RECHTBANK GRONINGEN
Sector kanton
Zaak\rolnummer: 285304 \ CV EXPL 06-1864
vonnis d.d. 24 september 2008
[X.] Advocaten en Notarissen,
gevestigd te Groningen, [adres]
eiseres in conventie, verweerster in reconventie, verder eiseres te noemen,
gemachtigde mr. P.P.R. Hoekstra;
1. [A.],
wonende te [postcode] Rotterdam, [adres],
gedaagde in conventie, eiser in reconventie, in persoon procederende;
2. [B.],
wonende te [postcode] Zwolle, [adres],
gedaagde in conventie, eiser in reconventie, in persoon procederende;
3. [C.],
wonende te [postcode] Amersfoort, [adres]
gedaagde in conventie, eiser in reconventie, in persoon procederende
gezamenlijk verder te noemen gedaagden.
In deze zaak is een tussenvonnis gewezen dat op 29 november 2006 in het openbaar is uitgesproken. Ter uitvoering van dit tussenvonnis heeft eiseres haar door gedaagden betwiste declaratie ter begroting voorgelegd aan de Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten in het arrondissement Groningen. Bij brief van 12 december 2007 heeft eiseres de beslissing van de Raad van Toezicht van 7 december 2007 in het geding gebracht.
Bij rolbeslissing van 16 januari 2008 heeft de kantonrechter een comparitie van partijen gelast. Omdat gedaagden lieten weten in verband met hun lichamelijke conditie niet in staat te zullen zijn een comparitie bij te wonen, heeft de kantonrechter op hun uitdrukkelijke verzoek besloten tot het telefonisch horen van gedaagden. Daartoe heeft de kantonrechter op 12 maart 2008 in aanwezigheid van de gemachtigde van eiseres gedaagde [C.] telefonisch gehoord. Naar aanleiding van dit verhoor heeft eiseres bij brief van 9 april 2008 een schikkingsvoorstel aan gedaagden gedaan, welk voorstel niet is geaccepteerd. Op 13 mei 2008 heeft de kantonrechter in aanwezigheid van de gemachtigde van eiseres gedaagde [A.] telefonisch gehoord. Van het verhandelde heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
Tot slot is vonnis bepaald. De uitspraak van het vonnis is nader vastgesteld op vandaag.
1. De kantonrechter handhaaft al hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis van 29 november 2006.
2. De Raad van Toezicht heeft bij zijn voornoemde beslissing de declaratie van eiseres begroot op:
- salaris € 6.451,67
- kantoorkosten 6% € 387,10
- belaste verschotten € 248,22
- BTW 19% € 1.346,53
- onbelaste verschotten € 196,00
€ 8.629,52
waarop reeds een bedrag van € 5.950,00 is voldaan zodat een bedrag van € 2.679,52 resteert, aldus de Raad van Toezicht.
Eiseres heeft bij gelegenheid van de telefonische comparitie van 12 maart 2008 haar vordering tot dit bedrag verminderd.
3. De kantonrechter dient nu te beslissen op het verweer van gedaagden betreffende de wanprestatie. Dit verweer ziet - kort gezegd - op het niet goed behandelen dan wel niet goed inschatten van de zaak door eiseres, en verder op het niet waarschuwen door eiseres voor het hoger oplopen van de kosten dan het gedeclareerde voorschot.
4.1 De kantonrechter zal eerst ingaan op het verweer dat eiseres de zaak niet goed heeft behandeld of ingeschat. Gedaagden hebben daartoe - samengevat en zakelijk weergegeven - aangevoerd dat eiseres bij inleidende besprekingen heeft gezegd dat het een eenvoudige zaak was. Na contact met de advocaat van de wederpartij was het ‘opeens’ een moeilijke zaak en is veel tijd gemoeid geweest met het verzamelen van overbodig bewijsmateriaal. Bovendien is ten onrechte veel tijd besteed aan een wederpartij die niet in het kort geding was vertegenwoordigd. Eiseres heeft hier tegenover gesteld - samengevat en zakelijk weergegeven - dat de wederpartij in het kort geding uit tactische overwegingen haar standpunt heeft gewijzigd door te stellen dat er geen sprake was van een informele vereniging, althans enkel van een vereniging opgericht door de vier bestuursleden, zodat enkel sprake was van een stichting voor de ME/CVS-patiënten, een onwaarschijnlijk standpunt gelet op de feiten. Door dit verweer werd niettemin duidelijk dat er bewijs zou moeten worden geleverd met betrekking tot het bestaan van de vereniging opgericht door de ME-patiënten. Dit heeft door het bijeen moeten brengen van verklaringen hierover veel tijd gekost. Wanneer voorts een advocaat in een kort geding zegt dat hij de wederpartij vertegenwoordigt, dan dient eiseres daarvan uit te gaan. Dat gedaagden menen dat dit niet kan omdat die advocaat zowel de bestuurders van de vereniging als de stichting vertegenwoordigt, doet daaraan niet af.
4.2 Naar het oordeel van de kantonrechter kan niet worden vastgesteld dat eiseres de zaak verkeerd heeft ingeschat. Een en ander is uitvoerig geschetst in de als producties overlegde brieven van eiseres en de stukken van de kort gedingprocedure, alsook in de conclusie van repliek van de zijde van eiseres. Dat als gevolg van het verweer van de wederpartij bewijzen moesten worden aangeleverd, in dit geval omtrent het bestaan van de vereniging opgericht door de ME/CVS-patiënten, is (vaak) inherent aan het voeren van een juridische procedure en betekent niet dat eiseres de zaak verkeerd heeft ingeschat. Ook acht de kantonrechter het standpunt van eiseres juist dat, wanneer een advocaat in een procedure stelt dat hij als gemachtigde optreedt voor één van de partijen in het geding, die partij daarmee is vertegenwoordigd en dus niet kan worden ‘genegeerd’. De kantonrechter verwerpt beide verweren van gedaagden.
5.1 Het verweer betreffende de wanprestatie ziet verder - kort gezegd - op het feit dat tegen de afspraak in de kosten hoger zijn geworden dan het in rekening gebrachte voorschot, dan wel dat eiseres ondanks de afspraak hierover gedaagden niet tijdig heeft gewaarschuwd voor het hoger oplopen van de kosten dan het gedeclareerde voorschot en verder dat er niet maandelijks is gedeclareerd. Tot slot is het verweer gevoerd dat eiseres wist dat enkel dit voorschot al de financiële limiet van gedaagden betrof en eiseres op grond van haar eigen gedragsregels met gedaagden in overleg had moeten treden bij het overschrijden van het voorschot, en dat het onredelijk bezwarend is gedaagden persoonlijk aan te spreken. Een en ander is tijdens beide telefonische comparities uitgebreid aan de orde geweest.
5.2 De kantonrechter verwerpt het verweer van gedaagden dat zou zijn afgesproken dat de kosten van het kort geding niet méér zouden bedragen dan de hoogte van het voorschot. Eiseres heeft dit verweer gemotiveerd weergesproken. De kantonrechter merkt op dat gedaagden in de correspondentie met eiseres niet spreken van een vaste afspraak over de kosten maar eerder van een verwachting dat zij bij de eindafrekening nog iets terug zouden krijgen. Uit wat van de zijde van gedaagden bij de telefonische comparitie is gezegd, kan ook niet de conclusie worden getrokken dat een dergelijke afspraak is gemaakt. De gestelde afspraak blijkt naar het oordeel van de kantonrechter nergens uit en gedaagden hebben geen voldoende gespecificeerd bewijs aangeboden van hun standpunt.
5.3 Evenmin is komen vast te staan dat afgesproken was dat eiseres gedaagden zou waarschuwen wanneer het voorschot dreigde te worden overschreden. Ook dit is door eiseres gemotiveerd tegengesproken, onder meer stellende dat, wanneer dit inderdaad zou zijn afgesproken, dit betrekkelijk eenvoudig voor haar te organiseren zou zijn geweest. Tegenover dit standpunt van eiseres hebben gedaagden geen voldoende gespecificeerd bewijs aangeboden.
5.4 De kantonrechter passeert verder het verweer dat niet maandelijks is gedeclareerd. Eiseres heeft ontkend dat was afgesproken dat er maandelijks zou worden gedeclareerd. Een bewijsaanbod van gedaagden op dit punt is door hen niet gedaan. Wel heeft eiseres in haar opdrachtbevestiging van 23 december 2004 geschreven dat het gebruikelijk is eens per maand te declareren. Eiseres heeft echter onweersproken gesteld dat declaraties zijn verstuurd op 23 december 2004, 21 januari 2005, en het voorschot in februari 2005. Waar de werkzaamheden in het kort geding, zoals eiseres duidelijk heeft gemaakt, hoofdzakelijk zijn verricht tussen de voorschotdeclaratie in februari 2005 en het kort geding op 23 maart 2005 is het naar het oordeel van de kantonrechter niet onbegrijpelijk dat eiseres heeft gewacht met haar einddeclaratie tot na het vonnis in kort geding.
5.5.1 Tot slot is het verweer gevoerd dat eiseres wist dat enkel dit voorschot al de financiële limiet van gedaagden betrof en eiseres op grond van haar eigen gedragsregels met gedaagden in overleg had moeten treden over het overschrijden van het voorschot, alsmede dat het onredelijk bezwarend is gedaagden persoonlijk aan te spreken. Gedaagden hebben een beroep gedaan op de gedragsregels van de Orde van Advocaten.
Artikel 25 lid 1 van deze gedragsregels luidt, voor zover hier van belang: “Bij het vaststellen van zijn declaratie behoort de advocaat een, alle omstandigheden in aanmerking genomen, redelijk salaris in rekening te brengen.”
Artikel 26 lid 2 luidt: “De advocaat behoort zijn cliënt op de hoogte te stellen zodra hij voorziet dat de declaratie aanmerkelijk hoger zal worden dan hij aanvankelijk tegenover de cliënt had ingeschat.”
5.5.2 Uitgangspunt voor de kantonrechter is dat deze gedragsregels, mede in het licht van artikel 6:248 lid 1 BW, meewegen in de civiele rechtsverhouding tussen partijen nu daarin is vastgelegd wat zij over en weer redelijkerwijze van elkaar kunnen verwachten. De kantonrechter overweegt dat uit hetgeen naar voren is gebracht in de stukken en de telefonische comparitie geconcludeerd kan worden dat de geringe draagkracht van gedaagden van het begin af aan een onderwerp van gesprek is geweest. Het is eiseres duidelijk geweest dat het bedrag van het voorschot voor de drie gedaagden al problematisch was en eigenlijk het maximale was van wat gedaagden kon betalen. Daarbij is van belang dat gedaagden ME/CVS-patiënten zijn die zijn aangewezen op een (geringe) uitkering, dan wel in het geheel geen inkomsten hebben. Daartegen heeft eiseres ingebracht dat veel werkzaamheden zich in de aanloop naar het kort geding in hoog tempo voordeden en dat zij in de kort gedingprocedure is opgetreden namens 40 à 45 belanghebbenden, allen als eisers in de dagvaarding vermeld, en dat gedaagden de kosten over al deze belanghebbenden kunnen verdelen.
5.5.3 Waar eiseres wist dat de voorschotdeclaratie het maximale was dat gedaagden konden dragen, rustte op haar een grote zorgvuldigheidsplicht om ervoor te waken dat de einddeclaratie niet (veel) hoger zou uitvallen. Daarbij is de kantonrechter van oordeel dat een voorschotnota wel degelijk een inschatting geeft of dient te geven van de uiteindelijke hoogte van de declaratie in de zaak. Eiseres beschikt voorts over de mogelijkheden om het verloop in te schatten nu volgens haar eigen zeggen dagelijks wordt bijgehouden welke werkzaamheden in het dossier zijn verricht. Op een voorschotnota van € 5.000,00 exclusief BTW is een overschrijding met € 2.662,36 exclusief BTW aanmerkelijk te noemen.
5.5.4 Het voorgaande impliceert dat eiseres onder deze omstandigheden op grond van artikel 26 lid 2 van de gedragsregels met gedaagden in overleg had behoren te treden. Dat heeft zij nagelaten. Aan eiseres kan worden toegegeven dat in een kort geding de werkzaamheden zich in hoog tempo kunnen opvolgen, maar dat dit betekent dat zij niet in staat was gedaagden tijdig te waarschuwen en in overleg te treden, is gesteld noch gebleken. Dat eiseres optrad voor 40 à 45 belanghebbenden, kan hieraan niet afdoen. Eiseres wist dat gedaagden de declaratie dienden voor te schieten en dat het onduidelijk was (en nog steeds is) of zij deze uiteindelijk kunnen verhalen op de andere belanghebbenden. Deze omstandigheid ontsloeg eiseres dus niet van haar plicht om tijdig met gedaagden in overleg te treden over het oplopen van de declaratie. Bij dit alles komt dat niet is komen vast te staan dat eiseres gedaagden heeft gewezen op bijkomende kosten zoals deurwaarderskosten, procureurskosten en griffierechten waardoor de declaratie verder heeft kunnen oplopen. Gedaagden hebben tot slot tijdens de telefonische comparitie gemotiveerd kunnen aangeven dat zij wel mogelijkheden zagen om de kosten te beperken indien eiseres daarover met hen in overleg was getreden. Een en ander dient ook te worden bezien tegen het licht van gedragsregel 25 lid 1. Daarbij speelt mee dat de vorderingen van gedaagden en de andere belanghebbenden in kort geding zijn afgewezen en de procedure dus is verloren. Daarmee verviel bovendien de mogelijkheid een deel van de kosten op de wederpartij te verhalen.
5.5.5 De slotsom is dat de kantonrechter, gelet op alle voornoemde feiten en omstandigheden, van oordeel is dat op de voet van artikel 6:248 lid 1 BW de redelijkheid en billijkheid meebrengen dat de declaratie van eiseres beperkt blijft tot haar gedeclareerde voorschotnota, wat leidt tot afwijzing van de vordering van eiseres.
6. Ook de tegenvordering wijst de kantonrechter af. Als eerder overwogen heeft verweerster in reconventie naar het oordeel van de kantonrechter geen wanprestatie geleverd zodat er geen grond is om de betalingen door eisers in reconventie terug te draaien of voor het toekennen van een schadevergoeding aan de eisers in reconventie.
In conventie en in reconventie
7. Eiseres in conventie zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure, zoals hierna in de beslissing is vermeld. In de nauwe samenhang tussen de conventie en de reconventie ziet de kantonrechter aanleiding om geen afzonderlijke kostenveroordeling voor de reconventie op te nemen.
In conventie en in reconventie
- wijst zowel de vordering als de tegenvordering af;
- veroordeelt eiseres in conventie in de kosten van de procedure, welke kosten aan de zijde van gedaagden in conventie worden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J.J. Smits, kantonrechter, en op 24 september 2008 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.