4.1 Waar het in deze zaak betreft een rechtsvordering tot vergoeding van schade, is de verjaringstermijn van artikel 3:310 BW van toepassing. Artikel 3:310 BW bepaalt dat voor het aanvangen van de vijfjarige verjaringstermijn bekendheid met de schade en met de daarvoor aansprakelijke persoon vereist is. In zijn arrest van 31 oktober 2003 (LJN AL8168) heeft de Hoge Raad beslist dat deze termijn pas begint te lopen op de dag na die waarop de benadeelde daadwerkelijk in staat is een rechtsvordering tot vergoeding van de schade in te stellen. Daarbij overweegt de Hoge Raad dat de korte verjaringstermijn van artikel 3:310 BW niet alleen in het teken staat van de rechtszekerheid, maar ook van de billijkheid.
4.2 Voor het instellen van een vordering is het niet noodzakelijk dat de exacte omvang c.q. de hoogte van de schade vaststaat. Ook bij onbekendheid met de exacte omvang van de schade vangt de verjaringstermijn aan, wanneer tenminste een redelijk beeld bestaat van de aard en de omvang van de schade dan wel van de schadefactoren, mede gelet op de aard van het schadetoebrengend handelen, en de daarmee samenhangende en zonodig naar ervaringsregels te verwachten kosten. Een enkel vermoeden is onvoldoende.
In een geval als het onderhavige kan steun worden gevonden in de Memorie van Toelichting op het wetontwerp "Verjaring van de vordering tot vergoeding van schade door milieuverontreiniging", TK 1991/1992, 22599, nr. 3, pag. 3, waar ten aanzien van milieuverontreinigingsvorderingen door de minister van justitie wordt opgemerkt dat "een redelijke uitleg van art. 310 met zich (brengt) dat de vijf jaar pas begint te lopen na afloop van het benodigde onderzoek waaruit de noodzaak van sanering blijkt."
4.3 In de bovengeciteerde brief van 20 mei 1992 schrijft BV Nemeog aan Meijer Beheer B.V. voor zover hier van belang: T.a.v. punt C: Ons is een in 1989 in opdracht van de Gemeente Emmen door de Grontmij vervaardigd bodemonderzoek overgelegd, waaruit blijkt dat zich op het terrein verdachte lokaties bevinden die in relatie gebracht kunnen worden met de door c.q. namens u ter plaatse uitgevoerd werkzaamheden. Voor de vervuiling houden wij u derhalve aansprakelijk.
In overleg met onze dienst IF 4.3, Mw. Mr. H.E.L. L. en/of de heer G.J.M. v.d. D., tel. 030-[nummer], aan wie wij de verdere afhandeling van dit aspect overdragen, dient u te komen tot een nader onderzoek resulterend in een saneringsprocedure. Wij vertrouwen dat u van deze brief goede nota neemt."
Uit deze brief reeds blijkt dat NS zelf tot de conclusie was gekomen dat het terrein gesaneerd moet worden.
4.4 In het rapport van maart 1993 dat in opdracht van het Ingenieursbureau van de Nederlandse Spoorwegen, is gemaakt, luidt één van de aanbevelingen: "Op basis van de resultaten van het onderzoek bestaat er een goede indruk omtrent de horizontale en verticale verspreiding van olieverontreiniging in de grond. Met betrekking tot de aanwezigheid van PAK's bestaat er een redelijk beeld omtrent de verspreiding. De PAK's-verontreiniging is naar de diepte toe afgeperkt. In het horizontale vlak echter is de PAK's-verontreiniging niet geheel tot de A-waarde afgeperkt. Ten aanzien van de aanwezige olieverontreiniging bestaat er potentiële risico voor de volksgezondheid en het milieu. Aanbevolen wordt, in overleg met het bevoegd gezag, saneringsmaatregelen te nemen om de risico's voor de toekomst uit te kunnen sluiten. Dit is met name van belang gezien de eventuele toekomstige woon-bestemming van de lokatie en een verdergaande verspreiding van verontreinigingen naar het grondwater en de omgeving.".
Er bestond op dat moment - blijkens het uitgebreide en gedocumenteerde rapport - een goede indruk van de mate van vervuiling en een noodzaak tot sanering. Op dat moment was NS zowel bekend met de schade en de oorzaak daarvan, als met de aansprakelijke persoon.
4.5 Zo de verjaring niet al op 31 december 1991 is gaan lopen - de datum van het einde van de huurovereenkomst en de opeisbaarheid van de vordering - dan is deze naar het oordeel van de kantonrechter in ieder geval met ingang van 20 mei 1992 (de aansprakelijkstelling) dan wel maart 1993 (de gebleken noodzaak tot sanering) gaan lopen. Daarbij merkt de kantonrechter op, dat de wetenschap hieromtrent van NV Nederlandse Spoorwegen wordt toegerekend aan de NS nu NS zelf heeft gesteld dat zij rechtsopvolger is van NV Nederlandse Spoorwegen waarbij alle rechten en plichten, inclusief de onderhavige vordering, op NS zijn overgegaan. Aangezien Ubbens onweersproken heeft aangevoerd dat sinds maart 1993 geen stuitingshandeling heeft plaatsgevonden, moet de conclusie zijn dat de vordering voor wat betreft de minerale verontreinigingen is verjaard.
5. Met betrekking tot de asbestverontreiniging heeft NS (punt 8.4 conclusie van repliek in de hoofdzaak) gesteld dat zij tot het jaar 2003, toen de saneringswerkzaamheden zijn begonnen, geen weet had van de daar aanwezige verontreiniging met asbest. Eerdere onderzoeken waren niet op asbest gericht en daarbij was ook geen verontreiniging met asbest aangetroffen. De korte verjaringstermijn ter zake van de plicht tot oplevering in goede staat is dus voor wat betreft de asbestverontreiniging pas in 2003 gaan lopen, aldus NS.
De kantonrechter overweegt hieromtrent het volgende.
5.1 Bij brief van 20 mei 1992 schrijft BV Nemeog aan Meijer Beheer B.V. : "De ontruimingsdatum is ingevolge de kontraktvoorwaarden gesteld op 31 december 1991; via NS vernamen wij dd. 24 februari 1992 dat:
A. Er nog overal puin en afval ligt;
B. Het terrein niet geëgaliseerd is;
Op dat moment wist NS al dat er sprake was van sloopwerkzaamheden en van bodemverontreiniging met minerale oliën (zie r.o. 4.3), en dus van enige schade.
5.2 Bij brief van 5 maart 2003 aan Ubbens Bouwstoffen BV schrijft de Stichting Bodemsanering NS (SBNS): " (...) Vanaf 1962 heeft de Fa. Meijer, later Meijer Beheer B.V. en Meijer Bouwmaterialen BVv., laatstelijk gevestigd te Emmen aan de P. de Keijserstraat 10 het terrein aan de Nolstraat te Weerdinge gehuurd van de NV Nederlandse Spoorwegen. In 1992 heeft Meijer het bewuste terrein feitelijk verlaten en de aan haar eigendom toebehorende aanwezige opstallen en ondergrondse tanks verwijderd. Nadat uit een historisch en oriënterend onderzoek was gebleken dat mogelijk sprake was van bodemverontreiniging in het genoemde terrein, heeft de NV Nederlandse Spoorwegen Meijer Beheer B.V. aansprakelijk gesteld. Overleg naar aanleiding van deze aansprakelijkstelling heeft niet tot het resultaat geleid dat Meijer Beheer B.V. de aanwezige bodemverontreiniging heeft verwijderd."
Er is dus volgens de eigen stellingen van NS (de kantonrechter neemt aan naar aanleiding van de brief van 20 mei 1992) overleg geweest met Meijer Beheer B.V. over de aanwezige bodemverontreiniging en de plicht tot het verwijderen daarvan. Meijer Beheer B.V. heeft de verontreiniging niet verwijderd.
5.3 Vervolgens heeft het tien jaar geduurd voordat NS met de sanering van het terrein begint en - naar zij stelt - voor het eerst van de asbestverontreiniging op de hoogte is geraakt. Voor deze lange termijn heeft NS geen enkele verklaring gegeven.
Waar NS bekend was met enige schade in de vorm van bodemverontreiniging, met het feit dat er loodsen waren gesloopt en er overal puin en afval lag, met de aansprakelijke persoon, met de wetenschap dat de bodem diende te worden gesaneerd en het feit dat overleg met Meijer Beheer B.V. er niet toe had geleid dat de bodemverontreiniging was verwijderd, kon van NS worden verwacht dat zij niet te lang wacht met het instellen van haar vordering tot nakoming respectievelijk schadevergoeding, welke vordering reeds vanaf 31 december 1991 respectievelijk 20 mei 1992, dan wel in ieder geval per maart 1993, opeisbaar was. Behalve de rechtszekerheid speelt ook de billijkheid bij de korte verjaringstermijn van artikel 3:310 BW een rol opdat - in casu - Meijer Beheer B.V. c.q. Ubbens weet waar zij aan toe is, enerzijds met het oog op haar bewijspositie en anderzijds met het oog op haar vermogenspositie. De kantonrechter acht het onder deze omstandigheden in strijd met de rechtszekerheid tussen partijen dat NS door jarenlang te wachten met de saneringswerkzaamheden het begin van de verjaring in eigen hand zou kunnen houden.
5.4 Het voorgaande leidt er in dit geval toe dat, nu er evident sprake was van enige schade bij het einde van de huurovereenkomst, de korte verjaringstermijn naar het oordeel van de kantonrechter behalve voor de minerale olieverontreinigingen mede is gaan lopen voor andere schadeposten zoals de asbestverontreiniging met betrekking tot dit terrein. Immers, deze vloeien voort uit dezelfde huurovereenkomst en de gestelde wanprestatie van Meijer Beheer B.V. c.q. Ubbens en hadden door hetzij de start van de saneringswerkzaamheden, hetzij door aanvullend onderzoek bij NS bekend kunnen zijn. Daarvoor had NS vijf jaar de tijd terwijl de verjaring ook nog had kunnen worden gestuit. Aangezien Ubbens onweersproken heeft aangevoerd dat sinds maart 1993 geen stuitingshandeling heeft plaatsgevonden, moet de conclusie zijn dat de vordering ook voor wat betreft de asbestverontreinigingen is verjaard.