ECLI:NL:RBGRO:2007:BC5447

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
19 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
322098 / 07-3616
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.R. van Baak-Klijnsma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming echtgenote vereist bij huurkoopovereenkomst in Dexiazaak

In deze zaak, die voor de Rechtbank Groningen werd behandeld, hebben eisers, [eiser] en [eiseres], een vordering ingesteld tegen Dexia Bank Nederland NV, die hen had aangesproken op een huurkoopovereenkomst voor het product WinstVerDriedubbelaar. De eisers stelden dat de overeenkomst nietig was omdat de schriftelijke toestemming van [eiseres] ontbrak, zoals vereist volgens artikel 1:88 BW. Dexia betwistte dit en voerde aan dat er geen sprake was van huurkoop en dat de eisers verantwoordelijk waren voor de gemaakte verliezen. De kantonrechter oordeelde dat de overeenkomst inderdaad als huurkoop moest worden aangemerkt, en dat de toestemming van [eiseres] noodzakelijk was. Aangezien deze toestemming ontbrak, was de overeenkomst rechtsgeldig vernietigd. De kantonrechter oordeelde dat Dexia de door eisers betaalde bedragen moest terugbetalen, vermeerderd met rente. De reconventionele vordering van Dexia werd afgewezen, en Dexia werd veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis werd uitgesproken op 19 december 2007 door kantonrechter G.R. van Baak-Klijnsma.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector kanton
Locatie Groningen
Zaak\rolnummer: 322098/07-3616
Vonnis d.d. 19 december 2007
inzake
[eiser] en [eiseres],
beiden wonende te Groningen,
eisers in conventie, tevens verweerders in reconventie, hierna [eiser] en [eiseres] te noemen,
gemachtigde mr. G.A. Versteegh, advocaat te Groningen,
tegen
de naamloze vennootschap Dexia Bank Nederland NV,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in conventie, tevens eiseres in reconventie, hierna Dexia te noemen,
gemachtigde Tijhuis & Partners, gerechtsdeurwaarders te Meppel.
PROCESGANG
[eisers] hebben op de bij dagvaarding geformuleerde gronden gevorderd Dexia te veroordelen tot betaling van € 3.878,72 vermeerderd met rente en kosten.
Dexia heeft de vordering bestreden. In reconventie vordert zij de veroordeling van [eisers] tot betaling van een bedrag van € 11.607,04 vermeerderd met rente.
[eisers] hebben in conventie gerepliceerd en in reconventie geantwoord, waarna Dexia heeft geconcludeerd voor dupliek in conventie en voor repliek in reconventie.
[eisers] hebben geconcludeerd voor dupliek in reconventie.
Het vonnis is (nader) bepaald op heden.
OVERWEGINGEN in conventie en in reconventie
De vaststaande feiten
1. Als gesteld en niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist kan van het volgende worden uitgegaan.
Dexia is de rechtsopvolgster van Bank Labouchere NV. Waar hierna wordt gesproken over Dexia wordt haar rechtsvoorganger daaronder begrepen.
Tussen Dexia en [eiser] is op 5 juni 2000 een overeenkomst gesloten ten behoeve van het product WinstVerDriedubbelaar. Hierop zijn van toepassing de bijzondere voorwaarden effectenlease. De looptijd van de overeenkomst bedraagt 36 maanden. Het totaalbedrag van de aankoopbedragen van de effecten bedraagt € 19.572,84, het totaalbedrag aan te betalen rente tijdens de looptijd van de overeenkomst € 4.106,88. De overeengekomen lease-som bedraagt derhalve in totaal € 23.679,72. Dat bedrag moest worden voldaan in 36 gelijke maandelijkse termijnen van € 114,08, een eenmalig bedrag van € 45,38 omstreeks de 35e maand en € 19.527,46 aan het einde van de looptijd. Partijen zijn voorts overeengekomen dat [eiser] na betaling van al hetgeen hij krachtens de overeenkomst aan Dexia verschuldigd is, automatisch en van rechtswege eigenaar van de waarden zou worden.
Nadat hij in totaal € 3.878,72 (34 maal het maandbedrag van € 114,08) had betaald, heeft [eiser] bij brief van 2 mei 2003 de nietigheid van de overeenkomst ingeroepen c.q. de overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden. Dexia heeft bij brief van 30 mei 2003 laten weten daarmee niet in te stemmen.
Na het verstrijken van de looptijd van de overeenkomst zijn de effecten op of omstreeks 2 juni 2003 door Dexia verkocht. De opbrengst bedroeg in totaal € 8.193,96. Dexia heeft [eiser] vervolgens een eindafrekening toegezonden, inhoudende dat hij nog € 11.607,04 verschuldigd is.
Bij brief van 24 juni 2005 heeft [eiseres] de nietigheid van de overeenkomst ingeroepen. Bij brieven van 13 juli en 2 augustus 2005 heeft Dexia te kennen gegeven daar niet mee in te stemmen.
Het Gerechtshof te Amsterdam heeft op 25 januari 2007 de zogenaamde Duisenberg-regeling algemeen verbindend verklaard. [eisers] hebben op 15 maart 2007 laten weten dat zij niet aan deze regeling gebonden willen zijn.
Het standpunt van [eisers]
2. [eisers] hebben hun persoonlijke omstandigheden geschetst alsmede de gang van zaken bij de totstandkoming van de overeenkomst. Zij beperken hun standpunt in dit geding echter vooralsnog tot de stelling dat er sprake is van een huurkoopovereenkomst, zodat de schriftelijke toestemming van [eiseres] vereist was. Omdat deze ontbreekt en de nietigheid volgens hen tijdig is ingeroepen, zijn zij van mening dat de overeenkomst nietig is. Om die reden dient Dexia de door hen betaalde maandtermijnen van in totaal € 3.878,72 met rente aan hen terug te betalen en zijn zij niets aan Dexia verschuldigd. Zij behouden zich het recht voor om, voor het geval de kantonrechter bedoelde stelling niet volgt, voor hun vordering en verweer nog andere argumenten aan te voeren.
Het standpunt van Dexia
3. Dexia stelt voorop dat zij naar haar mening voldoende heeft gewaarschuwd voor de risico's die aan de overeenkomst verbonden zijn en dat de afnemers van het product bovendien een eigen verantwoordelijkheid hebben. Met betrekking tot de stelling van [eisers] dat de schriftelijke toestemming van [eiseres] ontbreekt, voert Dexia het volgende aan. Zij betwist bij gebrek aan wetenschap dat [eisers] ten tijde van het sluiten van de overeenkomst gehuwd waren. Zij is verder van mening er geen sprake is van huurkoop, zodat de toestemming van de echtgenoot niet nodig is. Voor het geval de kantonrechter daar anders over mocht oordelen stelt zij zich op het standpunt dat het beroep op artikel 1:88 BW is verjaard. Bovendien kan de toestemming ook anders dan schriftelijk worden gegeven. Verder moeten de verliezen op grond van artikel 6:278 lid 2 BW door [eisers] worden gedragen. Er is in de ogen van Dexia dan ook geen reden voor toewijzing van de vordering van [eisers], terwijl haar vordering strekkende tot betaling van de restschuld voor onmiddellijke toewijzing gereed ligt.
De beoordeling
4. Gelet op de samenhang zullen de vorderingen in conventie en in reconventie gezamenlijk worden behandeld.
5. Uit de standpunten van partijen volgt dat in deze procedure de vraag dient te worden beantwoord of [eisers] zich terecht op artikel 1:88 BW beroepen. Allereerst moet daarom worden beoordeeld of er sprake is van huurkoop. Dienaangaande geldt het volgende.
6. De kantonrechter stelt voorop dat de overeenkomst betrekking heeft op de lease van aandelen en dat aandelen vermogensrechten zijn in de zin van artikel 3:6 BW. Uit de artikelen 7:47 en 7A:1576 lid 5 BW volgt dat huurkoop ook betrekking kan hebben op vermogensrechten. Verder is voor de vraag of er al dan niet sprake is van een huurkoopovereenkomst de tekst van de overeenkomst doorslaggevend, niet de (vermeende) strekking daarvan. Dit laatste zou immers betekenen dat de aard van de overeenkomst afhankelijk zou zijn van de (oorspronkelijke) bedoeling van de individuele cliënt bij het aangaan van de overeenkomst.
7. Artikel 7A:1576h BW luidt als volgt:
1. Huurkoop is de koop en verkoop op afbetaling, waarbij partijen overeenkomen, dat de verkochte zaak niet door enkele aflevering in eigendom overgaat, maar pas door vervulling van de opschortende voorwaarde van algehele betaling van wat door de koper uit hoofde van de koopovereenkomst verschuldigd is.
2. Alle overeenkomsten, welke dezelfde strekking hebben, hetzij als huur en verhuur, hetzij onder anderen vorm of andere benaming aangegaan, worden als huurkoop aangemerkt.
3. Onder huurkoop is begrepen de overeenkomst, waarbij ter zake van een koop en verkoop een derde, die den eigendom der zaak verwerft, aan den kooper crediet verleent des dat het geheel van handelingen de strekking van huurkoop erlangt.
8. [eiser] was contractueel gehouden om de overeengekomen prijs in termijnen te betalen. In artikel 3 van de overeenkomst is immers het volgende bepaald:
"3. De leasesom bedraagt:
a. Het totaal van 36 gelijke maandtermijnen van zegge: ƒ 251,40 (€ 114,08)
(...)
De eerste maandtermijn dient te worden voldaan op of omstreeks de 1e van de maand volgend op de aankoopdag van de waarden en daarna telkens op of omstreeks de 1e dag van de daaropvolgende maand.
b. Een bedrag van ƒ 100,- (...) op of omstreeks de 35e maand.
c. Aan het einde van de overeenkomst het restant van zegge: ƒ 43.032,86 (€ 19.527,46).
(...)
Dit restant wordt in principe verrekend met de verkoopopbrengst van de waarden.".
Ook indien, zoals Dexia aanvoert, de 36 maandtermijnen rente betreffen en er niet is voorzien in aflossing van de aankoopsom, dienen deze termijnen te worden aangemerkt als termijnen van de koopprijs als bedoeld in artikel 7A:1576 lid 1 BW. Het gaat om de prijs van de lening die [eiser] is aangegaan om de aandelen te kunnen kopen, en daarmee, althans in economisch opzicht, om een onderdeel van de prijs van de aandelen.
9. Verder heeft Dexia zich verbonden de aandelen in eigendom over te dragen onder de opschortende voorwaarde van algehele betaling van de prijs. Dit blijkt in de eerste plaats uit artikel 5 van de overeenkomst: "Zodra lessee al datgene aan Legio-Lease heeft betaald wat hij haar krachtens deze lease-overeenkomst en de daarbij behorende Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease verschuldigd is of zal worden, is lessee automatisch en van rechtswege eigenaar van de waarden geworden.". Ook in artikel 10 van de Bijzondere Voorwaarden is expliciet opgenomen dat uitgangspunt is dat de lessee de eigendom van de waarden wordt overgedragen nadat lessee heeft voldaan aan al zijn verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst. Dat lessee er de voorkeur aan kan geven dat de aandelen kunnen worden verkocht, doet daaraan niet af. Door voldoening aan al zijn verplichtingen uit de overeenkomst wordt [eiser], zoals volgt uit artikel 5 van de overeenkomst, van rechtswege eigenaar van de aandelen. Daarmee verkrijgt hij de voor verkoop (en levering) nodige beschikkingsbevoegdheid.
10. Ingevolge artikel 7A:1576 lid 1 BW is voor de koop op afbetaling, en ingevolge artikel 7A:1576h BW ook voor huurkoop, vereist dat twee of meer termijnen van de koopprijs verschijnen nadat de zaak aan de koper is afgeleverd. Onder aflevering dient, zoals blijkt uit artikel 7A:1576l lid 1 BW, te worden verstaan het verschaffen van de macht over het vermogensrecht. Voor aandelen als de onderhavige betekent dit de verschaffing van het genot daarvan, zoals is bepaald in artikel 7A:1576m lid 1 BW. In het onderhavige geval heeft Dexia zich verbonden aan [eiser] het genot van de aandelen te verschaffen. Dat blijkt uit artikel 3 van de Bijzondere Voorwaarden, waarin is bepaald dat alle baten van de aandelen de lessee toekomen en dat Dexia de dividendbaten zo spoedig mogelijk na betaalbaarstelling daarvan aan de lessee zal doen toekomen. Een en ander stemt overeen met het bepaalde in artikel 7A:1576n leden 1 en 2 BW. Gesteld noch gebleken is dat Dexia tot de onvoorwaardelijke eigendomsoverdracht op enigerlei wijze het genot van de aandelen heeft behouden. Het tijdstip van aflevering is, naar moet worden aangenomen, het tijdstip van de hiervoor bedoelde eigendomsoverdracht onder opschortende voorwaarde.
11. Gelet op het voorgaande is de kantonrechter dan ook van oordeel dat de overeenkomst voldoet aan de wettelijke definitie van huurkoop in art.7A:1576h BW.
12. Volgens art. 1:88 lid 1 aanhef en sub d BW behoeft een echtgenoot toestemming van de andere echtgenoot voor overeenkomsten van koop op afbetaling, behalve van zaken welke kennelijk uitsluitend of hoofdzakelijk ten behoeve van de normale uitoefening van zijn beroep op bedrijf strekken. De vraag die thans moet worden beantwoord is of die bepaling mede ziet op een overeenkomst als de onderhavige.
13. Naar het oordeel van de kantonrechter dient die vraag bevestigend te worden beantwoord. De kantonrechter stelt in dit verband voorop dat geen doorslaggevende betekenis dient te worden gehecht aan de letterlijke tekst van artikel 1:88 BW, waarin het woord vermogensrechten niet voorkomt. In de wetsgeschiedenis is namelijk niet uitdrukkelijk gebleken dat de wetgever heeft beoogd de koop op afbetaling van vermogensrechten van de beschermingsgedachte van artikel 1:88 lid 1 onder d BW uit te zonderen. De huidige tekst van het artikel, waarin het begrip zaak strikt genomen een beperktere betekenis heeft dan in artikel 7A: 1576 lid 5 BW, is tot stand gekomen in het kader van de aanpassing van Boek 1 BW aan het nieuwe vermogensrecht. Uit de parlementaire geschiedenis op artikel 7A:1576 BW blijkt dat de wetgever geen materiële wijziging van de wettelijke regeling van de koop op afbetaling die vóór de invoering van het Nieuw BW evenzeer betrekking kon hebben op vermogensrechten beoogde en dat de minister in het kader van de behandeling van artikel 1:88 BW verwees naar de destijds nog van kracht zijnde tekst van artikel 1576oud BW, waarin de term "zaak" ook vermogensrechten omvatte. Niet aannemelijk is dat een dergelijke materiële wijziging gelet op de beschermingsfunctie van het toestemmingsvereiste zonder uitdrukkelijke motivering in de wet zou zijn vastgelegd. Nu deze wijziging ontbreekt moet worden aangenomen dat het geldende artikel 1:88 lid 1 sub d BW verwijst naar de gehele wettelijke regeling van de koop op afbetaling, zoals neergelegd in artikel 7A:1576 BW, dus met inbegrip van het bepaalde in artikel 7A:1576 lid 5 BW.
14. Omdat huurkoop blijkens art. 7A:1576h lid 1 BW een vorm van koop op afbetaling is en uit het door [eisers] overgelegde afschrift uit de basisadministratie genoegzaam blijkt dat zij ten tijde van het sluiten van de overeenkomst gehuwd waren, behoefde [eiser] derhalve toestemming van zijn echtgenote ([eiseres]) om de overeenkomst met Dexia te sluiten.
15. Ingevolge artikel 1:88 lid 3 BW moet de echtgeno(o)t(e) schriftelijk toestemming verlenen, indien de wet voor het verrichten van de rechtshandeling een vorm voorschrijft. Nu volgens art. 7A:1576i BW huurkoop bij akte wordt aangegaan, diende [eiseres] derhalve schriftelijk toestemming te geven voor de overeenkomst. Die schriftelijke toestemming ontbreekt, zodat [eiseres] op grond daarvan de overeenkomst kon vernietigen.
16. [eiseres] heeft bij brief van 24 juni 2005 de nietigheid van de overeenkomst ingeroepen op grond van het ontbreken van haar toestemming. Dexia stelt zich op het standpunt dat het beroep op vernietigbaarheid is verjaard. De verjaringstermijn voor dit beroep is op grond van art. 3:52 lid 1 sub d BW 3 jaar. De termijn vangt aan op het moment dat degene aan wie de bevoegdheid tot vernietiging toekomt bekend wordt met de overeenkomst. In het concrete geval zal daarom eerst moeten worden vastgesteld of [eiseres] vóór 24 juni 2002 kennis had van de overeenkomst. [eisers] hebben betoogd dat dit niet het geval is en zij hebben in dit verband (kort weergegeven) aangevoerd dat zij beide van Chinese afkomst zijn, dat [eiseres] zich niet met de financiën bemoeide, dat [eiser] pas na ontvangst van een brief van Dexia in april 2003 (waarin stond vermeld dat het contract in juni 2003 afliep en dat er een negatieve opbrengst zou zijn van bijna € 12.000,00) met zijn echtgenote over de overeenkomst heeft gesproken en dat [eiseres] daarvoor niet van de overeenkomst op de hoogte was. Dexia stelt hier tegenover dat het binnen Nederlandse gezinsverhoudingen gebruikelijk is dat beleggingsbeslissingen als de onderhavige met medeweten en instemming van beide partners worden genomen en dat het daarom waarschijnlijk is dat [eiser] voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst daarover met [eiseres] heeft overlegd. Die stelling kan Dexia echter niet baten. Het moge in veel gevallen juist zijn dat er in de Nederlandse gezinsverhoudingen veelal van uitgegaan mag worden dat de echtgenoot er steeds van op de hoogte is wanneer de partner investeringen zoals de onderhavige doet, maar deze bekendheid kan naar het oordeel van de kantonrechter niet zondermeer worden aangenomen in de gevallen waarin dit gemotiveerd wordt betwist. In het onderhavige geval hebben [eisers] aangegeven wanneer en aan de hand van welke feiten [eiseres] voor het eerst kennis heeft genomen van de overeenkomst. Bovendien hebben [eisers] voldoende aannemelijk gemaakt dat er in hun geval geen sprake is van standaard Nederlandse gezinsverhoudingen. Het lag daarom op de weg van Dexia om haar stelling dat het recht om de vernietiging in te roepen op grond van het ontbreken van toestemming is verjaard nader te onderbouwen. Nu zij dat niet heeft gedaan, zal aan die stelling voorbij worden gegaan. Van verjaring van het beroep ex artikel 1:89 BW is dan ook geen sprake.
17. Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat de overeenkomst rechtsgeldig is vernietigd. Hetgeen door [eisers] aan Dexia is betaald, dient daarom aan hen te worden gerestitueerd, verminderd met de eventueel door hen genoten opbrengsten zoals dividenden. Van dit laatste is echter niet gebleken, zodat de vordering van [eisers] tot terugbetaling van de door hen betaalde bedragen (met rente) zal worden toegewezen.
18. Met betrekking tot haar reconventionele vordering stelt Dexia dat [eisers] op grond van artikel 6:278 lid 2 BW verplicht zijn om het koersverlies te betalen. De kantonrechter volgt Dexia daarin niet. Weliswaar draagt ook afnemer een eigen verantwoordelijkheid voor de door hem gekozen belegging, maar dat kan er niet toe leiden dat op de restitutieplicht van Dexia naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid gekort behoort te worden. Aan art. 1:89 BW ligt namelijk de gedachte ten grondslag dat de partner, c.q. het gezin, beschermd dient te worden tegen verplichtingen als bedoeld in art. 1:88 BW die zonder toestemming van de ene partner door de ander zijn aangegaan. Hiermee is niet te verenigen dat op de restitutieplicht van Dexia gekort zou worden op grond van omstandigheden die niet aan enige gedraging van die andere partner toegerekend kunnen worden. De vordering van Dexia zal daarom worden afgewezen.
19. Dexia zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten.
BESLISSING
De kantonrechter:
in conventie
1. veroordeelt Dexia om tegen kwijting aan [eisers] te betalen € 3.878,72 vermeerderd met de wettelijke rente over iedere maandtermijn van € 114,08 vanaf de dag van betaling van die termijn tot de dag der algehele voldoening;
2. veroordeelt Dexia tevens in de kosten van het geding, aan de zijde van [eisers] tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 84,31 aan dagvaardingskosten, € 199,00 aan griffierecht en € 400,00 aan salaris van de gemachtigde;
in reconventie
3. wijst de vordering van Dexia af;
4. veroordeelt Dexia in de kosten van het geding, aan de zijde van [eisers] tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 300,00 aan salaris van de gemachtigde;
in conventie en in reconventie
5. verklaart de veroordelingen sub 1, 2 en 4 uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. G.R. van Baak-Klijnsma, kantonrechter, en op woensdag 19 december 2007 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.
typ: MH