RECHTBANK GRONINGEN
Sector strafrecht
parketnummer: 18/670437-07
datum uitspraak: 24 januari 2008
raadsman: mr. M. Hoekstra
van de rechtbank te Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] in 1945,
wonende te [woonplaats],
thans preventief gedetineerd in de PI Overijssel te Zwolle.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 januari 2008.
Aan de verdachte is ten laste gelegd: dat
zij op of omstreeks 27 september 2007, in de gemeente Loppersum,
opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade een man, genaamd [slachtoffer],
van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en al dan
niet na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] meerdere malen, althans
eenmaal, met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de borst
en/of in de rug en/of (boven)buik en/of in de hals, althans in het lichaam,
gestoken en/of gesneden, althans zodanig geweld op die [slachtoffer] uitgeoefend
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
zij op of omstreeks 27 september 2007, in de gemeente Loppersum,
aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk en al dan niet met
voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel (meerdere steek/snijwonden in
borst en/of rug en/of (boven)buik en/of hals) heeft toegebracht, door
opzettelijk en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg die [slachtoffer]
meerdere malen, althans eenmaal, met een mes, althans met een scherp en/of
puntig voorwerp in de borst en/of in de rug en/of (boven)buik en/of in de
hals, althans in het lichaam, te steken en/of te snijden, althans geweld op
die [slachtoffer] uit te oefenen, terwijl het feit de dood tengevolge heeft gehad;
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde (doodslag) wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek en terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende bewijs is voor ‘voorbedachte raad’, nu uit het strafdossier, noch uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken van feiten en/of omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat er sprake is geweest van kalm beraad en rustig overleg.
De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 27 september 2007, in de gemeente Loppersum,
opzettelijk een man, genaamd [slachtoffer],
van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet,
die [slachtoffer] meerdere malen met een mes
in de borst en in de rug en (boven)buik en in de hals gestoken,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard levert het volgende strafbare feit op:
Strafbaarheid van verdachte
De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat verdachte uit psychische overmacht heeft gehandeld. Hij heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
Bij verdachte is sprake van een lange voorgeschiedenis van zowel mentale als lichamelijke mishandeling en waarschijnlijk tevens seksuele mishandeling. Zij werd geregeld door haar vader geslagen met een zweep en een gummiknuppel. Ook nadat verdachte bij haar grootouders is gaan wonen, gingen de gewelddadigheden van haar vader door. Ook haar grootmoeder mishandelde haar. In 1972 is verdachte gehuwd en in 2000 is zij gescheiden omdat, zo verklaart verdachte, haar man haar begon te mishandelen. Met [slachtoffer], het latere slachtoffer, hoopte verdachte wat meer geluk te hebben. Dit bleek echter niet het geval en gedurende vele jaren heeft [slachtoffer] haar veelvuldig en mentaal mishandeld. De mishandeling op de bewuste avond was, de “druppel die de emmer deed overlopen”. Ten tijde van het plegen van het feit was bij verdachte sprake van een dissociatieve toestand, een verstoring van het bewustzijn. Deze was het gevolg van een heftige uitbarsting van haar gevoelsleven in combinatie met een gemengde persoonlijkheidsstoornis op basis van affectieve en pedagogische verwaarlozing enerzijds en een beperkende psychische stoornis anderzijds. Ten tijde van het strafbare feit was bij verdachte sprake van een zodanige psychische drang dat zij redelijkerwijze niet anders kon of behoorde te handelen dan zij heeft gedaan.
De rechtbank neemt met de raadsman aan dat er (meerdere) situaties zijn geweest waarin sprake is geweest van geweld tussen het slachtoffer en verdachte.
De rechtbank constateert echter ook dat verdachte zich in de richting van het slachtoffer niet onbetuigd liet; er is sprake geweest van wederzijds geweld. Verder blijkt uit het strafdossier dat verdachte in het verleden zeer geruime tijd in een relatie heeft gefunctioneerd waarbinnen geen geweld tegen haar werd gebruikt en dat zij juist uit die relatie is gestapt toen tegen haar geweld werd gebruikt.
In de door de raadsman beschreven voorgeschiedenis vindt de rechtbank dan ook onvoldoende aanknopingspunten voor het bestaan van psychische overmacht.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte weliswaar onder invloed van een heftige gemoedsbeweging geeft gehandeld, maar dat er geen sprake was van een zodanige druk dat de wilsvrijheid van verdachte zo was aangetast dat haar extreem gewelddadige handelen verontschuldigbaar zou zijn. Evenmin is gebleken van zodanig uitzonderlijke omstandigheden dat van verdachte redelijkerwijs niet gevergd kon worden weerstand te bieden aan die gemoedsbeweging.
Het verweer dient derhalve te worden verworpen.
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychiatrische onderzoeksrapportage d.d. 26 december 2007, opgemaakt door dr. T.W.D.P. van Os, psychiater / psychoanalyticus en de psychologische onderzoeksrapportage d.d. 22 december 2007, opgemaakt door drs. G. de Jong, psycholoog.
De conclusies van deze rapporten luiden, zakelijk weergegeven, dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis der geestvermogens, in de zin van een schizoaffectieve stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een gemengde persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke en antisociale trekken.
De rechtbank kan zich met deze conclusies verenigen en neemt deze over. De rechtbank neemt eveneens over de conclusies van de deskundigen, met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid, dat het bewezenverklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank acht verdachte derhalve strafbaar, nu ten opzichte van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Motivering straf en maatregel
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en aangaande haar persoon opgemaakte rapportages, alsmede de vordering van de officier van justitie.
Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf moet worden opgelegd.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hoogte hiervan in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft een zeer ernstig feit begaan. Zij heeft haar ex-partner en huisgenoot het hoogste goed, namelijk het leven, ontnomen. Verdachte heeft haar slachtoffer op meerdere momenten zeer veel steken toegebracht tengevolge waarvan het slachtoffer is overleden.
Een zo ernstig feit rechtvaardigt de oplegging van een zeer lange gevangenisstraf. In de persoon van de verdachte, haar leeftijd, haar verminderde toerekeningsvatbaarheid en in de omstandigheid waaronder zij tot haar daad is gekomen ziet de rechtbank reden de op te leggen gevangenisstraf te beperken tot de door de officier van justitie gevorderde duur. De rechtbank weegt hierbij ook mee dat zij, zoals hierna wordt overwogen, oplegging van de TBS-maatregel noodzakelijk acht.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, bij wie tijdens het begaan van het primair bewezenverklaarde gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens bestond, ter beschikking moet worden gesteld omdat:
- het primair bewezen en strafbaar verklaarde een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld;
- het primair bewezen en strafbaar verklaarde oplevert het misdrijf omschreven in artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht;
- de veiligheid van anderen de oplegging van die maatregel eist.
De rechtbank heeft hierbij de rapporten en adviezen in aanmerking genomen die over de persoonlijkheid van verdachte zijn uitgebracht, alsmede de ernst van het primair bewezen en strafbaar verklaarde.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte tevens van overheidswege moet worden verpleegd omdat:
- de veiligheid van anderen de verpleging eist.
- de algemene veiligheid van personen de verpleging eist.
Namens verdachte is aangevoerd dat onvoldoende gebleken is van gevaar dat oplegging van een TBS-maatregel noodzakelijk maakt.
De rechtbank oordeelt anders.
Uit de over verdachte opgemaakte persoonlijkheidsrapportage komt naar voren dat bij haar sprake is van een schizoaffectieve stoornis en een gemengde persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke en antisociale kenmerken, dan wel een gemengde persoonlijkheidsstoornis.
Beide rapporterende deskundigen zijn van oordeel dat er tussen de defecten in de persoonlijkheid van de verdachte en de bewezenverklaarde doodslag een oorzakelijk verband bestaat. Verder achten zij de kans op herhaling zeker aanwezig.
De rechtbank volgt de deskundigen in hun oordeel. Met betrekking tot de kans op herhaling overweegt de rechtbank dat verdachte ook zelf aangeeft een nieuwe relatie te zullen gaan zoeken. Het is juist binnen een relatie dat het gevaar zich kan verwezenlijken. Daarbij is verder van belang dat verdachte geen besef van en inzicht in haar ziekte heeft en daardoor ook geen inzicht in haar aandeel in het tot stand komen van agressief gedrag binnen een relatie met een partner.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 37a, 37b en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
- verklaart het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
- verklaart verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar.
- verklaart het primair meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
- veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar.
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de veroordeelde ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de terbeschikking-gestelde van overheidswege zal worden verpleegd.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. E.W. van Weringh, voorzitter, G. Eelsing en H.J. Bastin, in tegenwoordigheid van A.J. Tholen, als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van
24 januari 2008.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.