ECLI:NL:RBGRO:2008:BC3437

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
17 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/1174
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering inzage op grond van de Wet openbaarheid van bestuur in het project Meerstad

In deze zaak heeft eiser op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) verzocht om inzage in documenten met betrekking tot het project Meerstad. De gedeputeerde staten van Groningen hebben deze inzage geweigerd, met als argument dat openbaarmaking de economische en financiële belangen van betrokken partijen zou kunnen schaden. De rechtbank Groningen heeft de zaak behandeld in een meervoudige kamer op 6 december 2007, waarbij eiser in persoon aanwezig was en verweerder vertegenwoordigd werd door mr. P. van der Burgh.

Eiser had eerder, in 2006, een verzoek ingediend om alle documenten die verband hielden met de financiering van het project, inclusief overleg met banken en andere financiële instellingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet beschikte over alle gevraagde documenten en dat de weigering om bepaalde documenten openbaar te maken, gerechtvaardigd was op basis van de Wob. De rechtbank oordeelde dat de belangen van de betrokken partijen zwaarder wogen dan het belang van openbaarmaking.

De rechtbank heeft ook gekeken naar de mogelijkheid van gedeeltelijke openbaarmaking van bepaalde documenten, maar concludeerde dat dit niet mogelijk was. De rechtbank heeft de weigering van verweerder om de documenten openbaar te maken, gebaseerd op artikel 10 van de Wob, als niet onredelijk beoordeeld. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de weigering van de gedeputeerde staten om de gevraagde documenten openbaar te maken, standhield.

De uitspraak werd gedaan door mr. L.W. Janssen, voorzitter, en de rechters mr. U. van Houten en mr. P. Mendelts, en werd openbaar uitgesproken op 17 januari 2008. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Bestuursrecht, meervoudige kamer
Zaaknummer: AWB 06/1174 WOB
Uitspraak in het geschil tussen
[naam], wonende te [woonplaats], eiser,
en
het college van gedeputeerde staten van Groningen, verweerder
1. Onderwerp van geschil
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 11 augustus 2006, kenmerk: 2006-05778a/32/A.6, ABJ.
2. Zitting
Het beroep is gevoegd met twee andere beroepszaken van eiser (geregistreerd onder de zaaknummers AWB 06/1174 WOB en AWB 07/14 WOB) behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank op 6 december 2007. Eiser is ter zitting in persoon verschenen. Verweerder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door
mr. P. van der Burgh.
3. Beoordeling van het geschil
3.1 Feiten en procesverloop
Bij brief van 15 januari 2005 (lees: 2006) heeft eiser zich tot verweerder gewend met het verzoek hem op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) alle stukken te doen toekomen die betrekking hebben op het overleg met de Grondbank naar aanleiding van een eerder ingediend verzoek op grond van de Wob. Voorts heeft eiser verzocht om inzage in alle stukken die betrekking hebben op de vertraging inzake de financiering van het project Meerstad, zowel overleg met banken en andere financiële instellingen als met het zogenoemde expertisebureau. Ook heeft eiser verzocht om alle stukken die hebben geleid tot de verdeling van de woningbouw, publiek/privaat in de verhouding 30-70, dus zowel brieven met partijen als cijfermatige illustratie.
Bij brief van gelijke datum heeft eiser voorts verzocht om openbaarmaking van de stukken die betrekking hebben op de financiële overschrijdingen die nu reeds aan de orde zijn.
Bij besluit van 15 februari 2006 heeft verweerder eiser medegedeeld dat over het verloop van de door de GEMM gevoerde onderhandelingen de provincie een aantal malen door tussenkomst van de Stichting Zeggenschap, de aandeelhouder in de GEMM B.V. is geïnformeerd. Deze informatie bestaat uit vertrouwelijk aan de provincie verschafte bedrijfsgegevens die op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, Wob niet voor openbaarmaking in aanmerking komen. Over documenten die informatie bevatten over het project en die afkomstig zijn van het expertisebureau beschikt verweerder niet. Ditzelfde geldt voor documenten over het overleg dat heeft geleid tot de verdeling van de woningbouw en documenten die betrekking hebben op financiële overschrijdingen.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 26 maart 2006 bij verweerder een bezwaarschrift ingediend. Eiser vindt dat hem de gevraagde informatie, onder meer inzake de overschrijdingen en de afspraken tussen de banken, niet mag worden onthouden. Zeker niet nu verscheidene elementen van de besluitvorming inzake Meerstad ‘public knowledge’ zijn geworden. Het inroepen van artikel 10 Wob acht eiser onvoldoende gefundeerd.
Op 4 juli 2006 heeft Kamer I uit de Commissie rechtsbescherming verweerder geadviseerd het bezwaarschrift gedeeltelijk gegrond te verklaren.
De Kamer beoordeelt in de eerste plaats de informatiepakketten die naar geïnteresseerde banken en financiële instellingen zijn verzonden. De Kamer acht het niet onredelijk om openbaarmaking van de Business Case Meerstad, de toelichting op de Grondexploitatie (GREX), de Samenwerkingsovereenkomst (SOK) de Zekerheden Agent en het Treasury Statuut – althans gedeeltelijk – te weigeren. Deze weigering dient niet alleen gebaseerd te worden op artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c Wob, maar ook op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b en g Wob. Wel moet verweerder bezien of gedeeltelijke openbaarmaking wellicht mogelijk is. Het Programma van Eisen Deelplan 1 dient alsnog openbaar gemaakt te worden. De overige documenten uit de informatiepakketten zijn reeds openbaar gemaakt en behoeven niet nogmaals openbaar gemaakt te worden.
Daarnaast heeft de Kamer beoordeeld of de weigering om de met twee banken overeengekomen leningsovereenkomsten, borgstellingsovereenkomsten en de verhaalsregeling, gebaseerd kan worden op artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c Wob. De Kamer oordeelt dat hier van vertrouwelijke bedrijfs- en fabricagegegevens geen sprake is, zodat weigering slechts gebaseerd kan worden op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b en g Wob. Wel moet verweerder ook hier bezien of gedeeltelijke openbaarmaking wellicht mogelijk is.
Tenslotte heeft de Kamer de agenda van de vergadering van de Stichting Zeggenschap van 4 november 2005, evenals de bijlage behorende bij agendapunt 9 bekeken. Deze bijlage is een notitie betreffende de keuze van financiers en bevat biedingen van diverse banken en het selectieproces om te komen tot de selectie van twee banken. De Kamer is van oordeel dat terecht openbaarmaking is geweigerd op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c Wob.
Verweerder heeft vervolgens op 11 augustus 2006 beslist op het door eiser ingediende bezwaarschrift. Verweerder besluit alsnog het concept-Programma van Eisen voor deelplan I openbaar te maken en voor het overige het besluit van 15 februari 2006 te handhaven.
Verweerder stelt dat eiser alle documenten die betrekking hebben op het overleg met de Grondbank reeds heeft ontvangen, en bovendien het bezwaarschrift daar niet tegen is gericht, zodat deze documenten geen voorwerp meer zijn in de bezwaarprocedure. Verder beschikt verweerder niet over documenten inzake de vertraging van de financiering van het project, omdat van vertraging geen sprake is. Openbaarmaking van het ontwerp van de intra-debiteurenovereenkomst heeft verweerder geweigerd op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, Wob. Over deze overeenkomst wordt tussen partijen nog onderhandeld, en de financiële belangen van deze partijen verzetten zich tegen openbaarmaking.
Openbaarmaking van de documenten inzake de tussen de GEMM en een aantal banken gesloten overeenkomsten heeft verweerder geweigerd op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c en tweede lid, aanhef en onder g, Wob. Dit betreft concurrentiegevoelige informatie, dan wel kan dergelijke informatie daaruit worden afgeleid.
Verweerder beschikt niet over documenten inzake de financiering van het project die zijn geproduceerd door het zogenaamde expertisebureau. Documenten betreffende de verdeling van de woningbouw zijn reeds eerder openbaar gemaakt door het gemeentebestuur van Groningen.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 16 augustus 2006 beroep ingesteld bij de rechtbank.
Eiser betwist de gronden waarop verweerder zijn besluit heeft gebaseerd. Op 10 september 2006 heeft eiser zijn beroepsgronden ingediend. Hij heeft aangevoerd dat verweerder de belangen niet zorgvuldig heeft gewogen. De verwijzing naar bedrijfsgeheimen acht eiser potsierlijk. In feite is er sprake van een ondermijning van het oogmerk van de Wob, namelijk om het openbaar bestuur transparanter te maken. Het gaat om de besteding van publieke gelden met het oog op publieke belangen, namelijk woningbouw en beheer van natuur en milieu. Het gaat niet aan het publieke debat uiterst relevante gegevens en inzichten te onthouden. Bovendien bestaat de mogelijkheid dat de gesloten arrangementen, vanwege het blokkeren van de toetreding, uit het oogpunt van de burger niet optimaal zijn. Om dat te kunnen beoordelen is openbaarmaking van de door eiser gevraagde documenten noodzakelijk.
Bij brief van 6 oktober 2006 heeft verweerder een verweerschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.
Verweerder heeft gesteld niet te beschikken over documenten die informatie bevatten inzake de vertraging van de financiering van het project Meerstad. Ter uitvoering van de SOK heeft de Grond Exploitatie Maatschappij Meerstad CV (GEMM C.V.) een informatiepakket samengesteld ten behoeve van banken die gevraagd werden een offerte voor de financiering van het project of een deel daarvan uit te brengen. In dat pakket werd informatie verstrekt over het doel en de inhoud van het project alsmede over de afspraken tussen de deelnemers in het project inzake de financiering van het project, met name de financiering van de GEMM C.V. Met uitzondering van het Programma van Eisen voor deelplan I is verweerder van mening dat sprake is van bedrijfsgegevens die op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, Wob niet openbaar gemaakt dienen te worden.
Verweerder beschikt verder niet over documenten met informatie over de verdeling van de woningbouw die niet eerder openbaar gemaakt zijn. Bovendien beschikt verweerder niet over documenten betreffende financiële overschrijdingen, omdat ten tijde van het besluit op bezwaar geen sprake was van financiële overschrijdingen.
In het verweerschrift heeft verweerder gesteld dat er aanleiding bestaat GEMM C.V. uit te nodigen als partij aan het geding deel te nemen op de voet van artikel 8:26 Awb.
Verweerder heeft op grond van artikel 8:29, eerste lid, Awb gedingstukken overgelegd onder de mededeling dat uitsluitend de rechtbank daarvan kennis zal mogen nemen.
Bij beslissing van 17 april 2007 heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:29, derde lid, Awb beslist dat de beperking van de kennisneming met betrekking tot vorenbedoelde stukken (genummerd A9) gerechtvaardigd is. Bij brief van 18 april 2007 heeft de griffier eiser hiervan mededeling gedaan en hem verzocht binnen twee weken aan te geven of hij ermee kan instemmen dat de rechtbank mede op de grondslag van gedingstuk A9 uitspraak doet. Daarbij is medegedeeld dat de rechtbank ervan uitgaat dat hij daarmee niet instemt indien niet binnen genoemde termijn een reactie wordt ontvangen.
Bij brief van 24 april 2007 heeft eiser de rechtbank vorenbedoelde toestemming gegeven.
Op de voet van artikel 8:26 Awb is Grond Exploitatie Maatschappij Meerstad C.V. in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen.
3.2. Beoordeling van het beroep
Op grond van artikel 3, eerste lid, Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Het vijfde lid van voornoemd artikel 3 bepaalt dat een verzoek om informatie wordt ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.
Artikel 10 Wob luidt als volgt:
1. Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft achterwege voor zover dit:
a. de eenheid van de Kroon in gevaar zou kunnen brengen;
b. de veiligheid van de Staat zou kunnen schaden;
c. bedrijfs- en fabricagegegevens betreft, die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld;
d. persoonsgegevens betreft als bedoeld in paragraaf 2 van hoofdstuk 2 van de Wet bescherming persoonsgegevens, tenzij de verstrekking kennelijk geen inbreuk op de persoonlijke levenssfeer maakt.
2. Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
a. de betrekkingen van Nederland met andere staten en met internationale organisaties;
b. de economische of financiële belangen van de Staat, de andere publiekrechtelijke lichamen of de in artikel 1a, onder c en d, bedoelde bestuursorganen;
c. de opsporing en vervolging van strafbare feiten;
d. inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen;
e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
f. het belang, dat de geadresseerde erbij heeft als eerste kennis te kunnen nemen van de informatie;
g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
3. Het tweede lid, aanhef en onder e, is niet van toepassing voorzover de betrokken persoon heeft ingestemd met openbaarmaking.
4. Het eerste lid, aanhef en onder c en d, het tweede lid, aanhef en onder e, en het zevende lid, aanhef en onder a, zijn niet van toepassing voorzover het milieu-informatie betreft die betrekking heeft op emissies in het milieu. Voorts blijft in afwijking van het eerste lid, aanhef en onder c, het verstrekken van milieu-informatie uitsluitend achterwege voorzover het belang van openbaarmaking niet opweegt tegen het daar genoemde belang.
5. Het tweede lid, aanhef en onder b, is van toepassing op het verstrekken van milieu-informatie voor zover deze handelingen betreft met een vertrouwelijk karakter.
6. Het tweede lid, aanhef en onder g, is niet van toepassing op het verstrekken van milieu-informatie.
7. Het verstrekken van milieu-informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voorzover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
a. de bescherming van het milieu waarop deze informatie betrekking heeft;
b. de beveiliging van bedrijven en het voorkomen van sabotage.
8. Voorzover het vierde lid, eerste volzin, niet van toepassing is, wordt bij het toepassen van het eerste, tweede en zevende lid op milieu-informatie in aanmerking genomen of deze informatie betrekking heeft op emissies in het milieu.
In het aangevallen besluit van 11 augustus 2006 heeft verweerder aangegeven niet te beschikken over documenten inzake de vertraging van de financiering van het project, omdat van vertraging geen sprake is. Ook beschikt verweerder niet over documenten betreffende de financiering van het project die zijn geproduceerd door het zogenaamde expertisebureau. Documenten betreffende de verdeling van de woningbouw zijn reeds eerder openbaar gemaakt door het gemeentebestuur van Groningen. Verweerder heeft het concept-Programma van Eisen voor deelplan I alsnog openbaar gemaakt.
Verweerder weigert openbaarmaking van het ontwerp van de intra-debiteurenovereenkomst op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, Wob, omdat de financiële belangen van de onderhandelende partijen zich verzetten tegen openbaarmaking.
Verweerder weigert verder openbaarmaking van de documenten inzake de tussen de GEMM en een aantal banken gesloten overeenkomsten op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c en tweede lid, aanhef en onder g, Wob. Dit betreft concurrentiegevoelige informatie, dan wel kan dergelijke informatie daaruit worden afgeleid.
De rechtbank oordeelt als volgt. Verweerder heeft gesteld dat een aantal documenten niet bij hem aanwezig is. Eiser heeft dat weliswaar bestreden, doch heeft dat niet gemotiveerd. De rechtbank acht onder deze omstandigheden geen termen aanwezig om aan de juistheid van het standpunt van verweerder te twijfelen
De weigering van verweerder om op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, Wob het ontwerp van de intra-debiteurenovereenkomst openbaar te maken, acht de rechtbank niet onredelijk. Het is niet ondenkbaar dat financiële belangen geschaad worden indien documenten waarover nog onderhandeld wordt, openbaar worden.
Verweerder heeft zijn weigering om de documenten inzake de tussen de GEMM en een aantal banken gesloten overeenkomsten openbaar te maken gebaseerd op artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c en tweede lid, aanhef en onder g, Wob. Na kennisneming van deze stukken oordeelt de rechtbank dat de opvatting van verweerder dat openbaarmaking moet worden geweigerd op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, Wob, niet onredelijk moet worden geacht, zeker nu het project Meerstad nog een lopend project is. Voor zover verweerder de informatie mede weigert op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, Wob, oordeelt de rechtbank dat de door hem beoordeelde stukken gedeeltelijk gegevens bevatten die niet als vertrouwelijke bedrijfs- en fabricagegegevens kunnen worden beschouwd. Omdat de weigering echter tevens is gebaseerd op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, Wob, kan dit echter niet leiden tot gegrondverklaring van het beroep.
Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
4. Beslissing
De rechtbank Groningen,
RECHT DOENDE,
verklaart het beroep ongegrond
Aldus gegeven door mr. L.W. Janssen, voorzitter, mr. U. van Houten en mr. P. Mendelts, rechters en door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2008, in tegenwoordigheid van M.J. ‘t Hart als griffier.
De griffier, de voorzitter,
De rechtbank wijst er op dat partijen en andere belanghebbenden binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak daartegen hoger beroep kunnen instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA in Den Haag
Afschrift verzonden op:
typ: HtH.