Aangaande het betoog van de raadsman overweegt de politierechter dat zij niet kan uitsluiten dat hetgeen de raadsman heeft aangevoerd omtrent wat er (mogelijk) feitelijk is gebeurd, juist is. Daarbij heeft de politierechter betrokken hetgeen verdachte zelf heeft verklaard ten overstaan van de politie tijdens de verhoren op 10 en 11 mei 2007.
Zo heeft verdachte bij de politie onder meer verklaard dat hij in ploegendienst werkt en in de week waarin hij ochtenddienst heeft, vroeg naar bed gaat. Op de avond van 9 mei 2007 was verdachte om ongeveer half acht, acht uur naar bed gegaan. Eerder die avond hadden kinderen, die met knikkers aan het spelen waren, verdachte geklierd. Dit klieren bestond uit deurtje bellen en tegen de deur spugen. Verdachte had een knikker van de kinderen gepakt. Nadat verdachte naar bed was gegaan, hoorde verdachte opnieuw gestommel en deurtje bellen. Verdachte is toen van bed af gegaan en via de woonkamer naar de voordeur gelopen. Verdachte was toen naakt, omdat hij naakt slaapt. Verdachte heeft daarop het overgordijn van de voordeur dichtgedaan. Vervolgens is verdachte weer naar bed gegaan. Op een gegeven moment werd verdachte wakker van gebons. Eerst dacht verdachte dat het de klierende kinderen weer waren. Daarop hoorde verdachte een zware stem, waarna verdachte zich heeft aangekleed en de deur heeft geopend. Verdachte zag twee agenten staan, die hem vervolgens hebben aangehouden.
Naar het oordeel van de politierechter passen deze verklaringen van verdachte binnen het door de raadsman geschetste scenario van wat er mogelijk feitelijk is gebeurd.
De politierechter merkt in dit verband verder nog op dat verdachte, over het klieren door de kinderen op 9 mei 2007, bij de politie onder meer heeft verklaard dat de kinderen, tijdens het deurtje bellen, een plastic tuinstoel van verdachte over de balustrade naar beneden hebben gegooid. Hierover heeft verdachte toen nog gesproken met zijn onderbuurman, aldus verdachte bij de politie.
De politierechter is van oordeel dat deze verklaring van verdachte in lijn is met hetgeen onderbuurman [getuige 4] op 11 mei 2007 heeft verklaard tegenover verbalisant [verbalisant 3], te weten dat hij ([getuige 4]) zijn bovenbuurman (verdachte dus) er op opmerkzaam had gemaakt dat zijn (verdachtes) stoel beneden stond. Overigens is deze verklaring van [getuige 4] niet neergelegd in een afzonderlijke getuigenverklaring, maar gerelateerd in het overzichtsproces-verbaal d.d. 29 mei 2007.
Bij al het voorgaande komt dat, naar het oordeel van de politierechter, het politieonderzoek in deze zaak op een aantal wezenlijke punten niet of onvoldoende adequaat is geweest.
Zo is daar allereerst het provisorische horen van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] op 9 mei 2007 's avonds, vrijwel onmiddellijk gevolgd door de aanhouding, diezelfde avond, van verdachte.
Voorts is nagelaten buurtonderzoek te verrichten. Hierover is in het overzichtsproces-verbaal vermeld dat dat niet is gebeurd omdat er inmiddels in de buurt verschillende verhalen over verdachte de ronde deden en verdachte bovendien reeds was heengezonden, waardoor er "vermoedelijk geen aanvullende gegevens uit dit onderzoek zouden komen".
Ook is nagelaten [getuige 1] te horen, de jongen over wie [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij had meegeholpen [slachtoffer 3] los te trekken nadat verdachte [slachtoffer 3] had vastgepakt. Volgens [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [getuige 2] was verdachte van onderen naakt toen dit voorval plaatshad. Daarom was het horen van [getuige 1] naar het oordeel van de politierechter aangewezen geweest.
Overigens blijkt uit het overzichtsproces-verbaal dat de politie zich wel heeft ingespannen om de vriend van de moeder van [slachtoffer 3] als getuige te horen. Deze vriend, ene [getuige 5], zou op 9 mei 2007 's avonds, omstreeks 20:00 uur, bij verdachte hebben aangebeld nadat [slachtoffer 3] hem ([getuige 5]) had verteld dat verdachte een knikker had afgepakt. Deze [getuige 5] is niet verschenen op een afspraak (op 24 mei 2007) met de politie om over de zaak te worden gehoord. In het overzichtsproces-verbaal is hierover nog vermeld dat de moeder van [slachtoffer 3] enige dagen later aan de politie heeft laten weten dat noch [getuige 5] noch zijzelf bereid waren om (nader) in de zaak te getuigen.
Van belang is voorts - de raadsman heeft daar met nadruk op gewezen - dat in het overzichtsproces-verbaal is vermeld dat [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] klasgenoten van elkaar zijn en dat op school, in een kringgesprek, over het gebeuren is gesproken. Ook is in het overzichtsproces-verbaal vermeld dat de ouders, vóórdat zij op 15 mei 2007 zijn gehoord in het kader van hun aangifte, onderling contact hebben gehad over het gebeuren.
Gelet op de inhoud van de aangiftes en de getuigenverklaringen van [getuige 3] en [getuige 2], kan de politierechter zich niet aan de indruk onttrekken dat de opschudding of onrust die als gevolg van de zaak was ontstaan in de betrokken gezinnen, in de buurt en op school, de beleving van de ouders en de getuigen omtrent het gebeuren mede heeft beïnvloed. Niet kan derhalve worden uitgesloten dat zij, in hun contact met de politie op 15 mei 2007, als gevolg van die beïnvloeding gedragingen hebben toegeschreven aan verdachte die feitelijk niet (op die wijze) hebben plaatsgevonden.