RECHTBANK GRONINGEN
Sector Bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Zaaknummer: AWB 06/1147 BELEI
Uitspraak in het geschil tussen
[eisers], wonende te [woonplaats], eisers,
het college van burgemeester en wethouders van Loppersum, verweerder.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 3 juli 2006.
In dit (bestreden) besluit heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het besluit van 4 augustus 2004, waarbij aan het Waterschap Noorderzijlvest op grond van artikel 17 Wet Ruimtelijke Ordening (WRO) tijdelijke vrijstelling voor ten hoogste vijf jaar van het bestemmingsplan is verleend, ongegrond verklaard.
Het geschil is behandeld op de zitting van 21 september 2007.
Eisers zijn aldaar, als aangekondigd, niet verschenen.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door U. Nauta en A.J.J. Buiter.
Vergunninghouder (Waterschap Noorderzijlvest) is ter zitting vertegenwoordigd door
mr. J.C. Baron-van der Leest en ing. A.R. Wijnstra.
3. Beoordeling van het geschil
Op 9 januari 2004 heeft het Waterschap Noorderzijlvest (verder: het Waterschap) een aanvraag ingediend om met toepassing van artikel 17 WRO tijdelijk vrijstelling te verkrijgen voor de duur van maximaal vijf jaar van de voorschriften van het bestemmingsplan Buitengebied. De vrijstelling is aangevraagd ten behoeve van een tijdelijk baggerdepot ten zuiden van Middelstum op de percelen, kadastraal bekend gemeente Middelstum, sectie H, nummers 284, 285, 286, 287 en 278 (gedeeltelijk).
Het ontwerp-besluit is ter inzage gelegd.
Hiertegen hebben eisers op 27 mei 2004 zienswijzen ingebracht.
Verweerder heeft bij besluit van 5 augustus 2004 tijdelijke vrijstelling verleend op grond van artikel 17 WRO van het bestemmingsplan voor het tijdelijke baggerdepot voor de duur van maximaal vijf jaar.
Eisers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 7 maart 2005 heeft verweerder het bezwaar gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard en de tijdelijke vrijstelling gehandhaafd.
Eisers hebben tegen het besluit beroep ingesteld en om een voorlopige voorziening verzocht. Eisers hebben -onder meer- betwist dat het depot een tijdelijk karakter heeft.
De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft bij uitspraak van 23 mei 2005 (reg.nrs. AWB 05/409 BESLU en AWB 05/410 BESLU) het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter heeft -onder meer- geoordeeld dat de tijdelijkheid van het depot voldoende aannemelijk is geworden. Kortheidshalve verwijst de rechtbank partijen naar deze uitspraak.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: ABRS) heeft bij uitspraak van 22 maart 2006 het beroep van eisers gegrond verklaard en het besluit van verweerder van 7 maart 2005 vernietigd. De ABRS heeft -onder meer- vastgesteld dat uit hetgeen verweerder heeft aangevoerd, onvoldoende concrete, objectieve gegevens voorhanden zijn voor het aannemen van tijdelijkheid en dat niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 19 Bro.
Bij besluit van 3 juli 2006 heeft verweerder opnieuw op het bezwaarschrift van eisers beslist. Verweerder heeft overwogen dat in verband met de uitspraak van de ABRS de tijdelijkheid beter inzichtelijk dient te worden gemaakt. De tijdelijkheid is door Waterschap in de brief van 15 mei 2006 nader onderbouwd:
”Van april 2005 tot september 2005 is het Boterdiep tussen Den Deel en Top Til (4.146 m) uitgebaggerd. De specie is tijdelijk opgeslagen in het depot. In de brief van 12 januari 2004 is aangegeven dat het slib na indroging voor de kadeverhoging wordt toegepast. De kades langs het Boterdiep en het Eemskanaal zijn de eindbestemming van het slib. Er wordt gewerkt aan de besteksvoorbereiding. Het slib is daarvoor geschikt. Het betreffende depot is projectgebonden en eenmalig. Inmiddels zijn voorbereidingen getroffen voor de ontmanteling van het depot. Na het broedseizoen 2006 worden de kades van het depot afgevlakt. Bij goede weersomstandigheden wordt in het najaar 2007 het slib afgevoerd. Het depot wordt geen definitieve voorziening”.
Eisers hebben in beroep aangevoerd dat verweerder nauwelijks overwegingen ex-nunc maakt, omdat verweerder naar de (vernietigde) oorspronkelijke beslissing van 7 maart 2005 verwijst. Eisers betwijfelen of het om een tijdelijk depot gaat. De huurovereenkomst met het Waterschap is geen objectieve waarborg. Subjectieve meningen en beloftes zijn niet voldoende en deze bestonden al, een planning biedt geen garantie. Het depot is bijvoorbeeld niet afgevlakt als gepland. Voorts bestaat de kans dat de specie niet is ingedroogd nog steeds en dan kunnen geen kades worden opgehoogd. Eisers achten de maximale termijn van 5 jaar niet begrijpelijk, de capaciteit van het depot (130.000 m3) is groter dan nodig is (35.000 m3). Voorts is er is geen begin- en eindtermijn aangegeven. In het algemeen gesteld: er is geen garantie met betrekking tot de tijdelijkheid van het depot.
Bij brief van 22 augustus 2006 heeft het Waterschap meegedeeld als partij aan geding deel te willen nemen.
Ten aanzien van het geschil
Ingevolge artikel 17, eerste lid, WRO, kunnen burgemeester en wethouders met het oog op een voor een bepaalde termijn voorgenomen afwijking van een bestemmingsplan voor die termijn vrijstelling verlenen van dat plan. De termijn kan, ook na mogelijke verlenging, ten hoogste vijf jaren belopen.
Ingevolge artikel 19 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (verder: Bro 1985) wordt vrijstelling als bedoeld in artikel 17 van de WRO slechts verleend, indien aannemelijk is, dat het beoogde bouwwerk, werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheid dan wel gebruik niet langer dan vijf jaren in stand zal blijven respectievelijk zal voortduren.
Uit de jurisprudentie van de Afdeling rechtspraak van de Raad van State (verder: ABRS) valt te destilleren dat het tijdelijke karakter van de afwijking slechts mag worden aangenomen indien daarvoor concrete, objectieve gegevens voorhanden zijn. Bij het ontbreken daarvan is toepassing van artikel 17 WRO niet mogelijk.
Hetgeen verweerder heeft aangevoerd ter onderbouwing van de tijdelijkheid van het baggerdepot biedt naar het oordeel van de rechtbank voldoende waarborgen dat dit baggerdepot binnen de aangegeven termijn van vijf jaar zal zijn verwijderd.
De ABRS heeft in zijn uitspraak van 22 maart 2006 overwogen dat niet aan de tijdelijkheid wordt voldaan, omdat (samengevat):
1. de huurovereenkomst van vijf jaar tussen waterschap en eigenaar verdere verlenging niet uitsluit;
2. hetzelfde geldt voor de milieuvergunningen voor het baggerdepot;
3. uit de brief van het waterschap van 27 juli 2005 blijkt dat de mogelijkheid bestaat dat de baggerspecie na vijf jaar nog niet volledig is ingedroogd;
4. voorts is de locatie van de specie na vijf jaar niet bekend.
In zijn verweerschrift heeft verweerder gesteld dat een concrete eindbestemming voor het slib (nu) bekend is. Het slib zal verwerkt worden in de kades langs het Boterdiep en het Eemskanaal. Voorts zijn de kades van het depot afgebroken en de slibkisten en de leidingen verwijderd. Ter zitting is de rechtbank uit de door de vertegenwoordiger van vergunninghouder overgelegde foto's gebleken dat de ontmanteling van het depot in gang is gezet. Voorts heeft verweerder gesteld dat het slib volledig is ingedroogd en in rillen en hopen op het land is gelegd en kan worden verwerkt en getransporteerd naar de nieuwe bestemming. Verweerder heeft aangegeven dat dit laatste naar verwachting eind 2007 zal gebeuren. De vertegenwoordigers van verweerder hebben deze feiten ter zitting herhaald. Voorts hebben de vertegenwoordigers van vergunninghouder ter zitting meegedeeld dat voor de verdere baggerwerkzaamheden in het Boterdiep een nieuw tijdelijk depot in de buurt van Winsum wordt ingericht. Dat het onderhavige depot voor deze baggerwerkzaamheden wordt gebruikt is ongegrond.
Hetgeen eisers naar voren hebben gebracht doet naar het oordeel van de rechtbank geen afbreuk aan de aannemelijkheid van de tijdelijkheid van de vergunning. Van een voornemen een baggerdepot voor altijd te vestigen, is de rechtbank niet gebleken.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder nu voldoende kunnen waarmaken dat is voldaan aan het bepaalde in artikel 19 Bro 1985. Het beroep van eisers moet daarom ongegrond worden verklaard.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. L.W. Janssen, en in het openbaar door hem uitgesproken op 18 oktober 2007 in tegenwoordigheid van mr. H.G. Wiemans als griffier.
De rechtbank wijst er op dat partijen en andere belanghebbenden binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak daartegen hoger beroep kunnen instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA in Den Haag