RECHTBANK GRONINGEN
Sector Bestuursrecht, meervoudige kamer
Zaaknummer: AWB 06/1142 BELEI
Uitspraak in het geschil tussen
Emmen Logistics B.V., gevestigd te Emmen, eiseres,
gemachtigden: mr. M.G.H.M. Kniest en mr. M. Broekema
het dagelijks bestuur van het Samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN), verweerder,
gemachtigden: mr. S.E. van der Heijden, W. Biek – Van der Velde en P. Vos.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 30 juni 2006. In dit (bestreden) besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 1 maart 2006, inhoudende de intrekking van de verleningsbeschikking inzake projectnummer IPR 30039, ongegrond verklaard en het besluit van 1 maart 2006 gehandhaafd.
Het geschil is behandeld ter zitting van 11 oktober 2007.
Eiseres en verweerder hebben zich ter zitting door hun gemachtigden laten vertegenwoordigen.
3. BEOORDELING VAN HET GESCHIL
feiten en standpunten van partijen
Eiseres heeft op 25 april 2003 een pro forma aanvraag met betrekking tot de Investeringspremieregeling Noord-Nederland 2000 (IPR 2000) ingediend. Op 9 juli 2003 en 10 juli 2003 heeft eiseres deze aanvraag aangevuld.
Bij brief van 23 juli 2003 heeft verweerder eiseres verzocht nadere informatie te verstrekken.
Verweerder heeft daarbij medegedeeld dat het onderhavige project slechts als vestigingsproject kan worden aangemerkt indien eiseres opereert als een zelfstandige onderneming ten opzichte van de overige vennootschappen in de groep waarvan N.V. NUON de moedermaatschappij vormt.
Verweerder heeft daarbij verwezen naar de toelichting bij artikel 1, sub a, van de regeling. Ingevolge deze bepaling zal een zelfstandige onderneming in ieder geval:
-organisatorische en bedrijfsmatige zelfstandigheid dienen te bezitten (hetgeen onder meer inhoudt dat er sprake dient te zijn van een zelfstandige administratie en verslaglegging; ook het feit of er sprake is van zelfstandige huisvesting en een eigen handelsnaam zal in de beoordeling worden betrokken);
-een profit centre moeten vormen;
-economisch zelfstandig moeten zijn vanwege een specifiek eigen markt;
-slechts in beperkte zin afhankelijk mogen zijn van relaties met andere groepsonderdelen, hetgeen onder meer inhoudt dat bij transacties met andere ondernemingen uit de groep marktconforme c.q. zakelijke prijzen en condities moeten worden gehanteerd (volgens het zgn. at arms' length-principe).
Verweerder heeft eiseres verzocht alsnog een nadere toelichting te geven, waarin uitgebreid ingegaan wordt op elk van bovenstaande beoordelingspunten.
Eiseres heeft hierop gereageerd bij brief van 20 augustus 2003.
Verweerder heeft eiseres daarop bij brief van 5 september 2003 medegedeeld dat nog steeds niet duidelijk is welke activiteiten plaatsvonden in de zes maanden voorafgaand aan de indiening van de aanvraag.
Eiseres heeft verweerder in antwoord op de brief van 5 september 2003 medegedeeld dat in het betreffend gebouw de afgelopen twee jaar geen activiteiten zijn verricht.
Bij besluit van 8 december 2003 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat het onderhavige investeringsproject op basis van de startsituatie van de onderneming van eiseres (nog) niet kan worden aangemerkt als een vestigingsproject van een stuwende onderneming zoals bedoeld in de regeling. Onder de voorwaarde dat er na realisatie van het project wordt voldaan aan de voorwaarden inzake een vestigingsproject en die inzake een stuwende onderneming, heeft verweerder besloten de begrote premiabele kosten evenals de premiegrondslag te bepalen op € 3.529.339,--. Het toepasselijke premiepercentage is 20, zodat eiseres een premie van maximaal € 705.868,-- wordt verleend.
Naar aanleiding van het door eiseres op 7 juni 2005 ingediende verzoek om definitieve vaststelling van de premie heeft door de interne auditdienst van de Provincie Fryslân op
6 september 2005 een verificatieonderzoek plaatsgevonden.
In het naar aanleiding daarvan op 17 oktober 2005 uitgebrachte rapport wordt geconcludeerd dat er niet wordt voldaan aan de voorwaarde als genoemd in artikel 1 b dat sprake moet zijn van een stuwende onderneming.
Eiseres is het niet eens met die conclusie en heeft verweerder bij brief van 19 oktober 2005 haar zienswijze op dat punt kenbaar gemaakt. Eiseres heeft gesteld dat zij wel als stuwende onderneming moet worden aangemerkt nu zij niet gebonden is aan een vestigingsplaats, zij een stimulerende werking op de regio heeft en zij voldoet aan de eis dat sprake moet zijn van 50% omzet terzake van afzet buiten het IPR-gebied.
Bij brief van 13 december 2006 heeft verweerder eiseres medegedeeld voornemens te zijn de verleningsbeschikking van 8 december 2003 in te trekken. Verweerder heeft het conceptbesluit dienaangaand bijgevoegd en hij heeft eiseres in de gelegenheid gesteld binnen vier weken na verzending van deze brief schriftelijk te reageren.
Eiseres heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 5 januari 2006.
Verweerder heeft vervolgens bij besluit van 1 maart 2006 de verleningsbeschikking van 8 december 2003 ingetrokken.
Verweerder is daartoe gekomen op grond van de volgende overwegingen.
In de verleningsbeschikking van 8 december 2003 is de voorwaarde opgenomen dat eiseres (nu: Emmtec Logistics B.V.) zelfstandig dient te voldoen aan de voorwaarden met betrekking tot een stuwende onderneming. In artikel 1, sub b, IPR 2000 wordt een stuwende onderneming als volgt gedefinieerd:
Een onderneming die naar aard niet aan enige plaats van vestiging is gebonden, die de economische ontwikkeling van de regio van vestiging stimuleert en waarvan minimaal 50% van de omzet ter zake van de afzet van diensten buiten de provincies Fryslân, Groningen, Drenthe alsmede de gemeenten IJsselham, Steenwijk, Brederwiede, Staphorst, Avereest, Ommen, Hardenberg, Gramsbergen, Den Ham en Vriezenveen in de provincie Overijssel wordt gerealiseerd.
Tijdens het verificatieonderzoek is geconstateerd dat er twee punten zijn waarop eiseres niet aan deze definitie kan voldoen. Het eerste punt betreft de voorwaarde van het naar aard niet aan enige plaats van vestiging gebonden zijn. In de toelichting op artikel 1, sub b, wordt hierover opgemerkt dat hiervan geen sprake is indien door het kiezen van een andere vestigingsplaats de bestaande klantenkring grotendeels vervalt. Vastgesteld is dat de activiteiten van eiseres bestaan uit het verpakken en de verdere opslag van producten die afkomstig zijn van D.S.M. Engineering Plastics B.V. te Emmen (hierna te noemen: D.S.M. Emmen). Deze producten worden door middel van een pneumatisch overblaassysteem tussen D.S.M. Emmen en eiseres in de silo's van eiseres aangeleverd. Gezien deze (fysieke) verbondenheid tussen D.S.M. Emmen en eiseres is Emmtec naar aard van haar activiteiten aan de vestigingsplaats te Emmen gebonden. Bij het kiezen van een andere vestigingsplaats vervalt de bestaande klantenkring (D.S.M. Emmen).
Hoewel eiseres heeft gesteld dat zij in principe in staat is de onderneming elders te vestigen in Nederland zonder dat dit een wezenlijk effect heeft op de klantenkring en de omzet is dat gezien de fysieke verbondenheid tussen eiseres en D.S.M. Emmen en het feit dat D.S.M. Emmen de enige klant van eiseres is niet aannemelijk.
Voorts is door verweerder in haar beschikking vastgesteld dat de diensten van eiseres in opdracht van D.S.M. Emmen worden uitgevoerd. De facturering vindt plaats aan D.S.M. Engineering Plastics Emmen B.V. te Sittard, maar de feitelijke vestigingsplaats van de opdrachtgever c.q. afnemer is Emmen. Indien de factuuradressen geen goede afspiegeling vormen van de feitelijke vestigingsplaats van de afnemer moet het stuwende karakter worden bepaald aan de hand van de vestigings- of verblijfplaats van de feitelijke afnemer. Dit betekent in het geval van eiseres dat meer dan 50% van de omzet ter zake van de afzet van diensten gerealiseerd is bij D.S.M Engineering Plastics B.V. te Emmen.
In de brieven van 19 oktober 2005 en 5 januari 2006 van PNO Consultants die namens eiseres zijn verzonden, wordt aangegeven dat de verpakte producten door eiseres in opdracht van D.S.M. worden verladen en door D.S.M. wereldwijd worden afgezet. Hiermee zou volgens PNO Consultants het stuwende karakter zijn aangetoond. Wanneer echter zou worden gekeken naar de eindbestemmingen van de goederen, dienen deze eindbestemmingen uit de eigen administratie van eiseres te blijken. Hierbij kan geen gebruik worden gemaakt van de administratie van D.S.M. of de administratie van de ondernemingen waar de goederen worden afgeleverd.
Aangezien eiseres naar aard van haar activiteiten gebonden is aan de vestigingsplaats te Emmen en de omzet ter zake van de afzet van diensten afkomstig is van binnen het IPR-gebied, kan eiseres niet worden aangemerkt als een stuwende onderneming in de zin van artikel 1, sub b, IPR 2000.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 11 april 2006, aangevuld bij brief van 10 mei 2006, bij verweerder een bezwaarschrift ingediend. Eiseres heeft gesteld dat zij niet gebonden is aan enige plaats van vestiging en dat zij wel degelijk voldoet aan de eis dat zij minimaal 50% van de omzet genereert buiten de provincies Fryslân, Groningen en Drenthe alsmede de gemeenten IJsselham, Steenwijk, Brederwiede, Staphorst, Avereest, Ommen, Hardenberg, Gramsbergen, Den Ham en Vriezenveen in de Provincie Overijssel.
In tegenstelling tot hetgeen verweerder stelt is eiseres niet gebonden aan een vestigingsplaats in Noord-Nederland. In principe is zij in staat haar onderneming 'op te pakken' en elders buiten Noord-Nederland te vestigen zonder dat dit een wezenlijk effect heeft op haar klantenkring en haar omzet. Het transportsysteem in de vorm van een overblaassysteem tussen DSM en eiseres kan worden vervangen door vervoer over de weg. Dit overblaassysteem is in feite de vervanger van extra bulkvervoer per vrachtwagen.
Eiseres genereert meer dan 50% van haar omzet buiten het IPR-gebied. Dit is herleidbaar uit de (crediteuren)administratie. Haar opdrachtgever c.q. afnemer is DSM Engineering Plastics Emmen BV gevestigd te Sittard. Dat de feitelijke werkzaamheden in Emmen worden uitgevoerd, is inherent aan het feit dat de onderneming van eiseres in Emmen is gevestigd.
Het bezwaarschrift van eiseres is behandeld ter hoorzitting op 1 juni 2006. De externe commissie voor de bezwaarschriften heeft verweerder op gelijke datum vervolgens geadviseerd het bezwaar ongegrond te verklaren. Daartoe is overwogen dat eiseres niet voldoet aan het vereiste van stuwendheid als bedoeld in artikel 1, sub b, van de regeling en voorts dat de feitelijke aflevering plaatsvindt binnen Noord-Nederland.
Onder overneming van het advies van de externe commissie voor de bezwaarschriften heeft verweerder bij het thans bestreden besluit van 30 juni 2006 het door eiseres ingediende bezwaarschrift ongegrond verklaard.
Eiseres heeft in beroep gesteld dat de opdracht voor de door haar te verrichten dienst is verleend door DSM Engineering Plastics Emmen B.V. te Sittard. De door verweerder getrokken conclusie dat DSM Emmen de afnemer van de produkten is en dat daardoor de feitelijke aflevering binnen Noord-Nederland plaatsvindt is onjuist en onhoudbaar. Dat DSM Emmen de verpakte produkten uiteindelijk van eiseres als afnemer weer teruggeleverd krijgt is absoluut onjuist. Vrijwel de gehele produktie wordt naar het buitenland geëxporteerd, hetgeen betekent dat de verpakkingsactiviteiten c.a. niet noodzakelijkerwijs in Emmen, althans in de directe nabijheid van de produktielocatie plaats behoeven te vinden.
Verweerder heeft in zijn verweerschrift gesteld dat naar zijn mening geen sprake is van een stuwende onderneming omdat eiseres niet voldoet aan het gestelde in artikel 1, sub b, IPR 2000.
Uitgangspunt bij de beoordeling is dat in de verleningsbeschikking van 8 december 2003 staat vermeld dat bij de vaststelling van de premie voldaan moet worden aan de in de regeling en de brief opgenomen voorwaarde, waaronder de voorwaarden dat eiseres zelfstandig dient te voldoen aan de voorwaarden met betrekking tot een stuwende onderneming zoals genoemd in artikel 1 sub b, Hoofdstuk 4 IPR 2000.
De vraag die partijen verdeeld houdt is of in het onderhavige geval sprake is van een stuwende onderneming als bedoeld in het bepaalde in artikel 1, sub b, IPR 2000. In dat artikel staat vermeld dat als stuwende onderneming wordt gedefinieerd de onderneming die naar aard niet aan enige plaats van vestiging is gebonden, die de economische ontwikkeling van de regio van vestiging stimuleert en waarvan minimaal 50% van de omzet terzake van de afzet buiten de provincies Fryslan, Groningen en Drenthe alsmede de gemeenten IJsselham, Steenwijk, Brederwiede, Staphorst, Avereest, Ommen, Hardenberg, Gramsbergen, Den Ham en Vriezenveen in de provincie Overijssel wordt gerealiseerd.
Vast staat dat de activiteiten van eiseres, die vrijwel uitsluitend bestaan uit het opslaan, afvullen, verpakken en het voor transport gereed maken van goederen die afkomstig zijn van de productielocatie Emmen, plaatsvinden in Emmen. De goederen die worden aangeboden zijn afkomstig van één klant, te weten de D.S.M. Engineering Plastics B.V. te Sittard die een productielocatie te Emmen heeft. De overslag van de goederen vindt plaats via een zogenaamde pneumatische band. Dit betekent dat er een fysieke verbinding is tussen de productielocatie Emmen van D.S.M. en eiseres. Nu dit het geval is en er in tegenstelling tot de vermelding bij de aanvraag van de IPR subsidie, die uitging van meerdere klanten, slechts sprake is van één enkele klant, is de rechtbank van oordeel dat er door verweerder terecht van uit is gegaan dat eiseres naar de aard van de onderneming is gebonden aan een plaats van vestiging, te weten Emmen.
Nu de rechtbank van oordel is dat aan de hiervoor genoemde eis niet wordt voldaan, behoeft hetgeen nog meer is aangevoerd, namelijk de vraag of eiseres minimaal 50% van de omzet die zij stelt te maken, buiten de drie noordelijke provincies en de in de regeling genoemde plaatsen in de provincie Overijssel realiseert, geen verdere bespreking meer.
Het bestreden besluit kan naar het oordeel van de rechtbank de rechtmatigheidstoets doorstaan. Het beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. H.C.P. Venema, voorzitter, mr. D.M. Schuiling en mr. P. Mendelts en in het openbaar door de voorzitter uitgesproken op 29 november 2007, in tegenwoordig-heid van M.J.’t Hart als griffier.
De rechtbank wijst er op dat partijen en andere belanghebbenden binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak daartegen hoger beroep kunnen instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA in Den Haag
Afschrift verzonden op:
typ: HtH.