ECLI:NL:RBGRO:2008:BD4840

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
16 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/712
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag parkeerbelasting en het tien-minuten-beleid van de gemeente Groningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Groningen op 16 juni 2008 uitspraak gedaan over een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan eiser was opgelegd door de gemeente Groningen. De naheffingsaanslag, ter hoogte van € 48,20, was opgelegd op 27 november 2006, omdat eiser zijn parkeerbelasting niet had voldaan. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de gemeente handhaafde de aanslag. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 4 april 2008 heeft eiser verklaard dat zijn auto, met kenteken [XX-YY-00], korter dan vijf minuten geparkeerd stond aan de [A-straat] te Groningen, zonder de parkeerbelasting te hebben voldaan. Hij voerde aan dat de gemeente een tien-minuten-beleid hanteert, wat inhoudt dat er pas na tien minuten een naheffingsaanslag wordt opgelegd. Eiser stelde dat hij niet de intentie had om zijn parkeerbelasting te voldoen, omdat hij dacht dat hij binnen de termijn van tien minuten geen naheffingsaanslag zou ontvangen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser inderdaad korter dan vijf minuten geparkeerd stond, maar oordeelde dat dit niet relevant was voor de vraag of de parkeerbelasting verschuldigd was. De rechtbank benadrukte dat het tien-minuten-beleid van de gemeente niet betekent dat er geen naheffingsaanslag kan worden opgelegd als de parkeerbelasting niet is voldaan. De rechtbank concludeerde dat de gemeente terecht de naheffingsaanslag had opgelegd, omdat eiser zijn parkeerbelasting niet had voldaan, en verklaarde het beroep ongegrond. De proceskosten werden niet toegewezen.

Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof te Leeuwarden, waar partijen binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep kunnen instellen.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector bestuursrecht, belastingkamer
procedurenummer: AWB 07/712
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juni 2008 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Groningen,
verweerder,
gemachtigde mr. drs. A. Hummel.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser op 27 november 2006 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd, ten bedrage van € 48,20 (€ 1,20 belasting en € 47,-- kosten).
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 8 februari 2007 de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen tijdig beroep ingesteld bij de rechtbank.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2008 te Groningen.
Eiser is daar in persoon verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Motivering
Feiten
Op grond van de stukken van het geding stelt de rechtbank als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast:
1.1 Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat vast dat eiser met de auto met het kenteken [XX-YY-00] op maandag 27 november 2006 op of omstreeks 13.43 stond geparkeerd, op een daartoe aangewezen parkeerplaats, aan de [A-straat] te Groningen, zonder de ter zake hiervan verschuldigde parkeerbelasting te voldoen.
1.2 Eiser ontving de naheffingsaanslag van de parkeercontroleur.
Geschil
2.1 In geschil is de vraag of aan eiser terecht een naheffingsaanslag parkeerbelasting is opgelegd.
2.2 Eiser beantwoordt deze vraag bevestigend en verweerder ontkennend.
2.3 Eiser voert daartoe - zakelijk weergegeven - aan dat zijn auto anders dan verweerder stelt, korter dan vijf, maar in ieder geval korter dan tien minuten, met niet afgesloten deuren en met de autosleutels in het contactslot, geparkeerd heeft gestaan op de onder de feiten vermelde plaats en tijd. Eiser verwijst daartoe naar de bij zijn beroepschrift meegestuurde verklaringen van een tweetal getuigen. Eiser beroept zich voorts op het door verweerder gevoerde beleid dat pas na verloop van tien minuten naheffingsaanslagen parkeerbelasting worden opgelegd. Nu deze termijn bij hem niet in acht is genomen heeft verweerder ten onrechte onderhavige aanslag opgelegd, aldus eiser.
2.4 Verweerder voert - zakelijk weergegeven - aan dat eisers auto geparkeerd stond op voormelde plek en er geen sprake was laden en lossen. De verschuldigdheid van de parkeerbelasting vangt direct na het parkeren aan en verweerder had deze terstond moeten voldoen door de aanschaf van een parkeerkaartje. Na de door verweerder in acht genomen zogenaamde observatietermijn, van in dit geval tien minuten, had eiser zijn schuld nog niet voldaan. Verweerder verwijst daartoe naar het op 14 december 2006 op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van de parkeercontroleur.
Beoordeling van het geschil
3.1 Op grond van artikel 225 van de Gemeentewet kunnen in het kader van de parkeerregulering parkeerbelastingen geheven worden en kan het tarief van deze belastingen afhankelijk worden gesteld van de parkeerduur en de parkeertijd. De gemeente Groningen heeft in het kader van deze parkeerregulering in de Verordening parkeerbelastingen en de Tarieventabel, de [A-straat], gelegen in de Rivierenbuurt, aangeduid als een plaats waarop voor het parkeren van voertuigen parkeerbelasting verschuldigd is. Voor de maandag is deze parkeerbelasting verschuldigd van 9.00 uur tot 18.00 uur.
3.2 De rechtbank stelt vast, dat eiser op maandag 27 november 2006 op of omstreeks 13.43 geparkeerd stond aan de [A-straat] te Groningen. Volgens vaste jurisprudentie doet het er voor de belastingplicht voor de parkeerbelasting niet toe of een voertuig al dan niet is afgesloten en of autosleutels in het contactslot van de auto aanwezig zijn. De rechtbank acht het vervolgens op grond van hetgeen eiser ter zitting heeft verklaard, ondersteund door de door hem verstrekte schriftelijke verklaringen van twee getuigen, die geen familierelatie hebben met eiser en ook niet bij hem in loondienst zijn, aannemelijk dat eisers auto korter dan vijf minuten op voormelde parkeerplaats heeft gestaan. Echter ook de duur van het stilstaan van de auto doet niet af aan de vraag of wel of geen sprake is van parkeren.
3.3 Uit het verweerschrift en uit hetgeen verweerder ter zitting heeft verklaard begrijpt de rechtbank dat verweerder ten aanzien van het opleggen van naheffingsaanslagen parkeerbelasting een zogenoemd tien-minuten-beleid voert, hetgeen inhoudt dat verweerder alvorens een naheffingsaanslag op te leggen tien minuten wacht en observeert om na te gaan of verweerder binnen die tien minuten niet alsnog zijn parkeerbelasting heeft voldaan. Dit beleid heeft tot doel het tijdsverloop tussen de aanvang van het parkeren en het voldoen van de parkeerbelasting te overbruggen. Het beleid is niet bedoeld om de eerste of enige parkeerduur van maximaal tien minuten vrij te stellen van parkeerbelasting. Eisers stelling dat in dit geval geen naheffingsaanslag parkeerbelasting was opgelegd, wanneer verweerder wel de termijn van tien minuten in acht zou hebben genomen berust niet op voormeld beleid en zou uitsluitend juist zijn geweest, wanneer eiser binnen die tien minuten zijn parkeerbelasting alsnog zou hebben voldaan. De rechtbank oordeelt dat nu eiser ter zitting heeft verklaard dat hij niet de intentie had om zijn parkeerbelasting te voldoen, veronderstellende dat geen sprake was van parkeren, terwijl zijn auto wel geparkeerd stond, verweerder terecht een naheffingsaanslag parkeerbelasting heeft opgelegd, ook nu dit binnen de tijd van het tien-minuten-beleid heeft plaatsgevonden.
3.3 Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 16 juni 2008 door mr. U. van Houten, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. H.J. Haanstra, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.