ECLI:NL:RBGRO:2008:BC5074

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
21 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
18/670499-07
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging wegens noodweer na steekincident

In deze zaak heeft de Rechtbank Groningen op 21 februari 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De verdachte had op 23 oktober 2007 in Groningen een persoon, genaamd [aangever], met een mes gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een conflict was tussen de verdachte en de aangever, waarbij beide partijen elkaar met een mes hebben verwond. De rechtbank heeft de verklaringen van getuige [getuige 1] als onbetrouwbaar beoordeeld, omdat deze getuige inconsistenties vertoonde in haar verklaringen. De rechtbank concludeerde dat het niet onaannemelijk was dat de aangever als eerste had gestoken, waardoor de verdachte uit noodweer handelde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet de grenzen van een toelaatbare verdediging had overschreden en heeft hem daarom ontslagen van alle rechtsvervolging. De rechtbank heeft ook een keukenmes, dat bij het incident was gebruikt, verbeurd verklaard. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 33, 33a, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 670499-07
datum uitspraak: 21 februari 2008
op tegenspraak
raadsman: mr. C.Eenhoorn
V O N N I S
van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats]
thans verblijvende [adres P.I.]
Tenlastelegging
hij op of omstreeks 23 oktober 2007, in de gemeente Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade, een persoon, genaamd [aangever] van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, die [aangever], met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de
borst(kas), althans in het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 23 oktober 2007, in de gemeente Groningen,aan een persoon (te weten [aangever], opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (een
steekwond in (de rechterzijde van) de borstkas), heeft toegebracht, door deze opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de borst(kas), althans in het lichaam te steken;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 23 oktober 2007, in de gemeente Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade aan een persoon, genaamd [aangever], zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, die [aangever], met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de borst(kas), althans in het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Bewijsvraag
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag. De officier van justitie grondt dit standpunt op de aangifte en de verklaringen van getuige[getuige 1] en getuige [getuige 2], welke verklaringen de officier van justitie betrouwbaar acht, alsmede op de medische verklaring aangaande aangever en de verklaring van verdachte zelf waarin hij verklaart dat hij heeft gestoken. De officier van justitie geeft hierbij aan dat getuige [getuige 1] onder meer stelt (zakelijk weergeven) dat verdachte voordat hij aangever heeft gebeld tegen haar heeft gezegd dat wanneer aangever geen drugs zou hebben hij hem zou steken. Voorts heeft getuige [getuige 1] verklaard dat verdachte kwaad was en als eerste een mes heeft gepakt en heeft gestoken. De officier van justitie heeft hierbij aangevoerd dat de verklaring van getuige [getuige 1] in grote lijnen overeenkomt met de verklaringen van aangever en getuige [getuige 2]. Gelet op genoemde verklaringen, alsmede op de handelwijze van verdachte, is de officier van justitie van mening dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het doden van aangever. Voorts is de officier van justitie van mening dat, gelet op de door haar aangehaalde bewijsmiddelen, een beroep op noodweer faalt.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter zitting aangevoerd dat op grond van de verklaringen in het dossier niet vast staat wat er is gebeurd. Uit de bewijsmiddelen blijkt naar de mening van de raadsman wel dat zowel aangever als verdachte hebben gestoken. Beiden beroepen zich op noodweer. De raadsman is echter van mening dat de verklaringen van getuige [getuige 1] en aangever niet betrouwbaar zijn en dat enkel aan verdachte een gerechtvaardigd beroep op noodweer toekomt. Derhalve dient verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Beoordeling
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal nr.07-135194, d.d. 30 oktober 2007, opgenomen op pagina 62 van dossier nr. 07-009863 d.d. 5 januari 2008, zijnde een proces-verbaal van bevindingen aangaande een verhoor van [aangever] afgelegd op 24 oktober 2007 in het Martiniziekenhuis locatie Van Swieten te Groningen:
[Verdachte] had met zijn rechterhand mijn linkerhand vast en hij pakte met zijn linkerhand het mes. Het was een keukenmes. Ik ben met dat mes vanaf mijn borst aan de voorkant tot achter in de long gestoken.
Een geschrift, te weten een medische verklaring aangaande [aangever] opgesteld door [naam arts], coördinerend forensisch arts, d.d. 28 december 2007, als relatering van [naam arts]:
Betrokkene werd op 23 oktober 2007 in het Martiniziekenhuis gezien nadat hij in een steekpartij verwikkeld zou zijn geweest. Bij onderzoek bleek er sprake van een steekwond in de rechterzijde van de borstkas met op de röntgenfoto onderhuids lucht zonder evidente klaplong. Gelet op onderhuidse luchtophoping was een klaplong wel waarschijnlijk en betrokkene werd als zodanig behandeld.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal nr.07-135194, d.d. 15 november 2007, opgenomen op pagina 87 e.v. van dossier nr. 07-009863 d.d. 5 januari 2008, inhoudende de verklaring van verdachte:
Ik weet dat ik op hem heb ingestoken. Ik weet dus dat ik het mes heb gepakt en dat hij dan geraakt is zoals is gebleken.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Uit bovenstaande bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte heeft gestoken ten gevolge waarvan aangever is geraakt waarbij vitale delen zijn geraakt.
Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 23 oktober 2007, in de gemeente Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, opzettelijk een persoon, genaamd [aangever] van het leven te beroven, met dat opzet die [aangever], met een mes in de borstkas heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het feit
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard, levert het volgende strafbare feit op:
- Poging tot doodslag.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
De rechtbank merkt ten aanzien van de strafbaarheid van de verdachte het navolgende op.
Uit de verklaringen, waaronder de medische, die zich in het dossier bevinden is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan dat zowel aangever als verdachte een verwonding ten gevolge van een messteek heeft opgelopen. Voorts blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat zowel verdachte als aangever over en weer met een mes de ander heeft gestoken.
De rechtbank acht bij de beoordeling van de vraag wie als eerste heeft gestoken de door getuige [getuige 1] afgelegde verklaringen onbetrouwbaar. Zowel verdachte als aangever geven aan dat [getuige 1] onbetrouwbaar is. De rechtbank constateert zelf dat [getuige 1] stelt dat zij tijdens de worsteling die tussen verdachte en aangever heeft plaatsgevonden de kamer zou hebben verlaten om de buurman te waarschuwen. De buurman, [getuige 2], verklaart naar aanleiding van het gerommel naar de kamer van verdachte te zijn gelopen om te bewerkstelligen dat er een einde aan het lawaai zou komen. Hij treft een afgesloten deur aan, wat overeenkomt met de verklaringen van verdachte en aangever, en rept niet over een waarschuwen door [getuige 1]. Het feit dat zij pas in haar tweede verhoor op
1 november 2007 verklaart dat verdachte eerder die avond zou hebben gezegd dat als aangever geen drugs wilde geven hij hem zou steken, draagt eveneens bij aan het oordeel van de rechtbank dat haar verklaringen onbetrouwbaar zijn. [getuige 1] verklaart bovendien dat zij televisie zat te kijken en heeft gezien dat verdachte als eerste stak. Niet duidelijk is geworden of zij de hele worsteling wel heeft gezien en of de steek die zij eventueel wel heeft gezien de eerste was die avond.
Tijdens het verhoor op 20 oktober 2007 verklaart zij immers dat ze niet precies meer weet waar verdachte een mes vandaan haalde. Ze oppert onder of op het bed. In haar tweede verhoor op 1 november 2007 verklaart ze zonder voorbehoud dat verdachte het mes onder het bed vandaan pakte.
Aangever was op het moment dat verdachte hem belde met het verzoek om drugs te brengen bij getuige [getuige 3]. Deze verklaart dat aangever en hij die avond ongeveer 8 halve liters bier hadden gedronken en ook beiden een halve gram heroïne en een halve gram cocaïne hadden gebruikt. Aangever is rond 22.30 uur bij hem vertrokken nadat hij was gebeld om drugs te leveren. Hij zou naar zijn huis gaan om wat cocaïne te halen.
Aangever verklaart dat hij zelf ook heeft gestoken nadat hij het mes waarmee hij was gestoken van verdachte had afgepakt. Het mes zou hij daarna hebben weggegooid. Hij verklaart, tot het moment waarop hij met zijn eigen mes wordt geconfronteerd, zelf geen mes bij zich te hebben gehad. Hij ontkent dat hij naar verdachte ging om verdovende middelen te brengen en ontkent bovendien zelf veel gedronken te hebben die avond en ook geen verdovende middelen te hebben gebruikt. Zijn verklaring wordt op bovenvermelde punten weersproken door de verklaring van getuige [getuige 3].
Naar aanleiding van de melding van getuige [getuige 2] bij de politie dat verdachte was neergestoken en nadat was gebleken door wie is verbalisant [verbalisant 1] naar de woning van aangever gegaan. Ter plaatse heeft hij aan de persoon die de deur opende gevraagd of [aangever] thuis was. Hij hoorde de man die opendeed zeggen: wat heeft hij nou weer gedaan! Heeft hij iemand neergestoken of zo. De man vertelde dat er een tijdje geleden een ruzie had plaatsgevonden op straat en dat aangever toen met een mes had lopen zwaaien in de lucht. Tevens vertelden meerdere bewoners van het pand verbalisant dat ze bang waren voor aangever en dat hij in hun ogen gek was. Hij zou onberekenbaar zijn en zomaar in woede uitbarsten. Ook zou hij altijd een mes bij zich hebben. Deze verklaring is derhalve in strijd met
de uitlating van aangever dat hij nooit een mes bij zich draagt.
Verdachte verklaart consistent over wat die avond is gebeurd. Anders dan bij aangever is de rechtbank in zijn verklaring geen aantoonbaar leugenachtige uitlatingen tegen gekomen. De rechtbank acht het dan ook niet onaannemelijk dat aangever als eerste heeft gestoken en verdachte uit noodweer heeft gehandeld. Gelet op de situatie waarin de aanwezigen zich bevonden, een kleine ruimte die op slot zat, en de niet onaannemelijke situatie dat verdachte door aangever met een mes is gestoken en vervolgens met dit mes zou zijn bedreigd, is de rechtbank van oordeel dat er een situatie is geweest waarin sprake was van een dreigende ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte.
Nadat aangever verdachte had gestoken heeft verdachte ter verdediging zelf ook een mes gepakt. Gelet op de gehele context waarbinnen het feit zich heeft afgespeeld is de rechtbank van oordeel dat verdachte hiermee niet de grenzen van een passende en toelaatbare verdediging heeft overschreden. Daarom is de rechtbank met de raadsman van oordeel dat verdachte een beroep op noodweer toekomt.
De rechtbank zal verdachte derhalve ontslaan van alle rechtsvervolging.
Beslag
Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomene, te weten een keukenmes, kleur zwart, moet worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat bovengenoemde keukenmes aan verdachte toebehoort en dat het strafbare feit met behulp hiervan is begaan.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op artikelen 33, 33a, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hierboven is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
- verklaart verdachte voor het primair bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat verdachte terzake van alle rechtsvervolging.
Verklaart verbeurd een keukenmes.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. H.L. Stuiver, voorzitter, F.J. Agema en F. Sijens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.A.B. de Jong, als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 februari 2008.