ECLI:NL:RBGRO:2008:BD0479

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
17 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
304232 CV EXPL 06-9870
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verontreiniging van grond na beëindiging huur en verjaring van schadeclaims

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Groningen op 17 april 2008, staat de verontreiniging van een terrein centraal dat door de NV Nederlandse Spoorwegen (NS) was verhuurd aan de firma Meijer. Na beëindiging van de huurovereenkomst in 1991, werd het terrein niet in goede staat opgeleverd, wat leidde tot een rechtsvordering van NS tegen Ubbens Bouwstoffen B.V., de rechtsopvolger van Meijer. NS vorderde schadevergoeding voor de kosten van sanering van bodemverontreiniging met minerale olie en asbest. De kantonrechter oordeelde dat de verjaringstermijn voor de vordering was gaan lopen op het moment dat NS bekend was met de schade en de aansprakelijke persoon, wat volgens de rechter al in 1992 het geval was. De kantonrechter concludeerde dat de vordering van NS was verjaard, omdat er sinds maart 1993 geen stuitingshandeling had plaatsgevonden. De rechter benadrukte dat de verjaringstermijn van artikel 3:310 BW van toepassing was, waarbij bekendheid met de schade en de aansprakelijke persoon vereist is voor het aanvangen van de verjaringstermijn. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige actie bij het instellen van vorderingen in het kader van schadevergoeding voor milieuverontreiniging.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector kanton
Locatie Groningen
Zaak/rolnummer: 304232 CV EXPL 06-9870
vonnis d.d. 17 april 2008
inzake
de besloten vennootschap N.S. Vastgoed BV,
gevestigd te Utrecht,
eiseres, hierna ook te noemen: NS,
gemachtigde: mr. G.C.W. van der Feltz, advocaat te Den Haag,
rolgemachtigde: Heijkoop & Partners, gerechtsdeurwaarders te Groningen (postbus 943, 9700 AX);
tegen
de besloten vennootschap Ubbens Bouwstoffen BV,
gevestigd te 9723 TL Groningen, Gotenburgweg 14,
gedaagde, hierna te noemen: Ubbens,
gemachtigde: mr. A.H. Gaastra, advocaat te Rotterdam,
PROCESGANG
De kantonrechter heeft kennis genomen van:
- de dagvaarding met producties van de zijde van NS van 6 september 2006;
- de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring, tevens conclusie van antwoord in de hoofdzaak met producties van de zijde van Ubbens;
- de incidentele conclusie van antwoord, tevens conclusie van repliek in de hoofdzaak met producties van de zijde van NS.
In het incident is een vonnis gewezen dat op 8 februari 2007 in het openbaar is uitgesproken.
De kantonrechter heeft vervolgens kennis genomen van:
- de conclusie van dupliek van de zijde van Ubbens.
Tenslotte is datum voor vonnis bepaald.
OVERWEGINGEN
De vordering en het verweer
NS vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a. verklaart voor recht dat Ubbens (Ubbens'rechtsvoorganger Meijer) tekort is geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst met NS door het door Meijer gehuurde emplacement Weerdinge, na einde huur, niet in goede staat achter te laten, zoals bepaald in de bij de huurovereenkomst behorende algemene voorwaarden;
b. Ubbens veroordeelt tot schadevergoeding van een bedrag van € 638.297,34 (voor het geheel aan onderzoeks- en saneringskosten) te vermeerderen met de wettelijke rente en zoals nader te bepalen bij staat;
c. Ubbens veroordeelt in de kosten van het geding.
Ubbens heeft verweer gevoerd en verzoekt de kantonrechter bij vonnis, voor zover rechtens mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
in de vrijwaring
I bij vonnis te gelasten dat (i) de heer Meijer, althans (ii) zijn gezamenlijke erfgenamen, en (iii) Van der Leest voornoemd, tegen een door de rechtbank, sector kanton, te bepalen terechtzitting ten verzoeke van Ubbens zullen worden gedagvaard, teneinde op de eis tot vrijwaring te antwoorden en voort te procederen, kosten rechtens;
in de hoofdzaak:
II NS in diens vordering niet ontvankelijk te verklaren, althans hem deze te ontzeggen, kosten rechtens.
De vaststaande feiten
1.1
De kantonrechter gaat uit van de navolgende vaststaande feiten, zijnde deze over en weer door een partij gesteld en niet, dan wel niet voldoende door de andere partij weersproken, al dan niet gestaafd en in zoverre niet weersproken door de overgelegde stukken.
1.2
- Per 1 juli 1957 heeft NV Nederlandse Spoorwegen een terrein op het emplacement van het station Weerdinge aan de firma H. Meijer verhuurd, zulks ten dienste van de opslag van kolen, cokes e.d. Bij brief van 20 augustus 1957 attendeert Meijer NV Nederlandse Spoorwegen erop dat de firma is veranderd in Meijer's Bouwmaterialenhandel N.V.
- Meijer's Bouwmaterialen-handel N.V. sluit op 13 oktober 1960 een huurovereenkomst met NV Nederlandse Spoorwegen met ingang van 1 oktober 1960 met betrekking tot genoemd emplacement voor een oppervlakte van 820 m², zulks ten dienste van de opslag van brandstoffen en olie in ondergrondse tanks. Op 25 augustus 1961 wordt een wijzigingsovereenkomst gesloten waarbij de bijhorende tekening wordt aangepast en het gehuurde wordt gebracht op 1170 m².
- Bij overeenkomst van 23 juli 1962 wordt met ingang van 1 juli 1962 een nieuwe huurovereenkomst tussen partijen aangegaan, thans betreffende in oppervlakte van 1.850 m².
- Met ingang van 1 mei 1966 verklaren de Kolen en Oliecentrale N.V. Emmen en Meijers Bouwmaterialenhandel N.V. dat de huur aan de Kolen en Oliecentrale N.V. Emmen is overgedragen.
- In een "Verklaring van Overdracht" verklaart Meijer's Bouwmaterialen N.V. zich vanaf 1 juli 1972 wederom volledig en zonder enig voorbehoud in de plaats te stellen van de Kolen en Oliecentrale N.V. Emmen ten aanzien van de op 23 juli 1962 aangegane huuroverkomst.
- Bij brief van 24 augustus 1973 heeft Meijer's Bouwmaterialenhandel B.V. zich tot de NV Nederlandse Spoorwegen gewend ter zake van 'de wijzigingsovereenkomst'. Met verwijzing naar genoemde brief van 24 augustus 1973 zendt NV Nederlandse Spoorwegen bij brief van 9 oktober 1973 met betrekking tot 'Terreinhuur te Weerdinge (1250 m²)' een door beide partijen ondertekend exemplaar van de overeenkomst aan Meijer's Bouwmaterialenhandel B.V..
- In de 1e wijzigingsovereenkomst van 18 september 1973 tussen de NV Nederlandse Spoorwegen en Meijer's Bouwmaterialenhandel N.V. is onder meer het volgende opgenomen: " (...) Zijn ten aanzien van de tussen partijen onder dagtekening van 23 juli 1962 gesloten overeenkomst, betreffende de verhuur en huur van 1850 m² terrein gelegen op het emplacement van het station Weerdinge het navolgende overeengekomen: Artikel 1 (...), Artikel 2 (...) De grootte van het aan de huurder afgestane terrein wordt vanaf 1 april 1973 af gebracht van 1850 m² op 1250 m², (...), Artikel 3 Het is de huurder in afwijking van het daaromtrent bepaalde in punt 1 der Algemene Huurvoorwaarden van de overeenkomst van 23 juli 1962 toegestaan het terrein in onderhuur af te staan aan Poly-gas te Deventer t.b.v. de opslag van gas in flessen. Artikel 4 De punten 4 en 8 der Algemene Huurvoorwaarden van de in aanhef genoemde overeenkomst d.d. 23 juli 1962 zijn op deze verhuring niet meer van toepassing. Artikel 5 De overige bepalingen van de in aanhef genoemde overeenkomst blijven onverminderd van kracht.
1.3
Bij brief van 18 september 1991 schrijft Meijer Beheer B.V. aan Nemeog Onroerend Goed te Utrecht: "De huurovereenkomst d.d. 27.07.1962, laatstelijk gewijzigd d.d. 18.09.1973, betreffende een terrein gelegen op het emplacement te Weerdinge en ter grootte van 1.250 m² wensen wij m.i.v. 1 september 1991 te beëindigen. Hoogachtend, Meijer Beheer B.V."
1.4
Bij brief van 29 oktober 1991 bevestigt BV Nemeog aan Meijer Beheer B.V. dat de overeenkomst eindigt per 31 december 1991. Voorts vermeldt de brief: "Wij verzoeken u uiterlijk op deze datum het gehuurde terrein vrij van eventuele aanwezig zijnde gasopslagtank (s), alsmede de opstallen en funderingen, op te leveren in goede staat en tot genoegen van de N.S. Eventueel te constateren bodemverontreiniging dient door u en voor uw rekening te worden hersteld op aanwijzing van en tot genoegen van de N.S. en Overheidsinstanties."
1.5
Ubbens Bouwstoffen B.V. is rechtsopvolger van Meijer Beheer B.V.. Bij notariële akte van 10 december 1992 heeft de heer Meijer het gehele geplaatste kapitaal in Meijer Beheer B.V. overgedragen aan Cementbouw Beheer B.V. Dochtervennootschap van Meijer Beheer B.V. was (onder meer) Meijer Bouwmaterialen Emmen B.V..
1.6
Bij brief van 20 mei 1992 schrijft BV Nemeog aan Meijer Beheer B.V. : "De ontruimingsdatum is ingevolge de kontraktvoorwaarden gesteld op 31 december 1991; via NS vernamen wij dd. 24 februari 1992 dat:
A. Er nog overal puin en afval ligt;
B. Het terrein niet geëgaliseerd is;
C. Er van bodemvervuiling sprake is.
Aangezien wij op deze wijze niet opnieuw tot verhuur kunnen overgaan houden wij u aansprakelijk voor de gederfde inkomsten tot het moment dat NS de oplevering accepteert. (...)
T.a.v. punt C: Ons is een in 1989 in opdracht van de Gemeente Emmen door de Grontmij vervaardigd bodemonderzoek overgelegd, waaruit blijkt dat zich op het terrein verdachte lokaties bevinden die in relatie gebracht kunnen worden met de door c.q. namens u ter plaatse uitgevoerde werkzaamheden. Voor de vervuiling houden wij u derhalve aansprakelijk. In overleg met onze dienst IF 4.3, Mw. Mr. H.E.L. L. en/of de heer G.J.M. v.d. D., tel. 030-[nummer], aan wie wij de verdere afhandeling van dit aspect overdragen, dient u te komen tot een nader onderzoek resulterend in een saneringsprocedure. Wij vertrouwen dat u van deze brief goede nota neemt."
1.7
In maart 1993 is in opdracht van het Ingenieursbureau van de Nederlandse Spoorwegen een rapport "Nader bodemonderzoek voormalig spoorwegemplacement aan de Nolstraat te Weerdinge" beschikbaar gekomen
Hoofdstuk 6 Conclusies en aanbevelingen vermeldt onder 6.6 Aanbevelingen "Op basis van de resultaten van het onderzoek bestaat er een goede indruk omtrent de horizontale en verticale verspreiding van olieverontreiniging in de grond. Met betrekking tot de aanwezigheid van PAK's bestaat er een redelijk beeld omtrent de verspreiding. De PAK's-verontreiniging is naar de diepte toe afgeperkt. In het horizontale vlak echter is de PAK's-verontreiniging niet geheel tot de A-waarde afgeperkt. Ten aanzien van de aanwezige olieverontreiniging bestaat er potentiële risico voor de volksgezondheid en het milieu. Aanbevolen wordt, in overleg met het bevoegd gezag, saneringsmaatregelen te nemen om de risico's voor de toekomst uit te kunnen sluiten. Dit is met name van belang gezien de eventuele toekomstige woonbestemming van de lokatie en een verdergaande verspreiding van verontreinigingen naar het grondwater en de omgeving."
1.8
In augustus 2002 verschijnt het rapport "Nader en saneringsonderzoek/saneringsplan voormalige NS-emplacement Weerdinge".
Onder 5.4 Conclusies valt onder meer te lezen: "Hierdoor betreft het een geval van ernstige bodemverontreiniging die overigens als niet urgent kan worden beschouwd". En: "De onderzoekshypothese kan worden gehandhaafd. Deze luidde: "De verontreiniging is ontstaan door op- en overslagactiviteiten van brandstoffen op en rondom het voormalige emplacement ter hoogte van het voormalige stationgebouw"."
1.9
Bij brief van 5 maart 2003 aan Ubbens Bouwstoffen BV schrijft de Stichting Bodemsanering NS (SBNS): " (...) Vanaf 1962 heeft de Fa. Meijer, later Meijer Beheer B.V. en Meijer Bouwmaterialen BV., laatstelijk gevestigd te Emmen aan de P. de Keijserstraat 10 het terrein aan de Nolstraat te Weerdinge gehuurd van de NV Nederlandse Spoorwegen. In 1992 heeft Meijer het bewuste terrein feitelijk verlaten en de aan haar eigendom toebehorende aanwezige opstallen en ondergrondse tanks verwijderd. Nadat uit een historisch en oriënterend onderzoek was gebleken dat mogelijk sprake was van bodemverontreiniging in het genoemde terrein, heeft de NV Nederlandse Spoorwegen Meijer Beheer B.V. aansprakelijk gesteld. Overleg naar aanleiding van deze aansprakelijkstelling heeft niet tot het resultaat geleid dat Meijer Beheer B.V. de aanwezige bodemverontreiniging heeft verwijderd. In 1995 is de NV Nederlandse Spoorwegen verzelfstandigd. Vanaf dat moment zijn de rechten en verplichtingen van de NV Nederlandse Spoorwegen overgegaan op, onder andere, NS Vastgoed B.V. In dat kader is tevens opgericht de Stichting Bodemsanering NS, die tot doel heeft alle ernstige en urgente bodemverontreinigingen in de bodem van NS-terreinen te saneren. (...) Intussen stel ik u, mede namens NS Vastgoed, in ieder geval aansprakelijk voor de geleden schade als gevolg van de aan de bodemverontreiniging verbonden saneringskosten.(...)".
Het standpunt van NS, samengevat en zakelijk weergegeven
2. NS is de rechtsopvolger van de NV Nederlandse Spoorwegen. Zij heeft per 2 maart 2002 onder andere de rechten met betrekking tot het emplacement te Weerdinge overgedragen gekregen. NS beroept zich op de vaststaande feiten en houdt Ubbens als rechtsopvolger van de firma Meijer c.q. Meijer Beheer B.V. aansprakelijk voor alle schade die NS lijdt ten gevolge van de aanwezigheid van een verontreiniging met onder meer minerale olie en asbest in grond en grondwater van het emplacement Weerdinge. Op Meijer rustte op basis van de huurovereenkomst en de toepasselijke algemene voorwaarden de plicht het perceel bij afloop van de huur ontruimd en in goede staat op te leveren. Na afloop van de overeenkomst heeft Meijer zorg gedragen voor verwijdering van tanks en sloop van de opstallen. Daarbij is verontreiniging met asbest veroorzaakt aangezien de opstallen c.q. de loods bestonden uit steen en eterniet. De reeds aanwezige verontreiniging met olie is bij die gelegenheid niet verwijderd. De sanering is door het bevoegd gezag onder de Wet bodembescherming goedgekeurd. De totale onderzoeks- en saneringskosten bedragen € 638.297,34. Ten tijde van de brief van 29 oktober 1991 (zie r.o. 1.4) was nog onvoldoende vastgesteld dat sprake was van verontreiniging en van welke aard en omvang de verontreiniging was om de verjaringstermijn te laten starten. Pas het rapport "Nader en saneringsonderzoek / saneringsplan voormalig NS-emplacement Weerdinge" van augustus 2002 leverde het benodigde onderzoek waaruit bleek van een noodzaak tot saneren. Tot 2003, bij de aanvang van de saneringswerkzaamheden, had NS geen weet van de daar aanwezige verontreiniging met asbest. Eerdere onderzoeken hadden zich niet op asbest gericht en daarbij was ook geen verontreiniging met asbest aangetroffen. De verjaringstermijn ter zake van de plicht tot oplevering in goede staat is voor wat betreft de asbestvervuiling pas in 2003 gaan lopen.
Het standpunt van Ubbens, samengevat en zakelijk weergegeven
3. De vordering is verjaard. In de brief van 20 mei 1992 (zie r.o. 1.6) wordt namens NS gewag gemaakt van een op het terrein aanwezige bodemverontreiniging. De vordering is in elk geval op of omstreeks die datum opeisbaar geworden, mede omdat NS op dat moment bekend was zowel met het bestaan van de vordering als met de, volgens NS, aansprakelijke persoon. Pas ruim tien jaar later, bij brief van 5 maart 2003 spreekt NS Ubbens aan voor de schade. Voorts is de huurovereenkomst, blijkens een handgeschreven aantekening op de wijzigingsovereenkomst op 30 juni 1962 vervallen. Ubbens is niet de rechtsopvolger van Meijer Bouwmaterialen B.V. Bovendien is niet Meijer Bouwmaterialen B.V. maar Meijer's Bouwmaterialenhandel N.V. partij bij de huurovereenkomst van 13 oktober 1960. Uit geen van de stukken blijkt genoegzaam dat NS de rechtsopvolger is van NV Nederlandse Spoorwegen. NS komt dan geen vordering toe. De door NS in het geding gebrachte algemene voorwaarden zijn niet dezelfde voorwaarden die betrekking hebben op de huurovereenkomst van 13 oktober 1960. Verder eisen die voorwaarden niet dat de bodem bij afloop van de huur door huurder wordt gesaneerd. De huurder heeft slechts de verplichting het terrein volledig ontruimd en in goede staat op te leveren. Hieronder valt niet verplichting de bodem te saneren. Ten tweede leefde destijds in het maatschappelijk bewustzijn niet de opvatting dat rekening gehouden moest worden met de mogelijkheid van bodem-verontreiniging. Ubbens bestrijdt dat de verontreiniging door haar is veroorzaakt. Er is geen 'nul-onderzoek' gedaan terwijl het emplacement omstreeks het jaar 1900 is aangelegd en er tussen 1900 en 1962 meerdere activiteiten hebben plaatsgevonden, waaronder de op- en overslag van goederen, stalling van locomotieven en wagons, een kunstmesthandel, een aardappelopslag en een autosloperij. Voorts is een deel van de potentieel bodembedreigende activiteiten, waaronder het lossen van wagons met brandstoffen, door NS zelf uitgevoerd. De asbestverontreiniging kan niet worden toegerekend aan de sloop van de opstallen. De asbest is pas lang na beëindiging van de huurovereenkomst vastgesteld. Het is dus zeer wel mogelijk dat de verontreiniging na afloop van de huur door activiteiten van derden is ontstaan. De hoogte van de schade is onvoldoende onderbouwd.
De beoordeling
4. Het verst strekkende verweer van Ubbens, dat de kantonrechter om die reden als eerste zal bespreken, is dat de vordering is verjaard. De kantonrechter overweegt daartoe het volgende.
4.1 Waar het in deze zaak betreft een rechtsvordering tot vergoeding van schade, is de verjaringstermijn van artikel 3:310 BW van toepassing. Artikel 3:310 BW bepaalt dat voor het aanvangen van de vijfjarige verjaringstermijn bekendheid met de schade en met de daarvoor aansprakelijke persoon vereist is. In zijn arrest van 31 oktober 2003 (LJN AL8168) heeft de Hoge Raad beslist dat deze termijn pas begint te lopen op de dag na die waarop de benadeelde daadwerkelijk in staat is een rechtsvordering tot vergoeding van de schade in te stellen. Daarbij overweegt de Hoge Raad dat de korte verjaringstermijn van artikel 3:310 BW niet alleen in het teken staat van de rechtszekerheid, maar ook van de billijkheid.
4.2 Voor het instellen van een vordering is het niet noodzakelijk dat de exacte omvang c.q. de hoogte van de schade vaststaat. Ook bij onbekendheid met de exacte omvang van de schade vangt de verjaringstermijn aan, wanneer tenminste een redelijk beeld bestaat van de aard en de omvang van de schade dan wel van de schadefactoren, mede gelet op de aard van het schadetoebrengend handelen, en de daarmee samenhangende en zonodig naar ervaringsregels te verwachten kosten. Een enkel vermoeden is onvoldoende.
In een geval als het onderhavige kan steun worden gevonden in de Memorie van Toelichting op het wetontwerp "Verjaring van de vordering tot vergoeding van schade door milieuverontreiniging", TK 1991/1992, 22599, nr. 3, pag. 3, waar ten aanzien van milieuverontreinigingsvorderingen door de minister van justitie wordt opgemerkt dat "een redelijke uitleg van art. 310 met zich (brengt) dat de vijf jaar pas begint te lopen na afloop van het benodigde onderzoek waaruit de noodzaak van sanering blijkt."
4.3 In de bovengeciteerde brief van 20 mei 1992 schrijft BV Nemeog aan Meijer Beheer B.V. voor zover hier van belang: T.a.v. punt C: Ons is een in 1989 in opdracht van de Gemeente Emmen door de Grontmij vervaardigd bodemonderzoek overgelegd, waaruit blijkt dat zich op het terrein verdachte lokaties bevinden die in relatie gebracht kunnen worden met de door c.q. namens u ter plaatse uitgevoerd werkzaamheden. Voor de vervuiling houden wij u derhalve aansprakelijk.
In overleg met onze dienst IF 4.3, Mw. Mr. H.E.L. L. en/of de heer G.J.M. v.d. D., tel. 030-[nummer], aan wie wij de verdere afhandeling van dit aspect overdragen, dient u te komen tot een nader onderzoek resulterend in een saneringsprocedure. Wij vertrouwen dat u van deze brief goede nota neemt."
Uit deze brief reeds blijkt dat NS zelf tot de conclusie was gekomen dat het terrein gesaneerd moet worden.
4.4 In het rapport van maart 1993 dat in opdracht van het Ingenieursbureau van de Nederlandse Spoorwegen, is gemaakt, luidt één van de aanbevelingen: "Op basis van de resultaten van het onderzoek bestaat er een goede indruk omtrent de horizontale en verticale verspreiding van olieverontreiniging in de grond. Met betrekking tot de aanwezigheid van PAK's bestaat er een redelijk beeld omtrent de verspreiding. De PAK's-verontreiniging is naar de diepte toe afgeperkt. In het horizontale vlak echter is de PAK's-verontreiniging niet geheel tot de A-waarde afgeperkt. Ten aanzien van de aanwezige olieverontreiniging bestaat er potentiële risico voor de volksgezondheid en het milieu. Aanbevolen wordt, in overleg met het bevoegd gezag, saneringsmaatregelen te nemen om de risico's voor de toekomst uit te kunnen sluiten. Dit is met name van belang gezien de eventuele toekomstige woon-bestemming van de lokatie en een verdergaande verspreiding van verontreinigingen naar het grondwater en de omgeving.".
Er bestond op dat moment - blijkens het uitgebreide en gedocumenteerde rapport - een goede indruk van de mate van vervuiling en een noodzaak tot sanering. Op dat moment was NS zowel bekend met de schade en de oorzaak daarvan, als met de aansprakelijke persoon.
4.5 Zo de verjaring niet al op 31 december 1991 is gaan lopen - de datum van het einde van de huurovereenkomst en de opeisbaarheid van de vordering - dan is deze naar het oordeel van de kantonrechter in ieder geval met ingang van 20 mei 1992 (de aansprakelijkstelling) dan wel maart 1993 (de gebleken noodzaak tot sanering) gaan lopen. Daarbij merkt de kantonrechter op, dat de wetenschap hieromtrent van NV Nederlandse Spoorwegen wordt toegerekend aan de NS nu NS zelf heeft gesteld dat zij rechtsopvolger is van NV Nederlandse Spoorwegen waarbij alle rechten en plichten, inclusief de onderhavige vordering, op NS zijn overgegaan. Aangezien Ubbens onweersproken heeft aangevoerd dat sinds maart 1993 geen stuitingshandeling heeft plaatsgevonden, moet de conclusie zijn dat de vordering voor wat betreft de minerale verontreinigingen is verjaard.
5. Met betrekking tot de asbestverontreiniging heeft NS (punt 8.4 conclusie van repliek in de hoofdzaak) gesteld dat zij tot het jaar 2003, toen de saneringswerkzaamheden zijn begonnen, geen weet had van de daar aanwezige verontreiniging met asbest. Eerdere onderzoeken waren niet op asbest gericht en daarbij was ook geen verontreiniging met asbest aangetroffen. De korte verjaringstermijn ter zake van de plicht tot oplevering in goede staat is dus voor wat betreft de asbestverontreiniging pas in 2003 gaan lopen, aldus NS.
De kantonrechter overweegt hieromtrent het volgende.
5.1 Bij brief van 20 mei 1992 schrijft BV Nemeog aan Meijer Beheer B.V. : "De ontruimingsdatum is ingevolge de kontraktvoorwaarden gesteld op 31 december 1991; via NS vernamen wij dd. 24 februari 1992 dat:
A. Er nog overal puin en afval ligt;
B. Het terrein niet geëgaliseerd is;
Op dat moment wist NS al dat er sprake was van sloopwerkzaamheden en van bodemverontreiniging met minerale oliën (zie r.o. 4.3), en dus van enige schade.
5.2 Bij brief van 5 maart 2003 aan Ubbens Bouwstoffen BV schrijft de Stichting Bodemsanering NS (SBNS): " (...) Vanaf 1962 heeft de Fa. Meijer, later Meijer Beheer B.V. en Meijer Bouwmaterialen BVv., laatstelijk gevestigd te Emmen aan de P. de Keijserstraat 10 het terrein aan de Nolstraat te Weerdinge gehuurd van de NV Nederlandse Spoorwegen. In 1992 heeft Meijer het bewuste terrein feitelijk verlaten en de aan haar eigendom toebehorende aanwezige opstallen en ondergrondse tanks verwijderd. Nadat uit een historisch en oriënterend onderzoek was gebleken dat mogelijk sprake was van bodemverontreiniging in het genoemde terrein, heeft de NV Nederlandse Spoorwegen Meijer Beheer B.V. aansprakelijk gesteld. Overleg naar aanleiding van deze aansprakelijkstelling heeft niet tot het resultaat geleid dat Meijer Beheer B.V. de aanwezige bodemverontreiniging heeft verwijderd."
Er is dus volgens de eigen stellingen van NS (de kantonrechter neemt aan naar aanleiding van de brief van 20 mei 1992) overleg geweest met Meijer Beheer B.V. over de aanwezige bodemverontreiniging en de plicht tot het verwijderen daarvan. Meijer Beheer B.V. heeft de verontreiniging niet verwijderd.
5.3 Vervolgens heeft het tien jaar geduurd voordat NS met de sanering van het terrein begint en - naar zij stelt - voor het eerst van de asbestverontreiniging op de hoogte is geraakt. Voor deze lange termijn heeft NS geen enkele verklaring gegeven.
Waar NS bekend was met enige schade in de vorm van bodemverontreiniging, met het feit dat er loodsen waren gesloopt en er overal puin en afval lag, met de aansprakelijke persoon, met de wetenschap dat de bodem diende te worden gesaneerd en het feit dat overleg met Meijer Beheer B.V. er niet toe had geleid dat de bodemverontreiniging was verwijderd, kon van NS worden verwacht dat zij niet te lang wacht met het instellen van haar vordering tot nakoming respectievelijk schadevergoeding, welke vordering reeds vanaf 31 december 1991 respectievelijk 20 mei 1992, dan wel in ieder geval per maart 1993, opeisbaar was. Behalve de rechtszekerheid speelt ook de billijkheid bij de korte verjaringstermijn van artikel 3:310 BW een rol opdat - in casu - Meijer Beheer B.V. c.q. Ubbens weet waar zij aan toe is, enerzijds met het oog op haar bewijspositie en anderzijds met het oog op haar vermogenspositie. De kantonrechter acht het onder deze omstandigheden in strijd met de rechtszekerheid tussen partijen dat NS door jarenlang te wachten met de saneringswerkzaamheden het begin van de verjaring in eigen hand zou kunnen houden.
5.4 Het voorgaande leidt er in dit geval toe dat, nu er evident sprake was van enige schade bij het einde van de huurovereenkomst, de korte verjaringstermijn naar het oordeel van de kantonrechter behalve voor de minerale olieverontreinigingen mede is gaan lopen voor andere schadeposten zoals de asbestverontreiniging met betrekking tot dit terrein. Immers, deze vloeien voort uit dezelfde huurovereenkomst en de gestelde wanprestatie van Meijer Beheer B.V. c.q. Ubbens en hadden door hetzij de start van de saneringswerkzaamheden, hetzij door aanvullend onderzoek bij NS bekend kunnen zijn. Daarvoor had NS vijf jaar de tijd terwijl de verjaring ook nog had kunnen worden gestuit. Aangezien Ubbens onweersproken heeft aangevoerd dat sinds maart 1993 geen stuitingshandeling heeft plaatsgevonden, moet de conclusie zijn dat de vordering ook voor wat betreft de asbestverontreinigingen is verjaard.
6. De slotsom is dat de vordering van NS reeds afstuit op de verjaring.
7. NS zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure zoals hierna in de beslissing is vermeld.
BESLISSING
De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt NS Vastgoed B.V. in de kosten van de procedure in de hoofdzaak, welke kosten worden begroot op € 2.060,00 voor salaris van de gemachtigde van Ubbens (inclusief 1 punt voor de conclusie in het incident).
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J.J. Smits, kantonrechter, en op 17 april 2008 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.
typ: G.J.J.