RECHTBANK GRONINGEN
Sector Civielrecht
zaaknrs.: 92730 / JE RK 07-174 en 97100 / JE RK 07-807
beschikking d.d. 26 oktober 2007
de minderjarige kinderen A. en B. van
vader C. en moeder D.
De moeder is belast met het gezag over voornoemde minderjarigen.
Ten aanzien van de zaak onder nummer 92730 / JE RK 07-174:
Bij beschikking van 14 maart 2007 is machtiging tot uithuisplaatsing verleend in een voorziening voor pleegzorg van voornoemde minderjarigen voor de beperkte duur van drie maanden en is de beslissing met betrekking tot de langer verzochte duur van de uithuisplaatsing aangehouden.
Bij beschikking van 13 juni 2007 is de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg van voornoemde minderjarigen verlengd voor de duur van drie maanden met ingang van 14 juni 2007 en is de beslissing met betrekking tot de langer verzochte duur van de uithuisplaatsing aangehouden.
Bij beschikking van 13 september 2007 is de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg van voornoemde minderjarigen verlengd voor de duur van zes weken met ingang van 14 september 2007, derhalve tot 26 oktober 2007, en is de beslissing met betrekking tot de langer verzochte duur van de uithuisplaatsing aangehouden tot de zitting van 19 oktober 2007.
Ten aanzien van de zaak onder nummer 97100 / JE RK 07-807:
Op 1 oktober 2007 is ter griffie van deze rechtbank een verzoekschrift van Bureau Jeugdzorg Groningen (verder te noemen bjz) ontvangen met het verzoek de ondertoezichtstelling van bovengenoemde minderjarigen te verlengen voor de duur van één jaar alsmede een machtiging te verlenen tot uithuisplaatsing van bovengenoemde minderjarigen gedurende dag en nacht voor de duur van één jaar.
Op 2 oktober 2007 is ter griffie van deze rechtbank een brief met bijlagen ontvangen van mr. U.R. Slangenberg.
Op 18 oktober 2007 is per fax, afkomstig van mr. U.R. Slangenberg, ter griffie van deze rechtbank een brief d.d. 15 oktober 2007 met bijlagen van Lentis ontvangen.
De kinderrechter heeft als rechter-commissaris ter zitting met gesloten deuren van
19 oktober 2007 gehoord: de moeder, bijgestaan door mr. U.R. Slangenberg, en mevrouw
T. Huiskamp, namens bjz. De kinderrechter heeft medegedeeld dat de rechtbank in de onderhavige zaken meervoudig
een beslissing zal geven.
Bij beschikking van 28 december 2006 zijn bovengenoemde minderjarigen onder toezicht gesteld tot 8 december 2007.
De kinderrechter neemt hier over hetgeen is overwogen en beslist in de beschikkingen van 14 maart 2007, 13 juni 2007 en 13 september 2007.
Bij beschikking van 13 september 2007 is de machtiging uithuisplaatsing verlengd tot 26 oktober 2007.
Bjz heeft nog steeds ernstige zorgen over de opvoedingssituatie bij de ouders van [A.] en [B.]. Moeder is getraumatiseerd en pedagogische onmachtig. Daarnaast is in de persoon van vader een ernstige risicofactor aanwezig vanwege alcohol- en agressieproblemen.
Hoewel de relatie tussen de ouders wellicht beter is dan een jaar geleden is er nog steeds sprake van een wankel en broos evenwicht.
Gelet op de nog weinig stabiele, uitgekristalliseerde relatie tussen de ouders ligt het niet in de rede te verwachten dat zij [A.] en [B.] een stabiele basis kunnen geven, vanwaar uit het hechtingsproces zo ongestoord mogelijk voortgang kan vinden.
Bekend is dat het voor baby’s belastend kan zijn als zij in de hechtingsfase en ook daarna van hun hechtingsfiguren worden gescheiden. Bij [A.] en [B.] is het hechtingsproces nog niet afgerond.
Het zal voor moeder in de toekomst vanwege haar beperkte cognitieve vermogens en haar zorgelijk psychisch functioneren niet mogelijk zijn om pedagogisch adequaat aan te sluiten bij de kinderen.
Bjz heeft ter zitting nog aangegeven dat het naar hun mening op dit moment nog te vroeg is voor terugplaatsing van de kinderen bij de ouders. Er is niet onderzocht of moeder met de kinderen in De Bron geplaatst zou kunnen worden.
De gezinsvoogd heeft zich gebaseerd op de rapportage van psychologe mevrouw De Jong. De gezinsvoogd heeft wel begrepen dat het sinds de zomervakantie beter gaat met de ouders. Er is veel contact met Lentis. De ouders voldoen wel aan die voorwaarde.
Namens moeder is aangevoerd dat bjz, hoewel duidelijk in de laatste beschikking staat omschreven wat er moet worden gedaan, niets heeft gedaan. Moeder heeft toen zelf maar initiatief genomen en nadere informatie naar de rechtbank gestuurd. Duidelijk is wel dat Lentis bovenop deze zaak zit om een goed beeld te krijgen. Bij de ouders bestaat de indruk dat er door bjz gericht wordt gewerkt aan een verwijdering tussen de kinderen en de ouders. Er is genoeg tegeninformatie en ook informatie van De Bron om het anders te doen.
Het lijkt wel alsof bjz de positieve punten niet wil zien. Bjz doet gewoonweg niets. Het is voor de ouders heel frustrerend dat er geen informatie komt. De ouders ondervinden heel veel stress. Zij doen heel erg hun best en vervolgens gebeurt er niets van de kant van bjz.
Moeder heeft aangegeven dat zij samen met vader de kinderen eenmaal per week bezoekt op het kantoor van bjz. [A.] reageert goed op moeder, maar [B.] raakt, sinds de laatste tijd, wel wat overstuur. Zij is wat eenkennig. Ze heeft dat niet alleen bij moeder.
Moeder is van mening dat als de kinderen nu teruggeplaatst worden zij nog bij de ouders kunnen wennen. De ouders zijn eenmaal niet op bezoek kunnen komen, omdat de grootmoeder vaderszijde door alle stress plotseling in het ziekenhuis was opgenomen.
Moeder vindt het niet terecht dat bjz direct aan Lentis meldde dat het “hommeles”was in de familie, alsof er ruzie of iets dergelijks was geweest. Moeder benadrukt dat daarvan absoluut geen sprake was, maar dat zij de afspraak door alle commotie rond deze ziekenhuisopname waren vergeten.
Moeder is verder van mening dat de psycholoog in haar onderzoek er onvoldoende rekening mee heeft gehouden dat moeder weinig scholing heeft gehad.
Moeder is zelf bij De Bron informatie gaan opvragen. Haar bleek dat opname in De Bron alleen kon als de gezinsvoogd hen aanmeldde. Aanmelding is niet gebeurd omdat men zei dat ze haar dan ook de kinderen terug moesten geven en dat wil men niet.
De rechtbank overweegt het volgende.
1. De voorlopige ondertoezichtstelling van de tweeling [A.] en [B.] is het gevolg geweest van een melding van Bjz in het kader van een eerdere ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de andere kinderen van moeder.
Op grond van de voorgeschiedenis is vastgesteld dat moeder pedagogisch onmachtig is.
Zes jaar begeleiding van moeder door Tien voor Toekomst heeft weinig effect gehad. Ook na een opname van moeder en haar dochter E. in “De Bron” (gezinsbehandeling) te Beilen, waar moeder zich positief had ingezet en veel had geleerd, kon moeder het geleerde in de thuissituatie niet vasthouden, zodat E. alsnog uit huis geplaatst moest worden.
2. Moeder is een getraumatiseerde vrouw, die vanwege ernstige tekortkomingen in haar eigen opvoedingssituatie nooit heeft geleerd hoe je kinderen duidelijkheid en structuur biedt.
3. In de persoon van de partner van moeder en de vader van [A.] en [B.] is een ernstige risicofactor aanwezig.
Moeder heeft de relatie met vader meerdere keren beëindigd vanwege het feit dat hij haar onder invloed van alcohol mishandelde.
4. Binnen het kader van de ondertoezichtstelling zijn [A.] en [B.] in een pleeggezin geplaatst, waar de één jaar oude baby’s nu een jaar verblijven en waar zij zich aan de pleegouders (gaan ) hechten.
Het hechtingsproces is echter nog niet afgerond. Daardoor zijn zij kwetsbaar voor overgang naar vervangende hechtingsfiguren, ook al zijn dit de eigen ouders. Van vervangende hechtingsfiguren wordt psychische en relationele stabiliteit verwacht evenals een meer dan gemiddeld pedagogisch inzicht om het hechtingsproces niet te verstoren.
Aan deze voorwaarden kunnen de moeder en de vader, gezien de hiervoor geschetste problematiek, niet voldoen.
5. Het belang van [A.] en [B.] om zich verder veilig te kunnen hechten aan de pleegouders prevaleert boven het belang van de ouders om zelf de verzorging en opvoeding op zich te nemen.
Op grond het voorgaande, de verkregen informatie, zoals in opgemeld verzoek aangegeven en ter zitting aangevuld, en de door de overige gehoorde personen afgelegde verklaringen, is de rechtbank daarom van oordeel dat in het belang van de minderjarigen [A.] en [B.] de termijn van de ondertoezichtstelling met een jaar dient te worden verlengd, nu de gronden voor de ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat verlenging van de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen.
De rechtbank overweegt voorts nog het volgende.
De rechtbank heeft geconstateerd dat er door enkele hulpverleners verschillende signalen zijn afgegeven naar de ouders. Zo heeft moeder te horen gekregen dat zij wel leerbaar zou zijn en voorafgaand aan de geboorte van [A.] en [B.] zijn de ouders geholpen bij de inrichting van de babykamer.
Ook de maatregel van ondertoezichtstelling, die erop gericht is ouders te ondersteunen om weer zelf de verzorging en opvoeding op zich te kunnen nemen, heeft verwachtingen bij de ouders gewekt, die niet waargemaakt zijn c.q. konden worden.
De melding door Bjz aan de Raad voor de Kinderbescherming van de geboorte van [A.] en [B.] in het ziekenhuis, de daarop gevolgde (voorlopige) ondertoezichtstelling en (crisis)plaatsing in een pleeggezin door hetzelfde Bjz heeft bij de ouders de vraag doen rijzen of zij een reële, objectieve kans hebben gehad om zelf weer de verzorging- en opvoedingsverantwoordelijkheid voor [A.] en [B.] te krijgen.
Op grond van het hiervoor overwogene merkt de rechtbank op dat een andere kinderbeschermingsmaatregel mogelijk meer voor de hand had gelegen, alhoewel de wettelijke mogelijkheden daartoe zeer gering zijn.
verlengt de termijn van de ondertoezichtstelling ten aanzien van de minderjarigen [A.] en [B.] met een jaar, ingaande heden, met behoud van de opdracht van de ondertoezichtstelling aan het bureau jeugdzorg (bjz) te Groningen, p/a Postbus 1203, voor een termijn van 1 jaar;
verlengt voorts de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing van voornoemde minderjarigen in een voorziening voor pleegzorg, met ingang van heden voor de duur van de ondertoezichtstelling;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven te Groningen op 26 oktober 2007 door mrs. D.A. Flinterman, M.J. Oostveen en K.R. Bosker, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. N.A. Niemendal als griffier.