ECLI:NL:RBGRO:2008:BC4337

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
5 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/1518 WIA
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV inzake WIA-uitkering en medische beoordeling

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) van 28 september 2006, waarin haar bezwaar tegen een eerder besluit van 17 maart 2006 werd afgewezen. Dit eerdere besluit weigerde eiseres een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen, omdat zij vanaf 20 februari 2006 in staat werd geacht meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. Eiseres, die als medewerkster in een callcenter werkte, had zich op 23 februari 2004 ziek gemeld met vermoeidheidsklachten en stelde dat de medische beoordeling door de verzekeringsarts onvoldoende was. Tijdens de zitting op 24 januari 2008 heeft eiseres haar standpunt toegelicht, waarbij zij werd bijgestaan door haar gemachtigde, mr. M.M. Mok. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een aanzienlijk verschil was in de aanname van beperkingen tussen de bedrijfsarts en de verzekeringsarts. De rechtbank oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts onvoldoende zorgvuldig had gehandeld door geen contact op te nemen met de bedrijfsarts, wat leidde tot een onzorgvuldig onderzoek. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het UWV op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd het UWV veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 650,88.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer:
Zaaknummer: AWB 06/1518 WIA V12
Uitspraak in het geschil tussen
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
gemachtigde: mr. M.M. Mok
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV),
kantoor Groningen, verweerder.
1. Onderwerp van geschil
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 28 september 2006.
In dit (bestreden) besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van
17 maart 2006, waarbij verweerder heeft geweigerd om aan eiseres vanaf 20 februari 2006 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen, ongegrond verklaard en zijn besluit van 17 maart 2006 gehandhaafd.
2. Zitting
Het geschil is behandeld op de zitting van 24 januari 2008.
Eiseres is daar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. M. Mok. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door B. Kloosterhuis.
3. Beoordeling van het geschil
3.1 Feiten en procesverloop
Eiseres, geboren op [geboortedatum], was werkzaam als medewerkster callcenter voor gemiddeld 33,5 uur per week. Met ingang van 23 februari 2004 heeft zij zich ziek gemeld met vermoeidheidsklachten.
Na een medisch en arbeidskundig onderzoek heeft verweerder bij besluit van 17 maart 2006 eiseres medegedeeld dat eiseres geen uitkering op grond van de Wet WIA krijgt omdat zij vanaf 20 februari 2006 in staat wordt geacht meer dan 65% te verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd en eiseres dus minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht.
Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Op 20 juli 2006 heeft eiseres haar bezwaren toegelicht tijdens een hoorzitting.
De bezwaarverzekeringsarts was hierbij aanwezig.
Na rapportage door de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige heeft verweerder bij het thans bestreden besluit het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
3.2 Standpunt eiseres
Eiseres is van mening dat het medisch onderzoek onvoldoende is geweest. Als gevolg van chronische klachten heeft zij veel meer beperkingen dan de verzekeringsarts heeft aangenomen. Eiseres wijst op het aanzienlijke verschil aan beperkingen die de bedrijfsarts heeft aangenomen en het aantal beperkingen die de verzekeringsarts heeft aangenomen. Gelet op dit aanzienlijke verschil is eiseres van mening dat de (bezwaar)verzekeringsarts zijn bevindingen niet voldoende heeft toegelicht. De enkele toelichting van de bezwaarverzekeringsarts dat de bedrijfsarts zich bij haar oordeel kennelijk vooral heeft laten leiden door de klachten en ervaren beperkingen van eiseres is volgens eiseres onvoldoende. Eiseres geeft aan dat zij niet in staat is volledig te werken. Voorts merkt eiseres op dat aangezien een onjuiste FML is opgesteld met te weinig beperkingen er functies zijn geduid die zij niet kan verrichten. Tot slot geeft eiseres aan dat zij van mening is dat de bezwaararbeidsdeskundige de signalering van de overschrijding van haar belastbaarheid met de letter M ten onrechte zonder overleg met de bezwaarverzekeringsarts, heeft gewijzigd in de signalering met een G.
3.3 Standpunt verweerder
Verweerder handhaaft in beroep zijn standpunt dat het besluit op goede gronden is genomen.
3.4 Rechtsoverwegingen
Artikel 5 van de Wet WIA luidt:
Gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek of zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van zijn maatman inkomen per uur, doch niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebreken of bevalling niet in staat te zijn met arbeid hetzelfde inkomen te verdienen als een met hem vergelijkbare gezonde persoon (de maatman). Of er sprake is van arbeidsongeschiktheid wordt dus niet alleen bepaald door de ernst van de medische beperkingen. De mate van arbeidsongeschiktheid is het percentage waarmee de verdiencapaciteit van de betrokkene is verminderd.
Bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid dienen verder de bepalingen van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (hierna Schattingsbesluit) in acht te worden genomen. Op grond hiervan worden aan de betrokkene tenminste drie verschillende functies voorgehouden, waarmee hij ondanks zijn medische beperkingen inkomen kan verwerven.
De resterende verdiencapaciteit van de betrokkene wordt vastgesteld op de hoogte van het inkomen dat kan worden verworven met de middelste van de drie functies waarmee het hoogste loon per uur kan worden verdiend. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt vervolgens berekend door het maatmaninkomen te vergelijken met de resterende verdiencapaciteit.
De rechtbank stelt vast dat de primaire verzekeringsarts haar rapportage heeft gebaseerd op het spreekuurcontact met eiseres. Daarbij is de medische voorgeschiedenis van eiseres door de primaire verzekeringsarts met eiseres besproken en heeft de primaire verzekeringsarts kennisgenomen van de actuele klachten en ervaren beperkingen van eiseres. Zij heeft vastgesteld dat er sprake is van chronische pijnklachten, passend bij fibromyalgie. In verband hiermee heeft zij voor eiseres beperkingen aangenomen. Zij acht eiseres in staat om lichamelijk niet al te zwaar werk te verrichten. De primaire verzekeringsarts heeft onder meer beperkingen aangenomen voor het werken met veelvuldige deadlines, het werken in een koude omgeving en voor het frequent hanteren van zware lasten en het lopen en staan tijdens het werk. In haar rapportage vermeldt de verzekeringsarts dat algemeen lichamelijk onderzoek in overleg met eiseres niet werd verricht.
De aangenomen beperkingen heeft de primaire verzekeringsarts tot uitdrukking gebracht in de door haar opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML).
In de bezwaarprocedure heeft eiseres een FML ingezonden die door een bedrijfsarts is opgesteld. De bezwaarverzekeringsarts heeft dossieronderzoek verricht en heeft eiseres tijdens de hoorzitting gesproken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de bezwaarverzekeringsarts hiermee niet kunnen volstaan. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiseres heeft gewezen op het aanzienlijke verschil in beperkingen die de verzekeringsarts heeft aangenomen ten opzichte van de bedrijfsarts.
Voor de vraag of informatie van behandelaars wordt betrokken bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid is, zoals ter zitting door verweerders gemachtigde is bevestigd, de Standaard communicatie tussen bedrijfs- en verzekeringsartsen met behandelaars bepalend. In die Standaard staat onder 2.1.2 vermeld dat de verzekeringsarts, als daarop aanhoudend door de cliënt wordt aangedrongen, contact zoekt met een behandelaar.
Gelet op de inhoud en strekking van genoemde Standaard is naar het oordeel van de rechtbank de bedrijfsarts gelijk te stellen aan een behandelaar.
Uit oogpunt van zorgvuldigheid had de bezwaarverzekeringsarts naar het oordeel van de rechtbank aanleiding moeten zien om met de betreffende bedrijfsarts contact op te nemen.
Nu dat niet is gebeurd is het onderzoek onvoldoende zorgvuldig geweest. De rechtbank zal daarom het besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht vernietigen.
Verweerder dient een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak.
De rechtbank zal verweerder veroordelen in de proceskosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken en wijst het UWV aan als de rechtspersoon die de kosten moet betalen. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaalt de rechtbank deze kosten op € 650,88.
4. Beslissing
De rechtbank Groningen,
RECHT DOENDE,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder opnieuw een besluit op bezwaar zal nemen, met inachtneming van de overwegingen van de rechtbank in deze zaak;
- bepaalt dat het UWV aan eiseres het betaalde griffierecht van € 38, - aan eiser vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres, welke zijn vastgesteld op € 650,88 en bepaalt dat het UWV aan eiseres deze kosten dient te betalen.
Aldus gegeven door mr. M.W. de Jonge, rechter, en in het openbaar door haar uitgesproken op 5 februari 2008 in tegenwoordigheid van mr. A.J. Flik als griffier.
De griffier, De rechter,
De rechtbank wijst er op dat partijen en andere belanghebbenden binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak daartegen hoger beroep kunnen instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002,3500 DA Utrecht.
Afschrift verzonden op:
typ: ajf