voldaan.
1.11. Bij brief van 13 oktober 2008 – betekend aan de gemachtigde van [eiser] – hebben [gedaagden]. de huurovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden op de voet van artikelen 6:267 en 7:210 BW.
2.1. Het onderhavige geschil komt neer op beantwoording van de vraag of [gedaagden]. gehouden zijn om het gehuurde weer in gebruik te nemen tegen betaling van de overeengekomen huurprijs. Voor zover van belang zal hierna bij de beoordeling nader op de stellingen van partijen worden ingegaan.
3.1. De aard van de vordering brengt mee dat [eiser] daarbij een spoedeisend belang heeft.
3.2. Krachtens het bepaalde in artikel 7:210 BW is zowel de huurder als de verhuurder bevoegd de huurovereenkomst op de voet van artikel 6:267 BW te ontbinden indien een gebrek dat de verhuurder ingevolge artikel 7:206 BW niet verplicht is te verhelpen, het genot dat de huurder mocht verwachten, geheel onmogelijk maakt. Krachtens het bepaalde in artikel 7:206 lid 1 BW is de verhuurder verplicht op verlangen van de huurder gebreken te verhelpen.
3.3. Naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter hebben [gedaagden]. nimmer de intentie gehad om het gehuurde weer te betrekken. In dit licht kan zowel de inhoud van de brief d.d. 17 juli 2008 van [gedaagden]. worden gezien als de omstandigheid dat [gedaagden]. de complete inboedel uit het gehuurde hebben verwijderd en dat [gedaagden]. geen gebruik hebben gemaakt van de geboden mogelijkheid om eventuele wensen met betrekking tot de herstelwerkzaamheden kenbaar te maken. Ook het feit dat de verhuizing hoge kosten met zich mee zal brengen die niet door hun verzekeraar worden vergoed, kan worden meegewogen. De enkele omstandigheid dat [gedaagden]. de gestelde bankgarantie nog niet hebben ingetrokken doet aan het voorgaande niet af. Op grond van het voorgaande is onvoldoende komen vast te staan dat [gedaagden]. herstel hebben verlangd. Dit betekent dat een buitengerechtelijke ontbinding op grond van het bepaalde in artikel 7:210 BW mogelijk is. Nu de wet hiervoor niet een termijn heeft gesteld, dient het verweer van [eiser] dat de ontbinding te laat is ingeroepen, te worden gepasseerd.
3.4. Voorgaande overwegingen leiden tot het voorlopige oordeel dat door het schrijven d.d. 13 oktober 2008 van [gedaagden]. er geen sprake meer is van een huurovereenkomst. Dit betekent dat de grondslag van de thans door [eiser] ingestelde vorderingen is komen te vervallen. De gevraagde voorlopige voorzieningen zullen derhalve worden geweigerd.
3.5. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
BESLISSING IN KORT GEDING
weigert de gevraagde voorzieningen;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding, aan de zijde van [gedaagden]. tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 400,00 voor salaris van de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J.J. Smits, kantonrechter, en op 27 oktober 2008 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.