ECLI:NL:RBGRO:2008:BC8091

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
22 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/997 BESLU en AWB 07/998 BESLU
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening van een kapvergunning met herplantplicht en de belangen van natuurbehoud

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Groningen op 22 januari 2008 uitspraak gedaan over de verlening van een kapvergunning voor het kappen van 31 bomen langs de Borgercompagnie-zuid in de gemeente Veendam. De vergunninghouder, de Provincie Groningen, had eerder een kapvergunning verleend voor het kappen van bomen aan zowel de Borgercompagnie-zuid als de Kielsterachterweg. De stichting Platform Berend Botje, verzoekster in deze procedure, heeft bezwaar gemaakt tegen de kapvergunning, met name vanwege de bescherming van de krabbenscheer en de groene glazenmaker, twee beschermde soorten. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de belangen van deze soorten buiten het toetsingskader van de kapvergunning vallen, aangezien zij niet in de nabijheid van de kaplocatie voorkomen.

De voorzieningenrechter heeft de argumenten van verzoekster, die stelde dat de herplantplicht van 46 eiken niet voldeed als compensatie voor de gekapte bomen, niet overtuigend geacht. De rechter oordeelde dat verweerder in redelijkheid de kapvergunning kon verlenen, onder de voorwaarde van herplant, en dat de belangen van de natuur en het landschap voldoende waren gewogen. De voorzieningenrechter heeft het beroep van verzoekster ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Tevens is de gemeente Veendam veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, vastgesteld op € 161,-.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging bij de verlening van kapvergunningen, waarbij zowel de belangen van natuurbehoud als de ontwikkeling van infrastructuur in overweging moeten worden genomen. De rechter heeft de beleidsvrijheid van de verweerder gerespecteerd en geconcludeerd dat de verleende vergunning niet in strijd is met de wetgeving, gezien de onherroepelijke status van het bestemmingsplan en de bouwvergunning.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Bestuursrecht
Zaaknummers:
AWB 07/997 BESLU
AWB 07/998 BESLU
van de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen, als bedoeld in artikel 8:86, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), tevens uitspraak op het verzoek om toepassing van artikel 8:81, eerste lid, Awb in het geschil tussen
Stichting Platform Berend Botje, zetelend in de gemeente Hoogezand-Sappemeer, verzoekster,
ten aanzien van de besluiten van 19 september 2007 en 26 oktober 2007 van
het college van burgemeester en wethouders van Veendam, verweerder.
1. FEITEN EN PROCESVERLOOP
Verweerder heeft bij besluit van 13 juli 2007 aan de Provincie Groningen een kapvergunning verleend voor het kappen van 31 bomen die aan weerszijde in de berm van Borgercompagnie-zuid te Wildervank staan en 120 bomen, staande aan weerszijden in de berm van de Kielsterachterweg (N385) in de gemeente Veendam en voor het rooien van 45 m2 bosplantsoen.
Tegen dit besluit heeft verzoekster op 21 juli 2007 een bezwaarschrift ingediend.
Bij besluit van 19 september 2007 heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 3 oktober 2007 beroep ingesteld bij de voorzieningenrechter. Dit beroep is geregistreerd onder nummer AWB 07/997 BESLU
Bij verzoekschrift van 3 oktober 2007 heeft verzoekster de voorzieningenrechter gevraagd met betrekking tot het voornoemde besluit een voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat de kapvergunning wordt geschorst. Het verzoek is geregistreerd onder nummer AWB 07/998 BESLU.
Bij besluit van 26 oktober 2007 heeft verweerder het besluit van 19 september 2007 ingetrokken. Daarbij heeft verweerder ten aanzien van de kapvergunning voor de locatie Kielsterachterweg overwogen dat binnenkort een nieuwe beslissing op bezwaar zal worden genomen. Verweerder heeft het bezwaar van verzoekster ten aanzien van de kapvergunning voor de locatie Borgercompagnie-zuid opnieuw ongegrond verklaard. Daarbij is het primaire besluit van 11 mei 2007 herroepen, in die zin dat een vergunning wordt verleend voor het kappen van 31 bomen ter weerszijden van de weg Borgercompagnie-zuid, onder oplegging van een herplantplicht van 46 bomen (eiken).
Ingevolge artikel 6:18 in samenhang met artikel 6:19 Awb wordt het beroep van 3 oktober 2007 mede geacht te zijn gericht tegen het nieuwe besluit op bezwaar van 26 oktober 2007.
Op de voet van artikel 8:26, eerste lid, Awb is de Provincie Groningen, verder te noemen vergunninghouder, uitgenodigd om als partij aan dit geding deel te nemen.
Verweerder heeft op 4 oktober 2007 de op de zaak betrekking hebbende stukken toegezonden en een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 13 december 2007 heeft verzoekster aanvullende gronden ingediend.
Afschriften van de gedingstukken zijn, voor zover niet door hen ingediend, aan partijen verzonden.
Het verzoek is behandeld ter zitting van de voorzieningenrechter van 15 januari 2008. Daarbij is namens verzoekster H.J. Meijer verschenen, bijgestaan door de gemachtigde mr. M.T. Hoen. Namens verweerder is ter zitting verschenen J. Blaauw en H.A. Birza. Vergunninghouder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. W.R. van der Velde.
2. RECHTSOVERWEGINGEN
Artikel 1:2, eerste lid, Awb bepaalt dat onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Volgens het derde lid van dit artikel worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
Het is bestendige jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) dat het bij laatstgenoemde belangen moet gaan om een aan de statutaire doelstelling ontleend collectief belang, dat door een besluit direct wordt of dreigt te worden aangetast, waarbij dat belang los kan worden gezien van dat van de individuele leden en waarvan de behartiging de trekken dient te vertonen van behartiging van bovenindividuele belangen.
Conform artikel 2, eerste lid, van de statuten van verzoekster heeft de stichting ten doel:
a. om flora en fauna in Groningen en Drenthe op en langs vaarcircuits actief en preventief te beschermen tegen de negatieve effecten van nieuwe vaarrecreatie, die voort kunnen komen uit projecten zoals 'De Blauwe Stad', 'Meerstad' en 'Van Turfvaart naar Toervaart';
b. het verrichten van alle verdere handelingen, die met het vorenstaande in de ruimste zin verband houden of daartoe bevorderlijk kunnen zijn.
Op grond van het tweede lid van dit artikel tracht de stichting haar doel onder meer te verwezenlijken door bijvoorbeeld het voeren van procedures in en buiten rechte.
Gelet op haar statutaire doelstelling dient de stichting naar het oordeel van de voorzieningenrechter als belanghebbende te worden aangemerkt bij het bestreden besluit.
Kielsterachterweg
Ten aanzien van de kapvergunning voor de bomenrij aan de Kielsterachterweg heeft verweerder aan zijn besluit van 26 oktober 2007 ten grondslag gelegd dat de voorzieningenrechter van deze rechtbank bij uitspraak 10 oktober 2007 (reg.nr. AWB 07/877 BESLU) het primaire besluit van 13 juli 2007 heeft herroepen. Op 11 mei 2007 was de kapvergunning reeds van rechtswege verleend, zodat het besluit van 13 juli 2007 onbevoegd was genomen. Verweerder heeft daarbij het besluit op bezwaar van 19 september 2007, voor zover het betreft het kappen van bomen en het verwijderen van bosplantsoen langs de Kielsterachterweg, ingetrokken en overwogen dat een nieuw besluit op de bezwaren van verzoekster genomen zal worden.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het onderhavige verzoekschrift zich niet meer richt tegen de kapvergunning voor de locatie aan de Kielsterachterweg. Verweerder heeft ten aanzien van de locatie Kielsterachterweg een afzonderlijk besluit op bezwaar genomen op 11 december 2007. Het beroepschrift, tevens een verzoek om een voorlopige voorziening, gericht tegen dit besluit zal daarom afzonderlijk worden behandeld door de voorzieningenrechter.
Borgercompagnie-zuid
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb, kan, voor zover hier van belang, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Op grond van artikel 8:86, eerste lid, Awb, kan de voorzieningenrechter indien hij van oordeel is dat na de zitting bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
Partijen zijn op de voet van artikel 8:86, tweede lid, Awb, bij de uitnodiging voor de zitting op deze bevoegdheid gewezen.
Op grond van de stukken en het ter zitting besprokene komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat hier zich de situatie als bedoeld in artikel 8:86 voordoet. Er wordt derhalve onmiddellijk uitspraak gedaan in de hoofdzaak.
Ten aanzien van de kapvergunning voor de bomen op de locatie Borgercompagnie-zuid heeft verweerder het primaire besluit van 12 juli 2007 ingetrokken en het besluit van 11 mei 2007 -de van rechtswege verleende kapvergunning- herroepen. In heroverweging heeft verweerder voorts vergunninghouder een kapvergunning verleend voor het kappen van 31 eiken aan weerszijde van de Borgercompagnie-zuid, onder het opleggen van de verplichting dat na uitvoering van de werken ter plaatse 46 eiken worden herplant, overeenkomstig de bijgevoegde tekening. Verweerder heeft daarbij onder andere de grote belangen van realisatie van de vaarverbinding binnen het project "Van Turfvaart naar Toervaart", waarin verschillende instanties participeren, betrokken. Het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Veendam is gewijzigd vastgesteld en laat de voorgenomen werkzaamheden toe. Gelet op de herplantplicht van 46 bomen wordt aan de belangen van natuurwaarden en landschapsbeeld voldoende tegemoet gekomen. De bezwaren van verzoekster met betrekking tot de bescherming van de krabbenscheer en de groene glazenmaker hebben geen betrekking op deze locatie.
Namens verzoekster is tegen het besluit van 26 oktober 2007 aangevoerd dat de bezwaren gericht tegen de kapvergunning voor de locatie Borgercompagnie-zuid worden gehandhaafd. Daarnaast is naar voren gebracht dat de door verweerder opgelegde herplantplicht niet volstaat als compensatie van de te kappen bomen, omdat er kleine boompjes worden geplant in de plaats van de gekapte bomen. Bovendien zijn de bouw- en aanlegplannen nog niet definitief, zodat de kapvergunning op grond van artikel 4.3.3a, derde lid, APV geweigerd moet worden. Dit blijkt mede uit het feit dat verweerder inmiddels heeft gekozen voor vaste bruggen in plaats van klapbruggen. De keuze voor klapbruggen zou echter een aanzienlijk deel van de (en wellicht alle) bomen sparen.
Volgens verzoekster zijn de werkzaamheden in het kader van het project "Van Turfvaart naar Toervaart" strijdig met het belang van instandhouding van krabbenscheer en de groene glazenmaker en het daarop betrekking hebbende beleid. Er dient voor de werkzaamheden voor een deel van het tracé, te weten het Westerdiepsterdalkanaal, een ontheffing van de in de Flora- en faunawet (FFW) opgenomen bepalingen te worden verleend. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat het zeer onwaarschijnlijk is dat deze ontheffing zal worden verleend. Als de ontheffing voor dit gedeelte van de vaarverbinding niet wordt verleend kan de vaarverbinding bij de Borgercompagnie-zuid niet worden gerealiseerd. De verschillende delen van het tracé zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. De belangen die bij de belangenafweging inzake de besluitvorming voor het tracé bij het Westerdiepsterdalkanaal betrokken moeten worden, dienen daarom ook in dit geding meegewogen te worden. De in dit geding aan de orde zijnde kap van de bomen langs de Borgercompagnie-zuid is onomkeerbaar, reden waarom eerst moet worden afgewacht of de ontheffing door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) zal worden verleend.
Door vergunninghouder is aangevoerd dat het van toepassing zijnde het bestemmingsplan onherroepelijk is vastgesteld. De bouwvergunning voor de brug op de locatie Borgercompagnie-zuid is eveneens onherroepelijk. Voor de aanleg van deze brug is geen ontheffing van de in de FFW opgenomen verbodsbepalingen nodig, omdat geen beschermde dier- of plantsoorten zijn aangetroffen.
Voor een deel van het tracé zal een ontheffing bij de minister LNV worden aangevraagd. Vergunninghouder verwacht dat deze ontheffing zal worden verleend. Mocht dat niet het geval zijn, dan zal het tracé voor wat betreft het gedeelte waar beschermde dier- en plantsoorten voorkomen worden verplaatst, en op de overige tracés worden aangesloten. Er is al eerder een deel van het tracé verschoven in verband met de aanwezigheid van een beschermde plantsoort. De ontheffing die nodig is voor een ander gedeelte van het hier in geding zijnde deel van het tracé staat daarom los van de bestreden besluiten en dient daarbij niet te worden betrokken.
Ten aanzien van de bevoegdheid van verweerder om een kapvergunning te verlenen overweegt de voorzieningenrechter dat ingevolge artikel 4.3.1, eerste lid, aanhef en onder a, Algemene Plaatselijke Verordening (APV) onder houtopstand wordt verstaan: één of meer bomen, hakhout of een houtwal. Voorts bepaalt artikel 4.3.2, eerste lid, APV dat het verboden is zonder vergunning van het college houtopstand te vellen of te doen vellen. Ingevolge artikel 4.3.3a, eerste lid, APV kan de vergunning in elk geval worden geweigerd op grond van:
a. de natuurwaarde van de houtopstand;
b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;
c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
e. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
f. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.
Blijkens het tweede lid van dit artikel kan het college bij het weigeren van de vergunning tevens de boomwaarde als motivering hanteren. Verder volgt uit het derde lid dat de vergunning onverminderd het bepaalde in artikel 4.3.6 kan worden geweigerd op de enkele grond dat bouw- of aanlegplannen nog niet definitief zijn.
De voorzieningenrechter overweegt voorts dat verweerder beleidsvrijheid heeft bij de verlening van een kapvergunning. De voorzieningenrechter zal de bestreden besluiten dan ook terughoudend dienen te toetsen. De voorzieningenrechter dient derhalve de vraag te beantwoorden of verweerder, alle belangen overwegend, in redelijkheid kon besluiten een kapvergunning te verlenen voor het kappen van 31 bomen ter weerszijden van de weg Borgercompagnie-zuid, onder oplegging van heen herplantplicht van 46 eiken.
Ten aanzien van de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende belangafweging overweegt de voorzieningenrechter dat blijkens het besluit van 26 oktober 2007 verweerder de belangen van de natuurwaarde en de landschappelijke waarde bij de belangenafweging heeft betrokken. Uit de bijlage bij de brief van verweerder van 12 oktober 2007 blijkt dat de bomen aan de Borgercompagnie-zuid een zekere beschermwaardigheid genieten, in die zin dat de lintbeplanting langs beide wegen past in het Veenkoloniale landschap. Onderbrekingen in de lintbeplanting passen daar echter ook in. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat door oplegging van een herplantplicht voldoende wordt tegemoet gekomen aan de belangen van natuurwaarden en landschapsbeeld. Verweerder heeft ter zitting voorts gesteld dat bomen van een redelijke maat worden teruggeplant en dat sprake is van grondverbetering. Verzoekster heeft haar stelling dat de herplant van jonge bomen niet volstaat om aan de gestelde belangen te voldoen naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende onderbouwd.
Met verweerder is de voorzieningenrechter voorts van oordeel dat de belangen van bescherming van de krabbenscheer en de groene glazenmaker buiten het toetsingskader van de kapvergunning vallen. Deze beschermde dier- en plantsoort komen in en rond het water voor. Niet valt in te zien dat de verleende kapvergunning van invloed is op de aanwezigheid van krabbenscheer en de groene glazenmaker op locaties op aanzienlijke afstand van de onderhavige locatie. Het is immers niet in geschil dat de krabbenscheer en de groene glazenmaker niet voorkomen in het gedeelte van de vaarverbinding bij de locatie van de Borgercompagnie-zuid.
Daarnaast heeft verweerder de belangen bij de realisatie van de vaarverbinding binnen het project "Van Turfvaart naar Toervaart" bij afweging van belangen betrokken. Uit de bijlagen bij de brief van 12 oktober 2007 blijkt verweerder hierbij beoogt de recreatievaart een impuls te geven, waardoor het gebied zich verder zal ontwikkelen en de lokale economie wordt verstrekt.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder onder afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid aan de belangen bij realisatie van de vaarverbinding het zwaarste gewicht mogen toekennen. Van een onevenredige belangenafweging is dan ook niet gebleken. Met inachtneming van hierboven omschreven terughoudendheid in de toetsing ziet de voorzieningenrechter voorts geen aanleiding te oordelen dat verweerder in redelijkheid gebruik had dienen te maken van zijn in artikel 4.3.3a, derde lid, APV gegeven bevoegdheid om de kapvergunning te weigeren. Niet betwist is dat zowel het vastgestelde bestemmingsplan als de verleende bouwvergunning onherroepelijk zijn geworden.
De stelling van verzoekster dat vergunninghouder thans (nog) geen gebruik van de verleende kapvergunning zou mogen maken, nu nog geen ontheffing van de verbodsbepalingen van de FFW is verleend, onderschrijft de voorzieningenrechter niet. Niet in geschil is dat door de aanwezigheid van krabbenscheer en de groene glazenmaker in een deel van het aan te leggen tracé een ontheffing op grond van de FFW nodig is voor het verrichten van de werkzaamheden. Vergunninghouder heeft ter zitting gesteld dat deze ontheffing zal worden aangevraagd. De door verzoekster gestelde belangen omtrent de bescherming van deze dier- en plantsoort dienen in de ontheffingsprocedure aan de orde te worden gesteld. Vergunninghouder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat er alternatieven zijn dan wel zullen worden gevonden voor het tracé waar zich beschermde dier- en plantsoorten bevinden, indien LNV geen ontheffing zouden verlenen. De voorzieningenrechter acht het derhalve vooralsnog aannemelijk dat het in het geding zijnde gedeelte van de vaarverbinding op termijn zal worden aangesloten op de nog te realiseren gedeelten, zodat er naar het oordeel van de voorzieningenrechter thans geen aanleiding bestaat om de kapvergunning op deze grond te schorsen.
Gelet op het bovenstaande beantwoordt de voorzieningenrechter de vraag of verweerder in redelijkheid kon besluiten een kapvergunning te verlenen dan ook bevestigend.
Omdat nader onderzoek niet verder zal bijdragen aan de beoordeling van de zaak zal de voorzieningenrechter op de voet van artikel 8:86, eerste lid, Awb onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak, als hier na te melden.
Aangezien onmiddellijk uitspraak wordt gedaan in de hoofdzaak, waardoor het bestreden besluit niet langer onderwerp vormt van een door de rechtbank te beslissen geschil, bestaat er geen grond meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek om een voorlopige voorziening zal daarom worden afgewezen.
Besluit op bezwaar van 19 september 2007
De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder bij zijn nieuwe beslissing op bezwaar van
26 oktober 2007 zijn eerdere besluit van 19 september 2007 heeft ingetrokken. Niet gebleken is dat verzoekster nog procesbelang heeft bij beoordeling van het ingetrokken besluit op bezwaar van 19 september 2007. Het beroep van verzoekster dient, voor zover dit zich richt tegen het ingetrokken besluit, niet ontvankelijk te worden verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening te worden afgewezen.
De voorzieningenrechter ziet daarbij aanleiding om verweerder op de voet van artikel 8;75, eerste lid, Awb en artikel 8:84, vierde lid, Awb, te veroordelen in de kosten die verzoekster redelijkerwijs heeft moeten maken, en wijst de gemeente Veendam aan als de rechtspersoon die deze kosten moet betalen. Nu verzoekster zich uitsluitend ter zitting heeft laten bijstaan door een professionele gemachtigde en de zitting ter zake van het besluit van 19 september 2007 nauwelijks enige voorbereiding behoefde ziet de voorzieningenrechter aanleiding om proceskosten te matigen tot een halve punt en met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht te bepalen op € 161,-.
3. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen,
RECHT DOENDE,
- verklaart het beroep voor zover het zich richt tegen het besluit van 19 september 2007 niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster, welke zijn vastgesteld op € 161,- en bepaalt dat de gemeente Veendam verzoekster deze kosten dient te betalen;
- verklaart het beroep voor zover het zich richt tegen het besluit van 26 oktober 2007 ongegrond;
- wijst het verzoek af.
Aldus gegeven door mr. M.W. de Jonge, voorzieningenrechter en in het openbaar door haar uitgesproken op 22 januari 2008, in tegenwoordigheid van mr. A. van der Wal als griffier.
De griffier, De voorzieningenrechter,
De voorzieningenrechter wijst er op dat belanghebbenden binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak, met uitzondering van de beslissing op het verzoek om voorlopige voorziening, hoger beroep kunnen instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA in Den Haag.
Tegen de beslissing op het verzoek om voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.