RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
datum uitspraak: 4 februari 2008
raadsman: mr. T. van der Goot
van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[naam verdachte],
[geboorteplaats] op [ geboortedatum],
wonende [adres] [woonplaats].
Thans verblijvende te [adres P.I]
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van de onderzoeken op de terechtzittingen van 9 augustus 2007, 6 november 2007 en 21 januari 2008.
Aan verdachte is ten laste gelegd: dat
hij op of omstreeks 24 april 2007, in de gemeente Groningen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg voornoemde [naam slachtoffer] (met kracht) met beide handen, althans een hand, om de keel/hals vastgepakt en/of beetgepakt en/of (vervolgens) (met
kracht) de keel van die [naam slachtoffer] dichtgedrukt en/of dichtgedrukt gehouden en/of (met kracht) met beide handen, althans een hand, op de mond en/of neus van die [naam slachtoffer] gedrukt en/of dichtgedrukt en/of een kussen in/op het gezicht van die [naam slachtoffer] gedrukt, tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [naam slachtoffer] opzettelijk heeft gedood. Volgens de officier van justitie heeft verdachte [naam slachtoffer] om het leven gebracht, nadat zij van 20:14 uur tot ongeveer 20:19 uur een telefoongesprek had gevoerd met een mogelijke nieuwe huurder [naam huurder]. Vervolgens heeft verdachte, om zichzelf een alibi te verschaffen, telefonisch contact gezocht met vrienden en uiteindelijk om 21:03 uur een klasgenoot gebeld om mee uit te kunnen. Na het maken van deze afspraak zou hij de vervolghandelingen, zoals het vullen en aanzetten van de wasmachine, hebben verricht alsmede het lichaam van [naam slachtoffer] hebben verplaatst.
Op grond van de inhoud van het dossier meent de officier van justitie, alles afwegende, dat de tenlastegelegde voorbedachte raad niet kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de tenlastelegging heeft de raadsman opgemerkt dat de passage over het kussen in de tenlastelegging niet kan worden bewezen nu uit de stukken niet blijkt dat verdachte dit kussen in het gezicht heeft gedrukt maar dat hij met dit kussen de mond van het slachtoffer heeft afgeveegd. Enig causaal verband met de dood is er naar de mening van de raadsman niet te leggen.
De raadsman heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de doodslag op [naam slachtoffer] kan worden bewezen en er geen sprake is van voorbedachte raad. Hij stelt dat op grond van de inhoud van het dossier en de verklaring van verdachte ter zitting, er geen bewijs voorhanden is terzake het door de officier van justitie ingenomen standpunt dat verdachte [naam slachtoffer]voor 21:03 uur reeds door verwurging om het leven zou hebben gebracht.
De overtuiging van de rechtbank dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 21 januari 2008 (zakelijk weergegeven):
[Naam slachtoffer] kwam thuis en we kregen bijna gelijk ruzie. Dit ging de hele avond door. Alles wat er werd gezegd kon voor meer spanning zorgen. Ik wilde daarom weg en heb vrienden gebeld. Ik kon ze niet bereiken en ik heb daarom een schoolgenoot gebeld. Ik wist dat hij met andere klasgenoten de stad in zou gaan, dat had ik gehoord. Ik sprak met hem een tijd af. Ik belde hem vanuit de woonkamer omstreeks 21:00 uur. Daarna ben ik weer naar de slaapkamer gegaan. Toen ik in de slaapkamer kwam heb ik [naam slachtoffer] verteld dat ik uit zou gaan. We kregen toen weer woorden. Ze zei dingen die niet zo leuk waren, onder andere dat ik dom was en me onnozel gedroeg en dat ze beter af was als ze niet bij me was geweest. Ze heeft me zo geraakt dat er iets met mij gebeurde waar ik geen besef van had. Ik ben op haar gaan zitten. Voordat ik op haar ging zitten was ik hartstikke boos. Ik heb haar eerst vastgepakt en ben toen op haar gaan zitten. Ik zat op haar maag denk ik. Haar handen had ze toen nog vrij. Ze probeerde mij van zich af te krijgen. Ik had mijn benen aan beide kanten van haar lichaam. Ik was het denk ik zat dat ik alles maar moest pikken van haar. Ik wilde voor mijzelf opkomen. Ik ging denk ik op haar zitten omdat ik wilde dat ze rustig werd. Ze werd echter steeds minder rustig. Ik vroeg of ze rustig wilde blijven omdat ik het niet meer trok. Ze sloeg, gilde en zei nog steeds vervelende dingen. Ik heb toen mijn handen om haar keel gedaan. Ik heb ook geprobeerd om het gillen te stoppen door mijn hand op haar mond te leggen. Dit was voordat het gebeurde. Ik verloor de controle over mijzelf. Ik greep haar dus bij de keel.
Voor mijn gevoel heb ik mijn handen maar gedurende een korte tijd om haar keel gehad. Toen ik weer bij besef kwam was het al te laat. Ik heb een kussen gepakt en heb een stukje van het kussen in haar mond gedaan en er daarna weer uitgehaald. Toen ik nog op haar zat begon haar buik te schudden en ademde ze slecht. Ik ging van haar af toen het schudden al was opgehouden. Daarna ben ik naar de woonkamer gegaan. Ik heb [naam slachtoffer] volgens mij niet aangekeken toen ik haar keel dichtkneep, maar daarna wel. Op een gegeven moment werd ik helder en besefte ik dat haar lichaam slap was. Ik hoopte dat ik niet gepakt zou worden. Ik wilde het laten lijken alsof er iets anders was gebeurd. Ik heb het dekbedovertrek in de wasmachine gedaan.
[Naam slachtoffer] lag toen nog op het bed. Ik heb [naam slachtoffer] daarna opgetild en voor het aanrecht gelegd. Ik heb een gaspit open gedraaid, een raam open gezet en een kaars aangestoken. Ik heb me nog verkleed en ben toen het huis uitgegaan. Ik heb snel gefietst. Ik had immers een tijd afgesproken met mijn schoolgenoot. Ik probeerde te doen alsof er niets was gebeurd. Ik probeerde mij sterk te houden. Op een gegeven moment lukte dat niet meer en toen ben ik teruggefietst. Ik wilde mij aangeven. Toen ik thuis kwam, kwam ik weer in het beeld dat ik ontvlucht was. Ik heb een paar stappen het huis in gezet, heb [naam slachtoffer] toen wel zien liggen en ben vervolgens weer weggegaan en ben weer de stad in gegaan.
Verklaring verdachte, proces-verbaal nr.PL033K/ 07-134764, d.d. 29 april 2007 omstreeks 8:45 uur, pagina 3 (dossierpagina 108):
De eerste keer drukte ik per ongeluk te hard. Ik schrok van mijzelf dat ik het zo hard deed. Dat ik het te hard deed merkte ik uit dat ik verder kwam dan dat ik gedacht had. Ik bedoel hiermee dat mijn duimen verder in de keel wegzakten dan ik had verwacht. Ik verslapte het drukken iets waarna ik voor de tweede keer weer begin te drukken maar niet zo hard. Hierbij werd het tegenstribbelen van [naam slachtoffer] minder. Ik bedoel hiermee dat haar lichaam slap werd en haar gezichtsuitdrukking veranderde. Ze keek bang.
Proces-verbaal van bevindingen nr. PL01KN/07-052386 d.d. 25 april 2007, pagina 2 (dossier pagina 480):
Op 25 april 2007 werd verbalisant [naam verbalisant 1] telefonisch geïnformeerd over het feit dat in perceel [adres] een vrouw levenloos was aangetroffen. De inmiddels ter plaatse gekomen regionaal technisch rechercheur [naam rechercheur 1] heeft samen met de arts van de GGD, [naam arts] het plaats delict betreden. Onmiddellijk na binnenkomst kon door de arts de dood van de vrouw worden vastgesteld. In de woning werd een portemonnee aangetroffen die voorzien was van een identificatiekaart. Naar aanleiding van de hierop aangebrachte foto konden [naam rechercheur 1] en [naam rechercheur 2] (van de regionale technische recherche uit Friesland) het slachtoffer voor 100% herkennen als: [naam slachtoffer].
Obductieverslag d.d. 7 augustus 2007, opgesteld door F.R.W. van de Goot, arts en patholoog:
Conclusie
Bij [naam slachtoffer], oud 19 jaren, wijzen de bevindingen zeer sterk in een richting van zuurstofgebrek (verstikking) en bloedstuwing van de hersenen door samendrukkend geweld op de hals, al dan niet in combinatie met samendrukkend geweld op het gelaat als oorzaak voor het intreden van de dood.
Deskundigenverklaring van F.R.W. van de Goot afgelegd ter terechtzitting
d.d. 21 januari 2008:
Op het lichaam van [naam slachtoffer] heb ik aanwijzingen aangetroffen die duiden op een zuurstof- gebrek. Er waren aanwijzingen voor dermate heftig samendrukkend geweld op de hals dat de bloedtoevoer belemmerd is en bloedstuwing van het hoofdhalsgebied op begon te treden.
Deze schade treedt naar verwachting op na minimaal10 minuten. Dit betekent niet dat verdachte de keel van [naam slachtoffer] gedurende 10 minuten moet hebben dichtgeknepen. Er was sprake van een zuurstof tekort. De hersenstam kan echter beter tegen zuurstofgebrek en kan na verloop van tijd weer op gang komen. Als de hersenen beschadigd zijn, dan lijkt het alsof de persoon in kwestie weg is. Echter als de hersenstam haar functie blijft uitoefenen, is de persoon niet dood. In het geval van [naam slachtoffer] waren er, nadat verdachte haar keel had dichtgeknepen, nog vitale bewegingen. [naam slachtoffer] was op dat moment nog niet dood. Het is voor een leek, maar zelfs voor een arts, lastig vast te stellen of iemand daadwerkelijk is overleden na een dergelijke gebeurtenis.
Bewijsmotivering van de rechtbank
Allereerst merkt de rechtbank op dat vaststaat dat [naam slachtoffer] door verdachte om het leven is gebracht. Verdachte heeft dit bekend.
Voorts kan uit de verklaringen van verdachte niet worden afgeleid dat verdachte gelegenheid heeft gehad om zich op zijn handelen en de gevolgen daarvan te beraden. Hoewel op grond van zijn verklaring omtrent het dichtdrukken van de keel wellicht zou kunnen worden afgeleid dat er een moment van bezinning is geweest acht de rechtbank, mede gezien de verklaring van de deskundige, moord niet bewezen. De rechtbank is derhalve met de raadsman en de officier van justitie van oordeel dat er geen sprake is van moord.
Tevens is de rechtbank met de raadsman van oordeel dat de passage in de tenlastelegging omtrent het kussen niet kan worden bewezen nu uit de bewijsmiddelen geen causaal verband kan worden afgeleid tussen de handelingen die verdachte met het kussen heeft verricht en de dood van het slachtoffer.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat op grond van de inhoud van het dossier voor de door de officier van justitie geschetste tijdslijn met betrekking tot de gebeurtenissen op de avond van de 24e april 2007 onvoldoende bewijs in het dossier aanwezig is. Op basis van de verklaring van verdachte zoals ter zitting afgelegd, houdt de rechtbank het ervoor dat verdachte [naam slachtoffer] na het telefoongesprek van 21:03 uur om het leven heeft gebracht.
Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 24 april 2007 in Groningen, opzettelijk [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte voornoemde [naam slachtoffer] (met kracht) met beide handen, om de keel/hals vastgepakt en/of beetgepakt en/of (vervolgens) (met
kracht) de keel van die [naam slachtoffer] dichtgedrukt en/of dichtgedrukt gehouden en/of (met kracht) met een hand, op de mond en/of neus van die [naam slachtoffer] gedrukt tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het ten laste van verachte bewezenverklaarde levert op het navolgende misdrijf:
De strafbaarheid van verdachte
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychiatrische onderzoeksrapportage d.d. 29 juni 2007, opgemaakt door B.T. Takkenkamp, psychiater en de psychologische onderzoeksrapportage d.d. 22 juli 2007, opgemaakt door G. de Bruijn, psycholoog.
Uit deze rapporten komt naar voren dat er bij verdachte geen sprake is van een ziekelijke stoornis of gestoorde ontwikkeling. De conclusies van deze rapporten luiden dan ook dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
De rechtbank kan zich met deze conclusies verenigen en neemt deze over.
De verdachte acht verdachte derhalve strafbaar, nu ten opzichte van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van doodslag wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaren, daarbij refererend aan landelijk doorgaans opgelegde straffen in zaken van 'moord en doodslag'.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit de onderzoeken op de terechtzittingen en aangaande zijn persoon opgemaakte rapportages, alsmede de vordering van de officier van justitie.
Voorts heeft de rechtbank bij het bepalen van de strafmaat het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zijn vriendin in haar woning door verstikking om het leven gebracht. Uit het strafdossier en de verklaringen van verdachte ter zitting afgelegd, komt naar voren dat verdachte deze levensberoving met opzet heeft gepleegd en dat deze gepaard ging met inzicht in en bewustzijn van wat hij gedurende enige tijd aan het doen was. Dit blijkt onder meer uit de verklaring van verdachte op 29 april 2007 tegenover de hem verhorende opsporingsambtenaren afgelegd waarin hij verklaart dat hij aanvankelijk zo hard op de keel van het slachtoffer drukte dat hij ervan schrok en dat hij daarom iets minder hard ging drukken tot uiteindelijk het lichaam van het slachtoffer slap werd.
Voorts heeft verdachte, nadat hij was opgehouden zijn slachtoffer te wurgen, geen enkele activiteit ondernomen om hulp in te roepen. Dat verdachte meende dat zijn slachtoffer al was overleden, had voor verdachte niet een reden mogen zijn om af te zien van het inroepen van hulp, temeer nu verdachte geen medische deskundigheid bezit en het voor een leek niet goed mogelijk is om de dood vast te stellen.
Uit de verklaring ter zitting van deskundige F.R.W. van de Goot, arts en patholoog, blijkt ook dat het slachtoffer waarschijnlijk nog niet overleden was nadat verdachte was gestopt met het wurgen.
In plaats van zich om het slachtoffer te bekommeren heeft verdachte louter aan zichzelf gedacht en heeft hij geprobeerd het te laten lijken alsof hij niet degene was die het feit had gepleegd. Zo heeft verdachte het dekbedovertrek in de wasmachine gedaan en het slachtoffer opgetild en voor het aanrecht gelegd, een gaspit open gedraaid, een raam open gezet en kaarsen aangestoken. Vervolgens heeft verdachte zich verkleed en is met een klasgenoot de stad ingegaan. Deze verwijtbare, berekenende en egocentrische handelswijze rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Door het plegen van deze doodslag heeft verdachte een jonge vrouw, in de bloei van haar leven en met een mooi toekomstperspectief, het meest wezenlijke bezit, haar leven, ontnomen.
Het handelen van verdachte heeft bij de nabestaanden onherstelbaar leed, verdriet en pijn teweeggebracht en hun leven wordt sindsdien hierdoor beheerst. Dit is onder meer tot uitdrukking gekomen in de verklaring van de vader en het zusje van het slachtoffer, die ter terechtzitting gebruik hebben gemaakt van het spreekrecht.
Tevens dragen grove geweldsdelicten als de onderhavige een voor de rechtsorde schokkend karakter en brengen bij de burgers gevoelens van angst en onveiligheid teweeg.
Op het opzettelijk doden van een medemens is geen andere straf denkbaar dan een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Het wettelijke strafmaximum voor doodslag bedraagt
15 jaar gevangenisstraf. Verdachte is - eveneens - nog jong en is niet eerder veroordeeld voor strafbare feiten. Dat op zich doet de op te leggen straf matigen.
Zijn hierboven beschreven uitsluitende aandacht voor zijn eigen belang dient echter in de op te leggen straf duidelijk tot uitdrukking te worden gebracht evenals de wijze waarop hij zijn slachtoffer om het leven heeft gebracht. De rechtbank vindt de vordering van de officier van justitie daarom passend.
De rechtbank merkt tot slot op dat zij het betoog van de raadsman niet zal volgen waar hij een beroep doet op straftoemeting in 'soortgelijke' zaken. Hoewel de rechtbank hecht aan het streven naar rechtseenheid, is in ieder geval deze zaak, overigens als vele anderen, zo eigen van aard dat de rechtbank deze op zijn eigen inhoudelijke merites beoordeelt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.
- verklaart het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
- verklaart verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar.
- verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
- veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren.
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. H.L. Stuiver, voorzitter, A.F. Gerding en S.Tempel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.A.B. de Jong, als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 februari 2008.