ECLI:NL:RBGRO:2008:BD3826

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
26 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/377
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om schorsing bouwvergunning voor garage onder vrijstelling WRO

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Groningen op 26 mei 2008 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een bouwvergunning. Het verzoeker, die bezwaar maakte tegen de verlening van een bouwvergunning aan de vergunninghouder voor het bouwen van een garage, werd afgewezen. De vergunninghouder had op 22 februari 2008 een vergunning verkregen voor het oprichten van een garage met vrijstelling op basis van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Verzoeker stelde dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan 'Wevershorn 1977', omdat het maximale bebouwbare oppervlak en de goothoogte werden overschreden. Daarnaast voerde verzoeker aan dat hij bij de aankoop van zijn woning in 1994 ervan uitging dat er geen vrijstelling mogelijk was voor de bestemming 'tuinen en erven'. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gemeente in redelijkheid de vrijstelling had kunnen verlenen, en dat de belangen van de vergunninghouder zwaarder wogen dan die van verzoeker. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen onredelijke belangenafweging had plaatsgevonden en dat het verzoek om schorsing van de bouwvergunning niet kon worden ingewilligd. De uitspraak benadrukt de mogelijkheid voor gemeenten om vrijstellingen te verlenen van bestemmingsplannen, mits alle belangen in de afweging worden betrokken. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, en het bestreden besluit werd als rechtmatig beschouwd.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 08/377 WW44
van de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) van
[verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker,
ten aanzien van het besluit van 22 februari 2008 (kenmerk 15-8/07-12) van
het college van burgemeester en wethouders van Winschoten, verweerder.
1. PROCESVERLOOP
Bij besluit van 22 februari 2008 heeft verweerder, met vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, Wet op de ruimtelijke ordening (WRO), [vergunninghouder] te [woonplaats] (hierna te noemen: vergunninghouder) vergunning verleend voor het oprichten van een garage/berging op het perceel [adres].
Bij besluit van gelijke datum heeft verweerder de aan verzoeker op 23 juni 2006 verleende bouwvergunning voor het oprichten van een dubbele garage op voornoemd perceel ingetrokken.
Tegen voornoemde besluiten heeft verzoeker bij brieven van 27 maart 2008, respectievelijk 25 maart 2008 bij verweerder bezwaar gemaakt.
Bij verzoekschrift van 21 april 2008, aangevuld bij brief van 23 april 2008, heeft verzoeker de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat er een bouwstop aan vergunninghouder wordt opgelegd.
Verweerder heeft op 28 april 2008 de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend. Afschriften van de gedingstukken zijn, voor zover niet door hen ingediend, aan partijen verzonden.
Op de voet van artikel 8:26, eerste lid, Awb is vergunninghouder uitgenodigd om als partij aan dit geding deel te nemen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van de voorzieningenrechter van 26 mei 2008.
Verzoeker en vergunninghouder zijn ter zitting in persoon verschenen.
Verweerder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door H. Dieterman en H. van Houten.
2. RECHTSOVERWEGINGEN
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb, kan, voorzover hier van belang, indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Relevante regelgeving
Ingevolge artikel 40, eerste lid, Woningwet (Ww) is het verboden te bouwen zonder vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning).
Ingevolge artikel 44, eerste lid, Ww mag de reguliere bouwvergunning slechts en moet worden geweigerd, indien:
a. het bouwen waarop de aanvraag betrekking heeft, niet voldoet aan de voorschriften die zijn gegeven bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in de artikelen 2 en 120 Ww;
b. het bouwen niet voldoet aan de bouwverordening, of zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, aan de voorschriften die zijn gegeven bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, Ww of bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 Ww;
c. het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk of de standplaats, waarop de aanvraag betrekking heeft, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a, Ww tenzij burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat de bouwvergunning niettemin moet worden verleend, of
e. voor het bouwen een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze niet is verleend.
Ingevolge artikel 19, derde lid, WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen. In artikel 20 Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (BRO) zijn deze gevallen aangegeven.
Ingevolge artikel 20, eerste lid, onder a, sub 1, BRO -voor zover hier van belang- komt voor de toepassing van artikel 19, derde lid, WRO in aanmerking de uitbreiding van of een bijgebouw bij een woongebouw in de bebouwde kom, mits het aantal woning gelijk blijft.
Beoordeling van het verzoek
De voorzieningenrechter stelt vast dat in de onderhavige zaak verzoeker heeft beoogd een schorsing van de bouwvergunning te bewerkstelligen.
Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan in strijd is met de bouwvoorschriften van het van kracht zijnde bestemmingsplan "Wevershorn 1977". Het betreft een overschrijding van het maximale te bebouwen oppervlak met 4,75m2, overschrijding van de goothoogte met 0,2m en (deels) strijd met de bestemming 'parkeerterrein', waar geen gebouwen mogen worden opgericht.
Verzoeker heeft aangevoerd dat toen hij zijn woning in 1994 kocht hij ervan uitging dat van de bestemming 'tuinen en erven' geen vrijstelling mogelijk was. Tegen verandering van de bestemming ten behoeve van derden heeft verzoeker bezwaar. Verzoeker is van mening dat geen juiste belangenafweging heeft plaatsgevonden.
Verweerder heeft ten aanzien van de strijdigheid qua bestemming vrijstelling van het bestemmingsplan verleend met toepassing van artikel 19, derde lid, WRO.
Bij het nemen van een besluit tot vrijstelling van het bestemmingsplan dient verweerder alle belangen -waaronder de belangen van derden- in de belangenafweging te betrekken.
De voorzieningenrechter dient thans te beoordelen of verweerder in redelijkheid vrijstelling van het bestemmingsplan heeft kunnen verlenen ten behoeve van het in het geding zijnde bouwplan. De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt hiertoe nog als volgt.
De stelling van verzoeker dat hij er bij aankoop van zijn woning van uitging dat geen vrijstelling mogelijk was leidt niet tot de conclusie dat op grond daarvan verweerder had moeten afzien van het verlenen van de gevraagde vrijstelling. Verwachtingen naar de toekomst inzake de ruimtelijke invulling van een gebied kunnen weliswaar bestaan, doch laten onverlet dat ruimtelijke visies en plannen kunnen veranderen en regelgeving de mogelijkheid kan bieden vrijstelling te verlenen.
Verzoeker heeft zich verder op het standpunt gesteld dat hij in zijn belangen wordt geschaad, nu de garage voor een groot deel achter zijn huis wordt gebouwd. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker al meerdere malen heeft aangegeven dat hij zelf een garage achter zijn huis wilde bouwen. Gelet hierop kan niet worden gesteld dat verzoeker zodanig in zijn belangen wordt geschaad dat de vergunning niet aan vergunninghouder verleend had mogen worden.
Door verzoeker is nog naar voren gebracht dat hij met de vorige eigenaar van de woning aan de Wilhelminasingel 44, [naam vorige eigenaar], afspraken heeft gemaakt over het terugverkopen van de grond en het oprichten van de garage. Door verzoeker is ter zitting echter erkend dat, hoewel er conceptafspraken zijn gemaakt, deze conceptafspraken nooit door [naam vorige eigenaar] zijn ondertekend. Gelet hierop concludeert de voorzieningenrechter dat er geen overeenkomst is ontstaan op basis waarvan verzoeker rechten kan ontlenen.
De voorzieningenrechter is mede in het licht van het vorenstaande van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten de gevraagde vrijstelling te verlenen.
Dat verweerder bij zijn besluitvorming over de gevraagde vrijstelling en bouwvergunning het belang van vergunninghouder heeft laten prevaleren boven het belang van verzoeker kan niet onredelijk worden geacht.
Het bestreden besluit kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter de rechtmatig-heidstoets doorstaan. Het beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard.
Onder deze omstandigheden komt het verzoek om voorlopige voorziening niet voor inwilliging in aanmerking.
3. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen,
RECHT DOENDE,
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af
Aldus gegeven door mr. T.F. Bruinenberg als voorzieningenrechter en in het openbaar door hem uitgesproken op 26 mei 2008, in tegenwoordigheid van mr. G.G. Doornbos als griffier.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.