RECHTBANK GRONINGEN
Sector Bestuursrecht, meervoudige kamer
Zaaknummer.: AWB 07/159 WW44
[eisers], allen wonende te [woonplaats], eisers,
gemachtigde: mr. S. El Hami
ten aanzien van het besluit van 4 oktober 2006, kenmerk: RBV-200505561 van
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, verweerder,
gemachtigde: J. Dallinga en E.T. Dijkhuis.
Bij het hiervoor genoemde besluit van 4 oktober 2006 heeft verweerder de gemeente Groningen, Dienst RO/EZ afd. IGG, vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een beweegbare verkeersbrug en het aanleggen van de toeleidende wegen vanaf de Sontweg en het Damsterdiep, met bijbehorende werken, zoals taluds en fietspaden (het zogenaamde Berlagetracé), op de percelen plaatselijk bekend Eemskanaal tussen 48 en 48b.
Tegen dit besluit hebben eisers bij verweerder bezwaarschriften ingediend. Zij hebben mr. S. El Hami als gemachtigde aangewezen.
Onder overweging dat het bestreden besluit met toepassing van afdeling 3.4 Awb is voorbereid heeft verweerder de bij hem ingediende bezwaarschriften ter behandeling als (rechtstreeks) beroep aan de rechtbank doorgezonden.
Bij brief van 16 februari 2007 heeft de griffier partijen medegedeeld dat het beroep met toepassing van artikel 8:52 versneld zal worden behandeld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.
Afschriften van de gedingstukken zijn, voor zover niet door hen ingediend, aan partijen verzonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank op 11 oktober 2007.
Eisers hebben zich ter zitting door hun gemachtigde laten vertegenwoordigen. Voorts is eiseres [eiseres] ter zitting in persoon verschenen.
Verweerder heeft zich ter zitting door zijn gemachtigden laten vertegenwoordigen.
Bij aanvraag van 14 december 2005 heeft de gemeente Groningen, Dienst RO/EZ afd. IGG, verzocht haar vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een beweegbare verkeersbrug en het aanleggen van de toeleidende wegen vanaf de Sontweg en het Damsterdiep, met bijbehorende werken, zoals taluds en fietspaden (het zogenaamde Berlagetracé), op de percelen plaatselijk bekend Eemskanaal tussen 48 en 48b.
Met het oog op de realisatie van het Berlagetracé is de inspraaknota Berlagetracé opgesteld, waarin de ruimtelijke effecten van het project zijn beschreven. Deze nota is tevens bedoeld als ruimtelijke onderbouwing in de zin van artikel 19, tweede lid, WRO.
Voorafgaand aan deze nota heeft een verkeersstudie, een akoestisch onderzoek op grond van de Wet geluidhinder en een toetsing aan het Besluit luchtkwaliteit 2005 plaatsgevonden.
De nota heeft op grond van de Algemene inspraakverordening van 24 maart tot en met
21 april 2004 ter inzage gelegen, gedurende welke termijn inspraakgerechtigden schriftelijk konden reageren. Voorts heeft op 11 april 2004 een inspraakavond plaatsgevonden.
Over de nota is voorts onder meer overleg gevoerd met de Kleine Commissie van de Provinciale Planologische Commissie van Groningen. Deze commissie heeft verweerder bij brief van 10 mei 2005 medegedeeld met de aanleg van het Berlagetracé en de inhoud van de toegezonden ruimtelijke onderbouwing te kunnen instemmen.
In zijn vergadering van 19 oktober 2005 heeft de gemeenteraad besloten het ontwerp voor het Berlagetracé vast te stellen, in te stemmen met de inspraaknota Berlagetracé als ruimtelijke onderbouwing als bedoeld in artikel 19, tweede lid, WRO en een uitvoeringskrediet beschikbaar te stellen voor de realisatie van het project.
Bij brief van 22 november 2005 heeft verweerder het college van gedeputeerde staten van Groningen verzocht hem bevoegd te verklaren om toepassing te geven aan artikel 19, tweede lid, WRO voor de uitvoering van het Berlagetracé, conform de door de gemeenteraad aanvaarde inspraaknota en de daarbij behorende ontwerptekeningen.
Bij besluit van 16 december 2005 heeft het college van gedeputeerde staten van Groningen verweerder bericht hem onder voorwaarden bevoegd te verklaren voor het volgen van de aangewezen projectprocedure.
Op 19 januari 2006 heeft de Hulpverleningsdienst Groningen verweerder medegedeeld dat de aanvraag om bouwvergunning voldoet aan de bouwregelgeving voor wat betreft brandpreventieve voorzieningen.
Op 2 maart 2006 heeft de commissie voor de Welstandszorg van de gemeente Groningen verweerder medegedeeld dat de aanvraag niet strijdig is met redelijke eisen van welstand.
Het ontwerpbesluit en de bijbehorende ruimtelijke onderbouwing hebben op grond van afdeling 3.4 Awb met ingang van 9 maart 2006 gedurende zes weken ter inzage gelegen.
Hiervan is op 8 maart 2006 in De Groninger Gezinsbode kennis gegeven.
Van de mogelijkheid zienswijzen in te dienen is gebruik gemaakt door
de Groninger Motorboot Club;
[naam1];
[naam2] en [naam3] namens de bewonerscommissie Damsterdiep;
[naam4]; en
[naam5].
De Groninger Motorboot Club en [naam5] hebben hun zienswijzen ingetrokken.
Bij het thans bestreden besluit van 4 oktober 2006 heeft verweerder vervolgens de verzochte vrijstelling en bouwvergunning verleend.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid
In artikel 6:13 Awb is bepaald dat geen beroep bij de administratieve rechter kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht, geen bezwaar heeft gemaakt of geen administratief beroep heeft ingesteld.
Het bestreden besluit is voorbereid met de in afdeling 3.4 (de artikelen 3:10 tot en met 3:18) Awb geregelde procedure.
Artikel 3:15, eerste lid, Awb bepaalt dat belanghebbenden bij het bestuursorgaan naar keuze schriftelijk of mondeling hun zienswijze over het ontwerp naar voren kunnen brengen.
Het ontwerp(besluit), vorenbedoeld, heeft met ingang van 9 maart 2006 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Hiervan is op 8 maart 2006 in De Groninger Gezinsbode kennis gegeven.
Het vorenstaande leidt ertoe dat in het onderhavige geval slechts beroep bij de rechtbank kon worden ingesteld door diegenen die tegen het ontwerpbesluit hun zienswijzen hebben ingediend.
In zijn verweerschrift heeft verweerder gesteld dat naar zijn mening uitsluitend [naam2] en [naam3] ontvankelijk zijn te achten in hun beroep omdat zij namens de bewonerscommissie zienswijzen hebben ingediend. De andere eisers hebben geen zienswijzen ingediend en zijn daarom naar de mening van verweerder niet-ontvankelijk.
Namens eisers is ter zitting gesteld dat [naam2] en eiser [naam3] namens de bewonerscommissie zienswijzen hebben ingediend en dat zij daardoor ontvankelijk zijn te achten in hun beroep. Eiseres [eiseres] heeft ter zitting van 11 oktober 2007 gesteld dat zij en andere eisers van de mogelijkheid zienswijzen in te dienen niet op de hoogte waren omdat verweerder hen dienaangaande niets heeft bericht en zij de publicatie in de Gezinsbode hebben gemist.
Ter zitting van 11 oktober 2007 is verweerder teruggekomen op zijn standpunt met betrekking tot de ontvankelijkheid van eisers in die zin dat hij thans van mening is dat alle eisers niet-ontvankelijk verklaard dienen te worden.
De rechtbank stelt vast dat eiseres [naam6] en eisers [naam7] en [naam8] weliswaar in een eerder stadium, tegen de inspraaknota Berlagetracé, zienswijzen hebben ingediend, doch zij hebben geen zienswijzen ingediend tegen het ontwerpbesluit.
Wel zienswijzen zijn ingediend tegen het ontwerpbesluit door eiseres [naam2] en eiser [naam3], namens (niet mede namens) de bewonerscommissie Damsterdiep, doch die commissie -nog daargelaten of dienaangaand sprake is van een entiteit in de zin van artikel 1:2 Awb- heeft geen beroep ingesteld tegen het thans bestreden besluit.
De vraag of in het door eisers aangevoerde grond is gelegen het niet indienen van zienswijzen tegen het ontwerpbesluit verschoonbaar te achten beantwoordt de rechtbank ontkennend. Verweerder was niet gehouden eisers persoonlijk op de hoogte te brengen van de mogelijkeid dat zienswijzen konden worden ingediend. Dat eisers de publicatie in de Gezinsbode hebben gemist kan verweerder niet worden verweten. Van door verweerder verstrekte onjuiste informatie is gesteld noch gebleken.
Ingeval eiseres [naam2] en eiser [naam3], mede namens de bewonerscommissie zienswijzen zouden hebben ingediend zou hun beroep wel ontvankelijk zijn geweest. Echter, zij hebben het slechts namens de bewonerscommissie gedaan, waardoor het beroep niet is ingesteld door de natuurlijke personen [naam2] en [naam3].
Het vorenoverwogene leidt de rechtbank tot het oordeel dat de beroepen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
verklaart de beroepen niet-ontvankelijk
Aldus gegeven door mrs. H.C.P. Venema, voorzitter, D.M. Schuiling en P. Mendelts en in het openbaar door de voorzitter uitgesproken op 1 november 2007, in tegenwoordigheid van
M.J.'t Hart als griffier.
De griffier, De voorzitter,
De rechtbank wijst er op dat belanghebbenden binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak daartegen hoger beroep kunnen instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019,2500 EA in Den Haag.