RECHTBANK GRONINGEN
Sector Bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Zaaknummer: AWB 06/1274 BELEI G
Uitspraak in het geschil tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: [naam]
het Algemeen Bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling de Blauwe Stad, verweerder,
gemachtigde: mr. J.G. Lindeman.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 20 juli 2006. In dit (bestreden) besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser, gericht tegen het besluit van 25 april 2005 waarbij een verzoek van eiser tot toewijzing van planschadever- goeding is afgewezen, ongegrond verklaard.
Het geschil is behandeld op de zitting van 11 oktober 2007.
Eiser is niet in persoon verschenen, maar wel is hij vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
3.1 Feiten en standpunten van partijen
Eiser is sinds 2 juni 1995 eigenaar van de onroerende zaak plaatsel[adres]es] te [woonplaats]. De koopovereenkomst is op 20 september 1994 gesloten.
Op 24 september 1998, op 29 september 1998 en op 30 september 1998 hebben de gemeenteraden van de gemeenten Winschoten, Reiderland en Scheemda het bestemmingsplan “Blauwe Stad” vastgesteld. Op 17 juni 1999 is dit bestemmingsplan in werking getreden en op 17 juli 2002 is het onherroepelijk geworden.
De Colleges van Burgemeester en Wethouders van de drie genoemde gemeenten hebben op 19 december 2000 het uitwerkingsplan “Blauwe Stad 2000” vastgesteld. Op 3 mei 2001 is dit uitwerkingsplan in werking getreden en op 17 juli 2002 is het onherroepelijk geworden.
De gemeenteraden van de drie genoemde gemeenten hebben op 25 januari 2001, 30 januari 2001 en 31 januari 2001 het bestemmingsplan “Partiële Herziening 2000 van het bestemmingsplan Blauwe Stad” vastgesteld. Op 20 september 2001 is dit bestemmingsplan in werking getreden en op 17 juli 2002 is het onherroepelijk geworden.
Op 10 maart 2004 heeft eiser verweerder verzocht om toekenning van planschadevergoeding.
In januari 2005 heeft de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ) op verzoek van verweerder een advies betreffende het verzoek van eiser uitgebracht. Hierin heeft de SAOZ verweerder geadviseerd het verzoek van eiser af te wijzen.
Bij besluit van 25 april 2005 heeft verweerder het verzoek van eiser afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 2 juni 2005 een bezwaarschrift ingediend.
Op 13 september 2005 heeft de Commissie voor de bezwaar- en beroepschriften gemeente Winschoten, Scheemda en Reiderland (commissie) een hoorzitting gehouden. In een advies van 6 december 2005 heeft de commissie verweerder geadviseerd het primaire besluit te herroepen.
Op 2 februari 2006 heeft verweerder besloten de SAOZ nader advies te vragen. In een schrijven van 16 mei 2006 heeft de SAOZ als mening gegeven dat haar advies onverkort in stand kan blijven.
Bij het thans bestreden besluit van 20 juli 2006, verzonden op 27 juli 2006, heeft verweerder, in afwijking van het advies van de commissie en onder verwijzing naar het advies en het nader advies van de SAOZ, het bezwaarschrift van eiser ongegrond verklaard.
Bij beroepschrift van 5 september 2005, door de rechtbank ontvangen op 8 september 2005, heeft eiser beroep ingesteld. Hij voert de volgende gronden aan.
Het afsluiten van de [adres] te [woonplaats] in het kader van de aanleg van de Blauwe Stad en de daarmee gepaard gaande toenemende verkeersintensiteit aan de [adres] was niet kenbaar ten tijde van de aankoop door eiser van de woning.
Na het advies van de commissie om het bestreden besluit te herroepen, heeft verweerder de SAOZ om advies gevraagd “voor de mogelijke schade tengevolge van het afsluiten van de [adres]”. De SAOZ spreekt zich echter niet uit over de hoogte van eventuele schade. Het bestreden besluit komt daarmee in strijd met de artikelen 3:2 en 3:9 Algemene wet bestuursrecht (Awb).
In strijd met artikel 7:13, zevende lid, Awb heeft verweerder in het bestreden besluit niet gemotiveerd waarom van het advies van de commissie wordt afgeweken.
Verweerder heeft op 26 oktober 2006 de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden en een verweerschrift ingediend.
3.2 Beoordeling van het beroep
Artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) luidde van 1 september 2002 tot 1 september 2005, voor zover in deze zaak van belang, als volgt:
Voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van:
a. de bepalingen van een bestemmingsplan,
(........),
schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd kent de gemeenteraad hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe. Ingeval van schade ten gevolge van de aanhouding bedoeld onder d kan het verzoek om schadevergoeding eerst worden ingediend na de terinzagelegging van het vastgestelde bestemmingsplan.
De rechtbank overweegt dat tussen partijen nog uitsluitend in geschil is of door het afsluiten van de [adres] te [woonplaats] voor eiser schade is ontstaan die voor vergoeding op grond van artikel 49 WRO in aanmerking komt. Deze afsluiting is geschied in het kader van de aanleg van de Blauwe Stad en heeft, naar tussen partijen niet in geschil is, geleid tot een toename van verkeer aan de [adres], de weg waaraan eisers woning is gelegen.
In haar advies van januari 2005 heeft de SAOZ geconcludeerd dat van de relevante ruimtelijke plannen, zoals deze hierboven onder 3.1 zijn genoemd, enkel het bestemmingsplan “Blauwe Stad” voor eiser heeft geleid tot een nadeliger positie waaruit op de voet van artikel 49 WRO voor vergoeding vatbare schade in de vorm van waardevermindering is voortgevloeid. Desondanks adviseert de SAOZ het verzoek af te wijzen omdat de nadelige wijzing van de planologische situatie voor eiser voorzienbaar zou zijn geweest. De SAOZ heeft er hierbij op het volgende gewezen:
“In 1991 is het “Convenant leefbaarheid platteland Oldambt” opgesteld. Dit convenant is ondertekend door het rijk, de provincie en de betrokken gemeenten. Op basis van dit convenant is de Stuurgroep Leefbaarheid Oldambt aan de slag gegaan om de leefbaarheid van het Oldambt te verbeteren. In 1993 is het ontwikkelingsplan “Voor een leefbaar Oldambt” aan de toenmalige premier Kok aangeboden waarin het plan voor de realisatie van de Blauwe Stad een belangrijk onderdeel was. De gemeente Scheemda heeft zich op 24 februari 1994 achter de voorgestelde functieveranderingen in het gebied geschaard. In het Streekplan Groningen, vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 14 december 1994, wordt vervolgens ook aangegeven dat het beleid erop gericht is de “woningbouw in de gemeenten Reiderland, Scheemda en Winschoten in belangrijke mate te doen plaatsvinden in het kader van de Blauwe Stad”. De provincie gaat hierbij uit van de bouw van 1.500 woningen vanaf 1997.”
De commissie merkt daarentegen in haar advies van 6 december 2005 op dat pas in het bestemmingsplan “Partiële Herziening 2000 van het bestemmingsplan Blauwe Stad” voor het eerst is gesproken over het afsluiten van de [adres]. De commissie is niet gebleken dat hierin in eerdere plannen impliciet dan wel expliciet was voorzien. Vervolgens overweegt de commissie dat de mogelijk toe te nemen verkeersintensiteit op de [adres] ten gevolge van het afsluiten van de [adres] ten tijde van de koop van het huis niet voorzienbaar was voor eiser.
In het nader advies van 16 mei 2006 merkt de SAOZ het volgende op: “De woningen in de Blauwe Stad worden ontsloten door diverse ontsluitingen (vier stuks in totaal, uitkomende op de [adres], de Molenstreek en op de Ekamperweg (2x)). De [adres] was en is een openbare doorgaande (provinciale) weg met de daaraan inherente verkeersbewegingen en de planologische functie van deze weg is als zodanig ook niet gewijzigd. Desondanks heeft de realisatie van het project De Blauwe Stad (…) geleid tot een toename van het aantal verkeersbewegingen met de daarbij behorende gebruiksintensiteit.”
Vervolgens heeft de SAOZ nogmaals verwezen naar het gedeelte van het advies van januari 2005 dat hierboven is geciteerd. Gezien hierop had eiser ten tijde van de aankoop van zijn woning op de hoogte kunnen zijn van de in het Streekplan Groningen opgenomen visie voor de toekomstige ontwikkeling van 1.500 woningen in het gebied van de Blauwe Stad. Ten tijde van de aankoop van de woning was het, volgens de SAOZ, duidelijk dat de planologische situatie voor omwonenden in ongunstige zin zou wijzigen. De SAOZ schrijft voorts: “De door de nieuwbouw te verwachten toename van het aantal aan een dergelijk aantal extra woningen inherente verkeersbewegingen was dan ook te voorzien. Belanghebbenden hebben een risico genomen door in de onzekerheid van een toekomstige planologische wijziging, waarvan de gevolgen – ook voor de toekomstige verkeerssituatie – nog niet volledig duidelijk waren, hun woningen aan te kopen. Door deze aankoop hebben zij een risico genomen waarvan de gevolgen redelijkerwijs voor hun rekening behoren te blijven (…). Dat op dat moment nog niet bekend was dat de [adres] zou worden afgesloten, doet daar niets aan af.”
Gezien het bovenstaande heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van zogenaamde actieve risicoaanvaarding.
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van actieve risicoaanvaarding indien eiser op het moment van de verwerving van de onroerende zaak wist of kon weten dat er een reële kans bestond dat een voor hem negatieve planwijziging zou plaatsvinden. Het te hanteren criterium is of er, bezien vanuit de positie van een redelijk denkende en handelende koper, aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie in negatieve zin zou gaan veranderen. Dit is afhankelijk van de omstandigheden van het geval (zie uitspraken van de AbRS van 20 november 2000, AB 2001/378, LJN: AN6804, en van 26 september 2001, AB 2001/379, BR 2002/326, LJN: AN6805).
De rechtbank leidt uit de jurisprudentie van de AbRS af dat, om (actieve) voorzienbaarheid aan te nemen, er enig relevant ruimtelijk stuk dient te zijn waarin een concrete uitspraak wordt gedaan waaruit afgeleid kan worden dat de bestemming van de gronden in kwestie in de toekomst gewijzigd zal worden. De rechtbank verwijst in dit verband naar uitspraken van de AbRS van 20 november 2000, AB 2001/378, LJN: AN6804, van 28 november 2001, AB 2002/99, LJN: AN6892, van 2 januari 2002, AB 2002/377, LJN: AS3700, van 20 november 2002, BR 2003/418, LJN:AS3631, en van 31 maart 2004, BR 2004/772, LJN: AO6543.
Gelet op de door SAOZ genoemde ruimtelijke stukken, kon naar het oordeel van de rechtbank een redelijk denkend en handelend koper vanaf het begin van de jaren 1990 rekening houden met de komst van de Blauwe Stad en daarmee van een aanzienlijk aantal woningen en extra verkeersbewegingen. Op zichzelf wordt dit door eiser ook niet bestreden.
Verweerder heeft, in navolging van de SAOZ, het standpunt ingenomen dat het feit dat ten tijde van de verwerving door eiser van de onroerende zaak nog niet bekend was dat de [adres] zou worden afgesloten, voor de voorzienbaarheid geen gevolgen heeft.
Ter zitting hebben partijen aan de hand van een kaart uitleg gegeven over de veranderingen in de verkeersituatie. Hierbij is het de rechtbank gebleken dat de afsluiting van de [adres] voor autoverkeer tot gevolg heeft dat de meest voor de hand liggende route van [woonplaats] naar Winschoten en naar de autoweg A7 is doorbroken en dat dit logischerwijze leidt tot een verlegging van de verkeersroute naar de [adres] en de Ekamperweg. Daarnaast is aan de [adres] ook geen rol toegekend als uitgangsweg vanuit de Blauwe Stad. Dit verkeer wordt eveneens afgewikkeld via de [adres] en de Ekamperweg. De gemachtigde van verweerder heeft voorts medegedeeld dat door deze twee nieuwe verkeersstromen het aantal verkeersbewegingen per dag over de [adres] is gestegen van 700 naar 3500.
Uit de situering van de Blauwe Stad volgt bovendien niet dat een afsluiting voor autoverkeer van de [adres], die loopt ten westen van de Blauwe Stad, onvermijdelijk was. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder toegelicht dat voor deze afsluiting is gekozen omdat er anders, in verband met wenselijk geacht vaarverkeer, een hoge brug gebouwd zou moeten worden die voor gelduisoverlast zou zorgen.
Deze gegevens leiden de rechtbank tot het oordeel dat op basis van de ruimtelijke stukken die dateren van begin jaren 1990 niet voorzienbaar was dat de [adres] voor autoverkeer zou worden afgesloten en dat dit zou leiden tot een vervijfvoudiging van de verkeersdruk op de [adres]. Juist gezien de aanzienlijke mate waarin de verkeersdrukte is toegenomen, acht de rechtbank deze afsluiting wel van belang bij de beoordeling van de voorzienbaarheid.
Tussen partijen is niet in geschil dat van de afsluiting van de [adres] voor autoverkeer voor het eerst gewag wordt gemaakt in het bestemmingsplan “Partiële Herziening 2000 van het bestemmingsplan Blauwe Stad”. In paragraaf 2.2 is onder punt 9 het volgende opgenomen: “Er komen geen doorgaande verbindingen voor gemotoriseerd verkeer door het eigenlijke Blauwe Stad-gebied: voor de hoofdontsluiting wordt gebruik gemaakt van bestaande routes om het gebied heen. Wel behoudt de [adres] een functie als fietsverbinding tussen [woonplaats]/Finsterwolde en Winschoten.”
Zoals hierboven reeds is vermeld, hebben de gemeenteraden van de drie betrokken gemeenten op 25 januari 2001, 30 januari 2001 en 31 januari 2001 het bestemmingsplan “Partiële Herziening 2000 van het bestemmingsplan Blauwe Stad” vastgesteld. Hieruit volgt dat op 20 september 1994, de datum van verwerving van de onroerende zaak, voor eiser niet voorzienbaar was dat de [adres] voor autoverkeer zou worden afgesloten en dat de daarmee samenhangende planologische schade zou ontstaan.
Gezien hetgeen hierboven is overwogen, is de afwijzing door verweerder van eisers verzoek tot toewijzing van planschadevergoeding niet op goede gronden geschied. Het bestreden besluit ontbeert een deugdelijke motivering. Het beroep is gegrond wegens schending van artikel 7:12, eerste lid, Awb en het bestreden besluit dient vernietigd te worden. Gelet op dit oordeel behoeven de overige gronden van beroep geen bespreking.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 20 juli 2006;
- draagt verweerder op opnieuw in de zaak te voorzien met inachtneming van deze uitspraak;
- wijst de Gemeenschappelijke Regeling de Blauwe Stad aan als de rechtspersoon die het betaalde griffierecht ad € 141,- aan eiser dient te vergoeden.
Aldus gegeven door mr. M.W. de Jonge, rechter, en in het openbaar door haar uitgesproken op 23 oktober 2007, in tegenwoordigheid van mr.drs. H.A. Hulst als griffier.
De rechtbank wijst er op, dat partijen en andere belanghebbenden binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak daartegen hoger beroep kunnen instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA in Den Haag.