RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummers: 18/650723-07, 18/653211-06 (ttz gev) & 18/652630-05 (ttz gev)
datum uitspraak: 19 oktober 2007
raadsman: mr. A. Allersma
Vonnis van de politierechter in de rechtbank te Groningen, in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats + geboortedatum],
wonende te [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 oktober 2007.
Aan de verdachte is ten laste gelegd: dat
(parketnummer 18/650723-07)
hij in of omstreeks de periode van 29 augustus 2003 tot en met 5 november
2006, in de gemeente Grootegast, in elk geval in Nederland, meermalen, althans
eenmaal, (telkens) een geschrift, (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was
om tot bewijs van enig feit te dienen - te weten (telkens) een formulier
(Rechtmatigheidsonderzoeksformulier Abw en/of
Rechtmatigheidsonderzoeksformulier WWB en/of heronderzoeksformulier Abw en/of
herbeoordelingsformulier WWB) van of vanwege de gemeente Grootegast, waarop
opgave moest worden gedaan (onder meer) van de woonsituatie en/of de
persoonsgegevens en/of de werkzaamheden van verdachte - (telkens) valselijk
heeft opgemaakt en/of vervalst, immers heeft verdachte (telkens) valselijk
niet vermeld of doen vermelden dat hij samenwoonde en/of een zogenaamde
economische eenheid vormde met een persoon, genaamd [vriendin van verdachte] en/of
dat verdachte (feitelijk) niet woonde op of in dat/die formulier(en) vermelde
adres [adres] en/of dat het op dat/die formulier(en)
vermelde adres [adres] niet juist was en/of dat hij,
verdachte, werkzaamheden voor en/of namens het benzinestation, waarvan die [vriendin van verdachte] eigenaresse was en/of is, verrichtte en/of (telkens) dat
formulier ondertekend, (telkens) met het oogmerk om dat geschrift als echt en
onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 14 augustus 2003 tot en met 30 november
2006, in de gemeente Grootegast, in elk geval in Nederland, in strijd met een
hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten
artikel 17 WWB en/of artikel 65 Abw, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de
benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot
bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist, althans
redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de
vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of
tegemoetkoming, te weten een uitkering op grond van de Algemene bijstandswet
en/of Wet Werk en Bijstand, dan wel voor de hoogte of de duur van die
verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft verdachte opzettelijk voor de
gemeente Grootegast verzwegen dat hij samenwoonde met een persoon genaamd
[vriendin van verdachte] en/of een economische eenheid vormde met die
[vriendin van verdachte] en/of dat hij, verdachte werkzaamheden verrichtte;
(parketnummer 18/653211-06)
1.
hij op of omstreeks 22 februari 2006, in de gemeente Grootegast, [slachtoffer 1]
heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware
mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1]
dreigend de woorden toegevoegd :"Ik zal je doodslaan" en/of "Ik zal je
doodschieten"en/of "Ik maak je dood", althans woorden van gelijke dreigende
aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 22 februari 2006, in de gemeente Grootegast, opzettelijk
mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 1]), meermalen, althans eenmaal,
heeft geduwd en/of in het gezicht heeft gestompt en/of geslagen, waardoor deze
letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
(parketnummer 18/652630-05)
hij op of omstreeks 18 januari 2005, in de gemeente Grootegast,, opzettelijk
mishandelend een ambtenaar, te weten [slachtoffer 2], inspecteur dierenbescherming
van de landelijke inspectiedienst dierenbescherming, gedurende en/of terzake
van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, een of meerdere malen
(met kracht) tegen het hoofd, althans tegen het lichaam, heeft gestompt en/of
geslagen, waardoor voornoemde ambtenaar letsel heeft bekomen en/of pijn heeft
ondervonden;
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het
- in de zaak met parketnummer 18/650723-07 primair ten laste gelegde
- in de zaak met parketnummer 18/653211-06 onder 1 en 2 ten laste gelegde, en
- in de zaak met parketnummer 18/652630-05 ten laste gelegde
wordt veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 120 uur,
subsidiair 60 dagen hechtenis, waarvan 60 uur, subsidiair 30 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 18/650723-07
Ter terechtzitting heeft de raadsman van verdachte overgelegd een beslissing op bezwaar d.d. 16 juli 2007 van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Grootegast, waarin is vermeld - voor zover hier van belang - dat het college er thans van uitgaat dat
over de periode 1 januari 2006 tot 1 november 2006 ten onrechte bijstand is verstrekt en dat de in die periode verstrekte bijstand wordt teruggevorderd ter hoogte van € 9764,57.
Ter terechtzitting heeft verdachte erkend dat hij zich vanaf 1 januari 2006 schuldig heeft gemaakt aan het hem primair ten laste gelegde. Voorts heeft verdachte ter terechtzitting aangegeven dat het door de gemeente teruggevorderde bedrag inmiddels door hem is betaald.
De politierechter acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan in de periode en op de wijze als onder het kopje 'Bewezenverklaring' is vermeld. Voor alle duidelijkheid zij opgemerkt dat de politierechter derhalve - met de officier van justitie - van oordeel is dat geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om te komen tot een veroordeling ter zake van het primair ten laste gelegde voor zover dat ziet op de periode vóór 1 januari 2006.
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 18/653211-06
(onder 1 ten laste gelegde) Verdachte heeft zowel tegenover de politie als ter terechtzitting ontkend, [slachtoffer 1], werknemer van [bedrijf], te hebben bedreigd. De politierechter hecht geen geloof aan deze ontkenning. De politierechter baseert zich hierbij op de verklaring van aangever, en voorts op de verklaring van de getuige [getuige 1].
(onder 2 ten laste gelegde) Verdachte heeft zowel tegenover de politie als ter terechtzitting ontkend, [slachtoffer 1] (meermalen) te hebben geduwd. Wel heeft verdachte met zoveel woorden ter terechtzitting erkend dat hij [slachtoffer 1], voornoemd, in het gezicht heeft gestompt.
Ten aanzien van het ten laste gelegde duwen overweegt de politierechter dat zij aan de ontkenning van verdachte geen geloof hecht. De politierechter constateert dat hetgeen aangever daarover heeft verklaard in zijn aangifte, steun vindt in de verklaringen van de getuigen [getuige 2] en [getuige 3].
Ten aanzien van deze incidenten heeft verdachte ter terechtzitting opgemerkt dat hij onaangenaam verrast was en ook kwaad omdat, tegen de afspraak in, de grond van zijn partner [vriendin van verdachte] werd betreden en op die grond werkzaamheden werden verricht.
In dit verband heeft verdachte verder opgemerkt dat later een bedrag aan schadevergoeding is betaald aan [vriendin van verdachte] vanwege het gebruik van haar grond.
Met betrekking tot deze opmerkingen van verdachte overweegt de politierechter dat, ook als wordt uitgegaan van het bestaan van een afspraak zoals aangegeven door verdachte, dit niet betekent dat verdachte, als die afspraak wordt geschonden, mag reageren op de wijze zoals hij heeft gedaan.
De politierechter acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op de wijze als onder het kopje 'Bewezenverklaring' is vermeld.
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 18/652630-05
Verdachte heeft zowel tegenover de politie als ter terechtzitting ontkend, aangever [slachtoffer 2], districtsinspecteur van de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming en tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, te hebben mishandeld. De politierechter hecht geen geloof aan deze ontkenning. De politierechter baseert zich hierbij op de verklaring van aangever, inhoudende - voor zover hier van belang - :
De man pakte mij met beide handen bij mijn jas ter hoogte van mijn hals. De man was zeer krachtig. De man sleurde mij met zich mee richting de voorzijde van de boerderij. Ik kon hier niets tegen doen. Ik heb steeds geprobeerd mij los te maken, maar ik kon niet loskomen. Op een gegeven moment had de man mij alleen nog maar vast met zijn linkerhand. Zijn rechterhand was tot vuist gebald. Ik zag dit. Ik heb tegen de man gezegd dat hij mij niet moest slaan en dat ik ook nog opsporingsambtenaar was. De man antwoordde hierop: "Dat maakt mij niets uit."
Terwijl hij mij met zijn linkerhand bleef vasthouden, sloeg hij met kracht en met opzet op de linkerzijde van mijn hoofd ter hoogte van mijn jukbeen. Ik voelde direct een stekende en vlammende pijn in mijn gezicht opkomen.
De politierechter constateert dat, volgens de verklaring van aangever, de mishandeling heeft plaatsgevonden op 18 januari 2005 tussen 10:30 uur en 11:00 uur. Door verbalisant [naam verbalisant] van de Regiopolitie Groningen, District Groningen/Leek, is de aangifte opgenomen op 18 januari 2005 om 12:16 uur, derhalve kort na het incident. Verbalisant [naam verbalisant] vermeldt in de aangifte als eigen waarneming (paragraaf 6-3): "Op de plaats waar de aangever geraakt is, is een roodkleurige plek te zien."
Voorts heeft de politierechter gelet op de medische verklaring d.d. 18 januari 2005, om
14:45 uur, van [naam huisarts], huisarts te Drachten, waarin deze schrijft dat hij bij aangever het volgende uitwendige letsel heeft waargenomen: "zwelling + roodheid + striem op linkerwang/jukbeen".
De politierechter constateert vervolgens dat hetgeen aangever heeft verklaard in zijn aangifte, op onderdelen steun vindt in de verklaring van de getuige [getuige 4]
(collega van aangever), waar deze getuige heeft verklaard over door hem waargenomen bedreigend optreden van verdachte jegens aangever, en voorts over door hem - [getuige 4] - waargenomen letsel bij aangever (te weten: linkerwang rood en opgezet).
Verdachte heeft er ter terechtzitting op gewezen dat de getuige [getuige 4] heeft verklaard dat hij niets van de zogenaamde vuistslag heeft gezien, en dat ook de getuigen [getuige 5] en [getuige 6] hebben verklaard dat zij niet hebben gezien dat verdachte heeft geslagen. Volgens verdachte blijkt hieruit zijn onschuld.
De politierechter merkt hieromtrent op dat zij aan de omstandigheid dat voornoemde getuigen hebben verklaard dat zij verdachte niet hebben zien slaan of stompen, niet de gevolgtrekking verbindt die verdachte daaraan kennelijk verbonden wil zien, te weten dat daarom van mishandeling door verdachte geen sprake kan zijn. Immers, de enkele omstandigheid dat voornoemde getuigen de mishandeling niet hebben gezien, betekent niet dat de mishandeling ook niet heeft plaatsgevonden. Overigens verstaat de politierechter de verklaring van aangever aldus dat verdachte aangever de vuistslag heeft toegediend, eerst nadat verdachte aangever had "meegesleurd" richting de voorzijde van de boerderij. Naar het oordeel van de politierechter zou het zo kunnen zijn dat getuige [getuige 4] de mishandeling niet heeft gezien, omdat verdachte en aangever beiden uit het zicht van getuige [getuige 4] waren. Bovendien had, blijkt uit het strafdossier, getuige [getuige 4] op dat moment zo zijn eigen besognes, waarbij de politierechter heeft gelet op de zich in het strafdossier bevindende aangifte van [getuige 4], waarin deze verklaart over door hem ([getuige 4]) op dat moment ondervonden bedreigingen, geuit door een man die - zo leidt de politierechter af uit het strafdossier - behoort tot de kring rond verdachte.
De politierechter tekent hierbij nog het volgende aan. Verdachte heeft ter terechtzitting opgemerkt dat, in zijn beleving, [slachtoffer 2] zich hij het controlebezoek niet behoorlijk gedroeg.
Zo heeft [slachtoffer 2] zich niet fatsoenlijk voorgesteld, en heeft [slachtoffer 2] evenmin verdachte gevraagd naar zijn naam. Bovendien was het verwijt van [slachtoffer 2] jegens hem - te weten dat de koeien niet beschikten over een droge ligplaats - onterecht, aldus verdachte. Ter onderbouwing daarvan heeft verdachte verwezen naar een zich in het dossier bevindende handgeschreven verklaring d.d. 19 januari 2005 van dierenarts [dierenarts] te Midwolde, waarin deze schrijft dat hij op 19 januari 2005 alle koeien, kalveren en stieren heeft gecontroleerd en dat - voor zover hier belang - alle dieren droog konden liggen.
Met betrekking tot deze opmerkingen van verdachte overweegt de politierechter dat, wat daar ook van zij, het dan nog niet aangaat om te reageren op de wijze zoals verdachte heeft gedaan.
Gelet op al het vorenstaande, acht de politierechter wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op de wijze als onder het kopje 'Bewezenverklaring' is vermeld.
De politierechter acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het op de dagvaarding met parketnummer 18/650723-07 primair ten laste gelegde; met parketnummer 18/653211-06 onder 1 en onder 2 ten laste gelegde; en voorts met parketnummer 18/652630-06 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(parketnummer 18/650723-07)
hij in de periode van 1 januari 2006 tot en met 5 november 2006, in de gemeente Grootegast, meermalen, een geschrift, zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - te weten een formulier (Rechtmatigheidsonderzoeksformulier Abw en
Rechtmatigheidsonderzoeksformulier WWB en heronderzoeksformulier Abw en
herbeoordelingsformulier WWB) van of vanwege de gemeente Grootegast, waarop
opgave moest worden gedaan (onder meer) van de woonsituatie en de persoonsgegevens en de werkzaamheden van verdachte - valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst, immers heeft verdachte telkens valselijk niet vermeld of doen vermelden dat hij samenwoonde en een zogenaamde economische eenheid vormde met een persoon, genaamd [vriendin van verdachte] en dat verdachte (feitelijk) niet woonde op het in die formulieren vermelde adres Westerdwarsreed 2a te Opende en telkens dat formulier ondertekend, telkens met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
(parketnummer 18/653211-06)
1.
hij op 22 februari 2006, in de gemeente Grootegast, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik zal je doodslaan" en "Ik zal je doodschieten" en "Ik maak je dood";
2.
hij op 22 februari 2006, in de gemeente Grootegast, opzettelijk mishandelend een persoon
(te weten [slachtoffer 1]), heeft geduwd en in het gezicht heeft gestompt, waardoor deze pijn heeft ondervonden;
(parketnummer 18/652630-05)
hij op 18 januari 2005, in de gemeente Grootegast, opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten [slachtoffer 2], inspecteur van de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming, gedurende of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, (met kracht) tegen het hoofd heeft gestompt, waardoor voornoemde ambtenaar letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
De politierechter acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen op de dagvaarding met parketnummer 18/650723-07 primair; op de dagvaarding met parketnummer 18/653211-06 onder 1 en onder 2; en voorts op de dagvaarding met parketnummer 18/652630-06 meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De politierechter heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen de politierechter bewezen heeft verklaard levert de volgende strafbare feiten op:
parketnummer 18/650723-07:
Valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
parketnummer 18/653211-06:
feit 1:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht; en
parketnummer 18/652630-05:
Mishandeling, terwijl het feit wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
Strafbaarheid van verdachte
De politierechter acht verdachte strafbaar, nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Bij de bepaling van de straf heeft de politierechter rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte.
Op grond van het bovenstaande is de politierechter van oordeel dat aan verdachte de na te melden straf moet worden opgelegd.
Daarbij overweegt de politierechter meer in het bijzonder als volgt.
Uit het strafdossier met parketnummer 18/652630-05 komt naar voren dat aangever [slachtoffer 2], in zijn hoedanigheid van districtsinspecteur van de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming, op 18 januari 2005 een controlebezoek heeft gebracht aan (familie van) verdachte. Bij die gelegenheid heeft [slachtoffer 2] aan verdachte meegedeeld dat hij ([slachtoffer 2]) van oordeel was dat de koeien die op een perceel grasland stonden, in strijd met de geldende regelgeving niet beschikten over een droge ligplaats. Verdachte was het hiermee oneens. Nadat [slachtoffer 2] aan verdachte had meegedeeld dat hij over twee dagen zou terugkomen voor een hercontrole, is verdachte in woede ontstoken. Verdachte is [slachtoffer 2] gaan duwen, en heeft hem enkele malen te verstaan gegeven dat hij moest "wegwezen". De fysieke en verbale agressie van verdachte in de richting van [slachtoffer 2] is geculmineerd in een vuistslag in het gezicht van [slachtoffer 2].
De politierechter overweegt dat verdachte aldus inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 2], die door dit voorval pijn heeft ondervonden en letsel heeft opgelopen. Het feit dat dit voorval plaatsvond terwijl [slachtoffer 2] bezig was met de uitoefening van zijn werkzaamheden als publieke ambtsdrager, draagt bij aan de ernst van het feit en rechtvaardigt een zwaardere straf dan bij bewezenverklaring van een zogenoemde eenvoudige mishandeling.
Uit het strafdossier met parketnummer 18/653211-06 komt naar voren dat aangever [slachtoffer 1], in opdracht van zijn werkgever [bedrijf], op 22 februari 2006 graafwerkzaam-heden uitvoerde op grond dat eigendom is van de partner van verdachte, [vriendin van verdachte]. Toen verdachte dit zag, is hij in zijn autobusje daar naartoe gereden. Verdachte heeft de mannen die daar aan het werk waren, onder wie [slachtoffer 1], aangesproken en hun gezegd dat zij met de werkzaamheden moesten stoppen omdat de afspraak was dat er niet zou worden gegraven op het land van [vriendin van verdachte]. [slachtoffer 1] heeft verdachte geantwoord dat zij opdracht hadden om op die grond werkzaamheden te verrichten. Hierop is verdachte [slachtoffer 1] gaan duwen, en heeft tegen hem gezegd "opsodemieteren anders zal ik hier alles wegschuiven". Vervolgens is er tussen verdachte en [slachtoffer 1] duw- en trekwerk ontstaan, waarbij [slachtoffer 1] ten val is gekomen. [slachtoffer 1] heeft verdachte een schop gegeven, ter hoogte van verdachte's middel dan wel kruis. [slachtoffer 1] is vervolgens van verdachte weggelopen,
het land in dan wel het zandpad op. Verdachte is in zijn autobusje gestapt en achter [slachtoffer 1] aangereden. Een eindje verderop is verdachte uit zijn autobusje gestapt en lopend achter [slachtoffer 1] aangegaan. Toen verdachte [slachtoffer 1] had ingehaald, heeft hij [slachtoffer 1] vastgepakt en hem een vuistslag in het gezicht gegeven. Tijdens de strubbelingen heeft verdachte [slachtoffer 1] bedreigd met de dood.
De politierechter overweegt dat verdachte aldus inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 1], die door dit voorval pijn heeft ondervonden. Bovendien heeft het zowel in fysiek als verbaal opzicht zeer agressieve optreden van verdachte, [slachtoffer 1] angst ingeboezemd.
Naar het oordeel van de politierechter geldt ten aanzien van zowel het incident met [slachtoffer 2] als het incident met [slachtoffer 1] dat het initiatief tot het toepassen van fysiek en verbaal geweld geheel en al, en bij voortduring, bij verdachte lag.
Het lijkt er op dat verdachte, als hij het niet eens is met een bepaalde kwestie, zelf wil bepalen wat er wel of niet gebeurt, en er niet voor terugdeinst om fysiek en verbaal geweld te gebruiken als hij zijn zin niet krijgt.
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 18/650723-07 overweegt de politierechter dat verdachte heeft geprofiteerd van een uitkering die de gemeente Grootegast hem verschafte, terwijl hij wist geen recht op deze uitkering te hebben. Verdachte heeft in de bewezenverklaarde periode desbetreffende formulieren valselijk opgemaakt. Het gaat bij dergelijke uitkeringen om basisvoorzieningen die enkel zijn bedoeld voor degenen die daar daadwerkelijk aanspraak op kunnen maken. Aldus heeft verdachte de gemeenschap voor een aanzienlijk bedrag benadeeld.
Anderzijds heeft de politierechter in haar overwegingen betrokken dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij de geleden schade inmiddels heeft terugbetaald.
De politierechter gaat daar vanuit.
Omtrent de persoon van verdachte merkt de politierechter op dat in het strafdossier met parketnummer 18/650723-07 (valsheid in geschrift) is vermeld dat zich in het uitkeringsdossier ten name van verdachte rapportages bevinden naar aanleiding van heronderzoeken over de jaren 2000/2001, waaruit zou blijken "dat [verdachte] nogal agressief is; dat de GGD-arts advies is gevraagd; dat naar aanleiding van de agressie en het onderzoek daartoe, hij vrijstelling heeft met betrekking tot zijn arbeidsverplichting".
Ter terechtzitting is verdachte op de politierechter overgekomen als een man met een beperkte frustratietietolerantie, die snel boos kan worden als hij het niet eens is met de gang van zaken. Daarbij komt dat verdachte een grote, stevige man is, die een luide stem kan opzetten. De politierechter kan zich voorstellen dat mensen bang worden van verdachte als hij boos is, zeker als verdachte daarbij agressief wordt.
Aan de andere kant is verdachte op de politierechter overgekomen als een emotionele man, die gevoelens van onmacht ervaart als er met hem dingen gebeuren die in zijn beleving onterecht zijn. Gelet op de voorliggende strafdossiers, lijkt het er naar het oordeel van de politierechter op dat de voornaamste probleemoplossingsstrategie van verdachte, agressief reageren is. Die strategie is niet adequaat, en heeft ertoe geleid dat verdachte thans wordt veroordeeld ter zake van drie geweldsdelicten. Dit betekent dat er voor verdachte werk aan de winkel is, in die zin dat verdachte zich zal dienen in te spannen om datgene te doen wat in zijn vermogen ligt om in de toekomst agressief handelen te voorkomen. De politierechter hoopt dat verdachte bereid is die inspanning te leveren. Daarvoor is wel vereist dat verdachte inziet dat hij zó niet verder kan gaan.
Ten slotte merkt de politierechter op dat zij tevens acht heeft geslagen op een uittreksel uit het algemeen justitieel documentatieregister d.d. 9 augustus 2007 betreffende verdachte, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met politie en/of justitie in aanraking is geweest,
met uitzondering van één contact in 1987/1988 en één contact in 1999. De politierechter stelt dan ook vast dat hoewel verdachte bij oplopende spanningen kennelijk snel agressief kan worden, hij nauwelijks een strafblad heeft. De politierechter zal dit bij het bepalen van de
op te leggen straf meewegen in verdachte's voordeel.
Voorwaardelijke gevangenisstraf
Alles afwegende, waarbij de politierechter in het bijzonder heeft gelet op de ernst van de geweldsdelicten, kan naar haar oordeel in dit geval niet worden volstaan met het opleggen van een geldboete, zoals bepleit door de raadsman van verdachte.
Anderzijds is de politierechter van oordeel dat de raadsman een punt heeft waar hij stelt dat een werkstraf niet geschikt is voor verdachte, gelet op verdachte's beperkingen. De raadsman heeft daarbij expliciet gewezen op de destijds aan verdachte door de gemeente Grootegast verleende vrijstelling met betrekking tot de arbeidsverplichting.
Gelet op al het vorenoverwogene zal de politierechter daarom - in afwijking van de vordering van de officier van justitie, die een (deels voorwaardelijke) werkstraf heeft geëist - aan verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van na te melden duur. Bij de bepaling van de hoogte van de voorwaardelijke gevangenisstraf heeft de politierechter aansluiting gezocht bij de hoogte van de door de officier van justitie gevorderde werkstraf.
De politierechter is van oordeel dat aldus recht wordt gedaan aan de ernst van feiten, mede gelet op de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. Het signaal dat de politierechter met de oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte wil geven is dat het menens is: zo verdachte in de toekomst opnieuw overgaat tot het plegen van een strafbaar feit, ligt tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf in de rede.
Vordering van de benadeelde partij in de zaak met parketnummer 18/652630-05
Als benadeelde partij heeft zich in het strafproces gevoegd [slachtoffer 2], wonende te [woonplaats slachtoffer 2]. De benadeelde partij heeft schriftelijk opgave gedaan van de inhoud van de vordering - te weten een bedrag van € 250,- (immateriële schade) - en van de gronden waarop deze berust.
Naar het oordeel van de politierechter is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht tot een bedrag van € 250,-.
De politierechter zal de vordering derhalve toewijzen.
Schadevergoedingsmaatregel
De politierechter zal aan verdachte de verplichting opleggen voornoemd geldbedrag ten behoeve van de benadeelde partij aan de Staat te betalen. De politierechter heeft daartoe besloten omdat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht en het belang van de benadeelde partij ermee is gediend niet zelf te worden belast met het innen van de toegewezen schadevergoeding.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De politierechter heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 36f, 57, 225, 285, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Verklaart het op de dagvaarding met parketnummer 18/650723-07 primair; het op
de dagvaarding met parketnummer 18/653211-06 onder 1 en onder 2; en voorts het op
de dagvaarding met parketnummer 18/652630-05 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hierboven is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart het op de dagvaarding met parketnummer 18/650723-07 primair; het op
de dagvaarding met parketnummer 18/653211-06 onder 1 en onder 2; en voorts het op
de dagvaarding met parketnummer 18/652630-05 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
Bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de op twee jaar gestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij
Parketnummer 18/652630-05
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2], wonende te [woonplaats slachtoffer 2], toe en veroordeelt de veroordeelde tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 250,- (zegge tweehonderdvijftig euro).
Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verplicht de veroordeelde aan de Staat te betalen een geldbedrag van € 250,- (zegge tweehonderdvijftig euro) ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 2], wonende te
[woonplaats slachtoffer 2], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door vijf dagen hechtenis. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Heeft de veroordeelde voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 250,- ten behoeve van de benadeelde partij, dan vervalt de verplichting om dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Dit geldt ook omgekeerd: heeft de veroordeelde de vordering van de benadeelde partij betaald, dan vervalt de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. R. Depping, politierechter, in tegenwoordigheid van
mr. K.A. de Groot als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 oktober 2007.