RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
datum uitspraak: 21 december 2007
raadsman: mr. F.H. Kappelhof
vonnis van de rechtbank te Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] [in 1986],
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende in [jeugdinrichting].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 december 2007.
Aan de verdachte is ten laste gelegd: dat
hij in of omstreeks de periode van 01 oktober 2006 tot 20 juni 2007, te
Delfzijl, meerdere malen, althans eenmaal, met [slachtoffer 1] (geboren [in
1993]), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren
had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd,
die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het
lichaam van die [slachtoffer 1], hebbende verdachte (telkens) zijn, verdachtes,
penis in de vagina van die [slachtoffer 1] geduwd en/of gebracht;
art 245 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 01 oktober 2006 tot 20 juni 2007, te
Delfzijl, meerdere malen, althans eenmal, met [slachtoffer 1] (geboren [in
1993]), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten
echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het
(telkens) duwen en/of brengen van zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 1];
art 247 Wetboek van Strafrecht
hij in of omstreeks de periode van 01 oktober 2006 tot 20 juni 2007, te
Delfzijl, met [slachtoffer 3] (geboren [in 1993]), die de leeftijd
van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt,
een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of
mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die
[slachtoffer 3], hebbende verdachte zijn, verdachtes, penis in de vagina van die
[slachtoffer 3] geduwd en/of gebracht;
art 245 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 01 oktober 2006 tot 20 juni 2007, te
Delfzijl, met [slachtoffer 3] (geboren [in 1993]), die toen de
leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer
ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit duwen en/of brengen van
zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 3];
art 247 Wetboek van Strafrecht
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft aan verdachte primair artikel 245 en subsidiair 247 van het Wetboek van Strafrecht tenlastegelegd.
Artikel 167a van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat terzake van een misdrijf omschreven in de artikelen 245, 247 of 248a van het Wetboek van Strafrecht en gepleegd ten aanzien van een minderjarige die twaalf jaar of ouder is, het openbaar ministerie de minderjarige zo mogelijk in de gelegenheid stelt zijn mening over het gepleegde feit kenbaar te maken.
Onder omstandigheden mag het openbaar ministerie ook vervolgen als het slachtoffer dat niet wenst. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat het aanbeveling verdient dat het openbaar ministerie zijn beslissing over de vervolging schriftelijk en onder opgave van redenen mededeelt aan het slachtoffer, indien deze beslissing afwijkt van de mening van het slachtoffer en dat deze beslissing aan het dossier wordt toegevoegd.
De rechtbank stelt vast dat het openbaar ministerie zich niet heeft gehouden aan vorenomschreven procedure.
Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer 1] (geboren op [in 1993]) en [slachtoffer 2] (geboren op [in 1993]) op 27 maart 2007 aan het politiebureau te Delfzijl kwamen. Zij verklaarden dat zij zich seksueel geïntimideerd voelden door enkele jongens van Turkse en Antilliaanse afkomst. Verdachte maakte deel uit van deze groep.
Tijdens het daarop volgende onderzoek bleek dat de meisjes geen aangifte durfden of wilden doen. Bovendien gaven de meisjes aan dat zij niet wilden dat de jongens straf zouden krijgen. Het openbaar ministerie heeft, zo heeft de officier van justitie ter zitting verklaard, vervolging ingesteld tegen deze groep omdat de meisjes nog erg jong waren, te weten 13 jaar ten tijde van de seksuele contacten, en er sprake is geweest van druk op de meisjes die werd uitgeoefend door de groep.
Uit het dossier blijkt dat de moeder van [slachtoffer 3] op 21 juni 2007 aangifte heeft gedaan van ontucht met haar minderjarige dochter (geboren op [in 1993], dus op dat moment 13 jaar). Het openbaar ministerie heeft, zo heeft de officier van justitie ter zitting verklaard, vervolging ingesteld tegen verdachte omdat [slachtoffer 3] nog erg jong was, te weten 13 jaar ten tijde van het seksuele contact.
De meisjes zijn niet nader gehoord met betrekking tot de beslissing omtrent vervolging, nu al bekend was dat zij geen van allen vervolging wensten.
De rechtbank acht het kwalijk dat het openbaar ministerie de meisjes niet heeft ingelicht over de beslissing over te gaan tot vervolging. De rechtbank zal hieraan echter niet de consequentie van niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie verbinden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het openbaar ministerie redenen kunnen aannemen om over te gaan tot vervolging ondanks de door de meisjes geuite wens tot niet vervolging. Die redenen zijn gelegen in de omstandigheid dat sprake was van seksueel verkeer met meerdere (feit 1) - en bovendien oudere - personen, waarbij de slachtoffers nog zeer jong waren en waarbij sprake was van groepsdwang (feit 1).
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en onder 2 primair tenlastegelegde wordt veroordeeld tot 12 maanden gevangenisstraf waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met de bijzondere voorwaarde dat verdachte een behandeling zal ondergaan in een kliniek van de FPK gedurende een door de rechtbank te bepalen termijn.
Bewijsoverweging
(feit 1)
De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat dit feit bewezen kan worden en wel op grond van de volgende bewijsmiddelen:
De verklaring van [getuige 1], op 2 juli 2007 afgelegd tegenover verbalisant B. Braams, brigadier van regiopolitie Groningen, inhoudende zakelijk weergegeven:
Ik heb gezien dat [verdachte] en [slachtoffer 1] samen in mijn bed lagen. Ik zag dat beiden de broek naar beneden hadden. [verdachte] heeft nog een condoom van mij gebruikt. De seks duurde niet lang.
De verklaring van [getuige 2], op 28 juni 2007 afgelegd tegenover verbalisanten A.H. Buikema en M. Kruit e.v. Mertens, resp. brigadier en hoofdagent van regiopolitie Groningen, inhoudende zakelijk weergegeven:
[verdachte] heeft mij verteld dat hij seks had gehad met [slachtoffer 1] op de kamer van La. [slachtoffer 1] vertelde mij later dat [verdachte] in haar klaar was gekomen en dat de condoom was geknapt.
Het relaas van verbalisanten A. Raske en J.C.W. von Henning, brigadiers van regiopolitie Groningen d.d. 27 juni 2007, inhoudende zakelijk weergegeven:
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij meerdere keren seks heeft gehad met [verdachte].
De verklaring van verdachte, op 27 juni 2007 afgelegd tegenover verbalisanten J.A. Kiewiet en J.C.W. von Henning, resp. hoofdagent en brigadier van regiopolitie Groningen, inhoudende zakelijk weergegeven:
Ik heb [slachtoffer 1] gescoord. Ik heb één keer geneukt met [slachtoffer 1].
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij bij de politie heeft toegegeven dat hij seks heeft gehad met [slachtoffer 1] omdat hij dacht dat dan zijn proefverlof niet zou worden ingetrokken. Deze bij de politie afgelegde verklaringen zouden niet juist zijn; ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij geen seks heeft gehad met [slachtoffer 1]. De rechtbank houdt verdachte echter aan zijn eerder tegenover de politie afgelegde verklaringen. Verdachte heeft heldere verklaringen afgelegd die op details overeenkomen met andere verklaringen in het dossier. Verder acht de rechtbank de reden die verdachte noemde om te bekennen terwijl hij de feiten niet zou hebben gepleegd, namelijk dat hij dacht dat hij dan niet teruggestuurd zou worden naar Den Engh, ongeloofwaardig.
Vrijspraak
(feit 2)
Het slachtoffer [slachtoffer 3] heeft niets verklaard omtrent dit feit. De rechtbank houdt verdachte ook hier aan zijn verklaringen die hij tegenover de politie heeft afgelegd, namelijk dat hij één keer seks heeft gehad met [slachtoffer 3]. Deze verklaring wordt echter noch door een aangifte noch door enige ander verklaring ondersteund, zodat er geen wettig bewijs is voor het seksueel binnendringen door verdachte van het lichaam van [slachtoffer 3].
De rechtbank acht daarom niet wettig bewezen dat verdachte het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 01 oktober 2006 tot 20 juni 2007, te Delfzijl, met [slachtoffer 1] (geboren [in 1993]), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], hebbende verdachte zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer 1] geduwd en/of gebracht;
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 1 primair meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard levert het volgende strafbare feit op:
1. met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar, nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en aangaande zijn persoon opgemaakte rapportages, alsmede de vordering van de officier van justitie.
Taakstraf en voorwaardelijke vrijheidsstraf
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf moet worden opgelegd, bestaande uit een werkstraf.
De rechtbank neemt bij het bepalen van de omvang hiervan in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft seksueel contact gehad met een meisje dat toen 13 jaar oud was, terwijl verdachte zelf op dat moment 20 jaar oud was. Verdachte verkeerde in een groep jongemannen in de leeftijd van 16 tot 21 jaar, die met verschillende erg jonge meisjes seksuele handelingen verrichtten. Verdachte was één van de oudsten van de groep en hij had beter moeten weten en zijn mededaders van hun verwerpelijke gedrag moeten weerhouden, in plaats van daar zelf aan mee te doen.
Verdachte en het slachtoffer hebben verschillende malen contact gehad; bewezen is dat er één maal seksueel contact is geweest. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte het slachtoffer heeft bedreigd; zij spraken af om elkaar te ontmoeten. De rechtbank zal daarom geen onvoorwaardelijke vrijheidsstraf opleggen, zoals door de officier van justitie is geëist.
Verdachte was ten tijde van het plegen van het strafbare feit met proefverlof vanuit Den Engh. Naar aanleiding van het onderhavige strafbare feit is het proefverlof ingetrokken en is verdachte op 29 juli 2007 teruggeplaatst in de inrichting waar hij tot op heden verblijft. Hoewel dit verblijf formeel niet als straf wordt beschouwd, betrekt de rechtbank dit wel in haar oordeel met betrekking tot het bepalen van de hoogte van de straf, mede nu verdachte van het onder 2 tenlastegelegde wordt vrijgesproken.
Uit het uittreksel uit het documentatieregister blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld wegens soortgelijke feiten; wel is aan verdachte in 2000 een transactie aangeboden vanwege een zedendelict.
De rechtbank is van oordeel dat daarnaast een voorwaardelijke vrijheidsstraf moet worden opgelegd, mede om daaraan een bijzondere voorwaarde te verbinden, inhoudende toezicht door de reclassering, waarbij de rechtbank zal bepalen dat de aanwijzingen ook mogen inhouden dat verdachte een op seksualiteit toegespitste cursus zal volgen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d en 245 van het Wetboek van Strafrecht.
- verklaart het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde niet wettig bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
- verklaart het onder 1 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
- verklaart verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar.
- verklaart het onder 1 primair meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
- veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
een taakstraf bestaande uit een werkstraf van 120 uren, met bevel dat vervangende hechtenis voor de duur van 60 dagen zal worden toegepast als veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
De werkstraf moet zijn voltooid binnen een jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis. De veroordeelde zal zich met betrekking tot de werkstraf gedragen naar de aanwijzingen te geven door of namens de Reclassering Nederland.
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van de werkstraf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht.
De rechtbank waardeert de dagen die veroordeelde in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht op twee uren werkstraf per dag.
een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
Bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de op 2 jaren gestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging ook kan worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich gedurende de proeftijd gedragen naar voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens de Reclassering van het Leger des Heils te Groningen, zolang deze instelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt. Draagt deze instelling op om de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde.
- de hiervoor bedoelde voorschriften en aanwijzingen kunnen ook inhouden dat de veroordeelde een op seksualiteit toegespitste cursus zal volgen via de Ambulante Forensische Psychiatrie Noord-Nederland of een andere door de reclasseringsinstelling aan te wijzen instelling.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. H.L. Stuiver, voorzitter, F.J. Agema en H.J. Bastin, in tegenwoordigheid van A. den Held, als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 december 2007.