RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
datum uitspraak: 21 december 2007
raadsman: mr. R.F.M. Mullaart
Vonnis van de rechtbank te Groningen, meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] in 1990,
wonende te [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 10 december 2007.
Aan de verdachte is ten laste gelegd: dat
hij in of omstreeks de periode van 01 december 2006 tot 22 juni 2007, te
Delfzijl, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met [slachtoffer 1] (geboren [in 1993]) en/of [slachtoffer 2] (geboren
[in 1993]), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren
had(den) bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft
gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2],
hebbende verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) zijn/hun penis
in de mond van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] geduwd en/of
gebracht en/of doen nemen;
art 245 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 01 december 2006 tot 22 juni 2007, te
Delfzijl, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met [slachtoffer 1] (geboren [in 1993]) en/of [slachtoffer 2] (geboren [in
1993]), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had(den) bereikt,
buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande
uit het duwen en/of brengen en/of doen nemen van zijn/hun penis in de mond van
die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2];
art 247 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 2 augustus 2007, te en in de gemeente Delfzijl, als
bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, de
Europaweg, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld
in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven
voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
504193-07
art 107 lid 1 Wegenverkeerswet 1994
Wijziging tenlastelegging
De officier van justitie heeft gevorderd dat de tenlastelegging als volgt zal worden gewijzigd:
Feit 1 "1 december 2006" dient te worden gewijzigd in "1 oktober 2006".
Deze vordering is door de rechtbank op de terechtzitting, gehoord verdachte en de raadsman, toegewezen.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot
(ter zake van het onder 1 primair tenlastegelegde)
- 14 dagen jeugddetentie met aftrek;
- 3 maanden jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en bijzondere voorwaarde toezicht jeugdreclassering, waaronder ook mag vallen het volgen van een cognitieve gedragstherapie;
- 60 uren werkstraf subsidiair 30 dagen jeugddetentie;
(ter zake van het onder 2 tenlastegelegde)
- geldboete van € 220,00 subsidiair 4 dagen jeugddetentie, voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar;
- verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen auto.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie m.b.t. feit 1
De officier van justitie heeft aan verdachte primair artikel 245 en subsidiair 247 van het Wetboek van Strafrecht tenlastegelegd.
Artikel 167a van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat terzake van een misdrijf omschreven in de artikelen 245, 247 of 248a van het Wetboek van Strafrecht en gepleegd ten aanzien van een minderjarige die twaalf jaar of ouder is, het openbaar ministerie de minderjarige zo mogelijk in de gelegenheid stelt zijn mening over het gepleegde feit kenbaar te maken.
Onder omstandigheden mag het openbaar ministerie ook vervolgen als het slachtoffer dat niet wenst. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat het aanbeveling verdient dat het openbaar ministerie zijn beslissing over de vervolging schriftelijk en onder opgave van redenen mededeelt aan het slachtoffer, indien deze beslissing afwijkt van de mening van het slachtoffer en dat deze beslissing aan het dossier wordt toegevoegd.
De rechtbank stelt vast dat het openbaar ministerie zich niet heeft gehouden aan vorenomschreven procedure.
Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer 1] (geboren [in 1993]) en [slachtoffer 2] (geboren [in 1993]) op 27 maart 2007 aan het politiebureau te Delfzijl kwamen. Zij verklaarden dat zij zich seksueel geïntimideerd voelden door enkele jongens van Turkse en Antilliaanse afkomst. Verdachte maakte deel uit van deze groep.
Tijdens het daarop volgende onderzoek bleek dat de meisjes geen aangifte durfden of wilden doen. Bovendien gaven de meisjes aan dat zij niet wilden dat de jongens straf zouden krijgen. Het openbaar ministerie heeft, zo heeft de officier van justitie ter zitting verklaard, vervolging ingesteld tegen deze groep omdat de meisjes nog erg jong waren, te weten 13 jaar ten tijde van de seksuele contacten, en er sprake is geweest van druk op de meisjes die werd uitgeoefend door de groep. De meisjes zijn niet nader gehoord met betrekking tot de beslissing omtrent vervolging, nu al bekend was dat zij geen vervolging wensten.
De rechtbank acht het kwalijk dat het openbaar ministerie de meisjes niet heeft ingelicht over de beslissing over te gaan tot vervolging. De rechtbank zal hieraan echter niet de consequentie van niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie verbinden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het openbaar ministerie redenen kunnen aannemen om over te gaan tot vervolging ondanks de door de meisjes geuite wens tot niet vervolging. Die redenen zijn gelegen in de omstandigheid dat sprake was van seksueel verkeer met meerdere - en bovendien oudere - personen, waarbij de slachtoffers nog zeer jong waren en waarbij sprake was van groepsdwang.
Bewijsoverweging m.b.t. feit 1
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat ook het seksuele binnendringen bij het electriteitshuisje, waar verdachte samen met [medeverdachte] bij betrokken was, wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De rechtbank baseert zich hierbij op de volgende bewijsmiddelen:
- De verklaring van [medeverdachte] op 27 juni 2006 afgelegd tegenover verbalisanten M. Kruit ev Mertens en A.H. Buikema, resp. hoofdagent en brigadier van regiopoltie Groningen, onder meer inhoudende zakelijk weergegeven:
[verdachte] was erbij en wilde ook met [slachtoffer 1]gaan. Ik hoorde [verdachte] daarbij zeggen dat hij haar anders zou klappen. Hij zei dat hij ook moest omdat hij anders zou vertellen dat zij met alle jongens naar bed was geweest. [slachtoffer 1] gaf toen ook toe aan [verdachte]. [verdachte] liep als eerste met haar naar achteren. Na ongeveer 10 minuten wachten ben ik gaan kijken. Ik zag dat [slachtoffer 1] op dat moment [verdachte] aan het pijpen was. Ik was daarna aan de beurt en [slachtoffer 1] ging mij pijpen.
- De verklaring van [slachtoffer 1], afgelegd op 14 november 2007 tegenover de rechter-commissaris in strafzaken te Groningen, onder meer inhoudende zakelijk weergegeven:
Dit is gebeurd in Delfzijl bij een electriciteitshuisje bij een tunneltje onder een treinspoor. [medeverdachte] of [verdachte] belde mij of ik wou langskomen. Toen ik er kwam waren [medeverdachte] en [verdachte] daar. Zij spraken over seks. Of ik hun wou pijpen. Eerst wou ik dat niet maar later had ik het toch maar gedaan. Ik heb nee gezegd, vaak genoeg dat het tot hun doordringt. Ik heb [medeverdachte] gepijpt. Ik heb [verdachte] gepijpt.
De raadsman heeft aangevoerd dat het ontuchtige karakter aan de handelingen ontbreekt nu het hier gaat om vrijwillig seksueel contact tussen personen die slechts in geringe mate in leeftijd verschillen.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het dossier blijkt dat tijdens het incident in de auto de meisjes zich met vier - oudere - jongens in een auto bevonden, op een afgelegen terrein. De jongens vroegen de meisjes, al dan niet onder dreiging dat ze hen niet mee terug zouden laten rijden, om seksuele handelingen bij hen te verrichten. De groepsdruk was hiermee zo groot dat er niet gesproken kan worden van vrijwillig contact. Daarbij komt dat het leeftijdsverschil tussen de meisjes, zij waren 13 jaar oud, en de jongens, die 16 jaar of ouder waren, zodanig groot is en de meisjes bovendien nog zo jong, dat niet kan worden gesproken van een gering leeftijdsverschil.
Tijdens het incident bij het elektriciteitshuisje nabij het tunneltje waarbij verdachte en [medeverdachte] seksuele handelingen hebben laten verrichten door [slachtoffer 1] was evenmin sprake van vrijwilligheid; er ging, zo blijkt uit de hierboven vermelde bewijsmiddelen, dwang uit van verdachte en [medeverdachte] door het feit dat zij met zijn tweeën waren en vanwege de mondeling geuite bedreigingen. Ook bij dit incident kan niet gesproken worden van een gering leeftijdsverschil.
Door de raadsman is aangevoerd dat het primair tenlastegelegde seksueel binnendringen niet bewezen kan worden omdat niet is gebleken dat verdachte en de medeverdachten hun penis zelf in de mond van de meisjes hebben gebracht. De rechtbank is van oordeel dat het door de raadsman gestelde criterium voor seksueel binnendringen niet wordt ondersteund door de wet. Het gaat in de delictsomschrijving van artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht om ieder binnendringen met een seksuele strekking; de wijze waarop dit heeft plaatsgevonden is niet bepalend voor de vraag of het seksuele binnendringen bewezen kan worden. Bovendien is in ieder geval sprake van het 'doen nemen' van de penis in de mond, zoals in de feitelijke omschrijving staat opgenomen.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 01 oktober 2006 tot 22 juni 2007, te Delfzijl, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met [slachtoffer 1] (geboren [in 1993]) en/of [slachtoffer 2] (geboren [in 1993]), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren
hadden bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2], hebbende verdachte en/of een of meer van zijn mededaders hun penis in de mond van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] geduwd en/of gebracht en/of doen nemen;
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 2 augustus 2007, te en in de gemeente Delfzijl, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, de Europaweg, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 1 primair en onder 2 meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard levert de volgende strafbare feiten op:
1. medeplegen van met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
2. overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid van verdachte
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychologische onderzoeksrapportage d.d. 24 oktober 2007, opgemaakt door M. Bökkers, psycholoog.
De conclusie van dit rapport luidt, zakelijk weergegeven, dat er sprake is van een op zeer laag begaafd cognitief niveau functionerende jongeman die lijdt aan een gedragsstoornis, type beginnend in de adolescentie met een tekortschietende gewetensfunctie en weinig invoelend vermogen. Betrokkene kan als verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd.
De rechtbank kan zich met deze conclusie verenigen en neemt deze over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezenverklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank acht verdachte derhalve strafbaar, nu ten opzichte van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Motivering straf t.a.v. feit 1
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en aangaande zijn persoon opgemaakte rapportages, alsmede de vordering van de officier van justitie.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met het ad informandum gevoegde feit, zoals dit op de dagvaarding is vermeld, met dien verstande dat de officier van justitie ter zitting de omschrijving van dit feit heeft gewijzigd van 'opzetheling' in 'schuldheling'. Dit feit is - in de gewijzigde vorm - door verdachte erkend.
Taakstraf en voorwaardelijke vrijheidsstraf t.a.v. feit 1
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf moet worden opgelegd, bestaande uit een werkstraf.
De rechtbank neemt bij het bepalen van de omvang hiervan in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft aandeel gehad in seksueel misbruik van erg jonge meisjes. Het misbruik vond plaats door een groep van vier jongens tegenover twee meisjes, en in een andere situatie door twee jongens ten opzichte van één meisje. Vanuit de groep is dwang uitgeoefend op de meisjes. Verdachte was hierbij alleen gericht op de bevrediging van zijn lustgevoelens en beschouwde de meisjes als gebruiksvoorwerp. Hij heeft hiermee schade toegebracht aan de lichamelijke integriteit van deze meisjes.
Uit het uittreksel uit het documentatieregister blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
De rechtbank is van oordeel dat daarnaast een voorwaardelijke vrijheidsstraf moet worden opgelegd en neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Uit de hierboven vermelde psychologische rapportage blijkt dat de kans op herhaling erg groot is en dat middels een langdurige ambulante behandeling, zoals cognitief gedragstherapeutische behandeling van de Forensische Jeugd Psychiatrie, de kans op recidive verminderd kan worden.
De rechtbank acht, gezien het bovenstaande, de maatregel van hulp en steun door de Jeugdreclassering aangewezen waarbij de rechtbank zal bepalen dat de aanwijzingen van de jeugdreclassering ook mogen inhouden dat de verdachte de geadviseerde training zal volgen.
Daarnaast neemt de rechtbank bij het opleggen van de taakstraf en de vrijheidsstraf in aanmerking de conclusie van voormelde psychologische onderzoeksrapportage, dat het bewezenverklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en aangaande zijn persoon opgemaakte rapportages, alsmede de vordering van de officier van justitie.
Op grond hievan is de rechtbank van oordeel dat een voorwaardelijke geldboete moet worden opgelegd.
Bij de bepaling van de hoogte daarvan heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Verbeurdverklaring t.a.v. feit 2
De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomene, te weten
een personenauto [kentekennummer] Toyota Starlet kleur grijs,
moet worden verbeurd verklaard.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken, dat het feit is begaan met gebruikmaking van deze personenauto.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 77a, 77g, 77i, 77l, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 245 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 107 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.
- verklaart het onder 1 primair en het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
- verklaart verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar.
- verklaart het onder 1 primair en het onder 2 meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
- veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
met betrekking tot feit 1:
het verrichten van een taakstraf bestaande uit een werkstraf van 60 uren met bevel dat vervangende jeugddetentie voor de duur van 30 dagen zal worden toegepast als veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
De taakstraf moet zijn voltooid binnen zes maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis.
De veroordeelde zal zich met betrekking tot de te verrichten taakstraf gedragen naar de aanwijzingen te geven door of namens de Coördinator taakstraffen van de Raad voor de Kinderbescherming Groningen.
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van de werkstraf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht.
De rechtbank waardeert de dagen die veroordeelde in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht op twee uren werkstraf per dag.
een jeugddetentie voor de duur van 3 maanden.
Bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de op 2 jaren gestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging ook kan worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
De veroordeelde zal zich gedurende de proeftijd gedragen naar voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens Bureau Jeugdzorg (Jeugdreclassering) te Groningen, zolang deze instelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt. Draagt deze instelling op om de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde.
De hiervoor bedoelde voorschriften en aanwijzingen kunnen ook inhouden dat de veroordeelde een cognitief gedragstherapeutische behandeling van de Forensische Jeugd Psychiatrie te Groningen zal volgen.
met betrekking tot feit 2:
een geldboete van € 220,00 (zegge: tweehonderd en twintig euro) met bevel dat voor geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, vervangende jeugddetentie voor de duur van 4 dagen zal worden toegepast.
Bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de op 1 jaar gestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Verklaart verbeurd:
een personenauto [kentekennummer] Toyota Starlet kleur grijs.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. H.L. Stuiver, kinderrechter, voorzitter, F.J. Agema en H.J. Bastin, in tegenwoordigheid van A. den Held, als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 december 2007.