ECLI:NL:RBGRO:2007:BB5502

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
10 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/877 en AWB 07/976
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van kapvergunning voor bomen langs de Kielsterachterweg in Veendam

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen op 10 oktober 2007 uitspraak gedaan over een verzoek tot schorsing van een kapvergunning die was verleend voor het kappen van 120 bomen en 45 m² bosplantsoen langs de Kielsterachterweg in de gemeente Veendam. De vergunninghouder had de kapvergunning aangevraagd in verband met de aanleg van een vaarverbinding tussen het Zuidlaardermeer en Oost-Groningen. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep van de verzoeker gegrond en vernietigde het bestreden besluit van 25 september 2007, waarbij het bezwaar van de verzoeker tegen de kapvergunning ongegrond was verklaard. De rechter oordeelde dat de kapvergunning onbevoegdelijk was verleend, omdat er eerder al een kapvergunning van rechtswege was verleend zonder dat er een adequate belangenafweging had plaatsgevonden.

De voorzieningenrechter merkte op dat de verzoeker als belanghebbende moest worden aangemerkt, aangezien de te kappen bomen zich in zijn directe leefomgeving bevonden. De rechter stelde vast dat de belangen van de verzoeker, die de bomen als beeldbepalend en karakteristiek beschouwde, niet voldoende waren meegewogen in de besluitvorming van de gemeente. De voorzieningenrechter schorste de van rechtswege verleende kapvergunning en bepaalde dat de gemeente Veendam het betaalde griffierecht van € 286,00 aan de verzoeker moest vergoeden, evenals de proceskosten van € 322,00.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging bij het verlenen van kapvergunningen en de noodzaak om belanghebbenden tijdig te informeren over de verleende vergunningen. De voorzieningenrechter heeft de gemeente opgedragen om alsnog een zorgvuldige afweging te maken van de belangen van de verzoeker en de noodzaak van de kap van de bomen.

Uitspraak

VOORZIENINGENRECHTER GRONINGEN
Sector Bestuursrecht
Zaaknr.: AWB 07/877 BESLU en 07/976 BESLU
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van
[verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker,
ten aanzien van het besluit van 25 september 2007 van
het college van burgemeester en wethouders van Veendam, verweerder.
1. PROCESVERLOOP
Verweerder heeft bij besluit van 13 juli 2007 aan de Provincie Groningen kapvergunning verleend voor het kappen van 120 bomen en 45m² bosplantsoen, staande aan weerszijden in de berm van de Kielsterachterweg (N385) in de gemeente Veendam.
Tegen dit besluit heeft verzoeker op 18 augustus 2007 op grond van artikel 7:1, eerste lid, Awb een bezwaarschrift ingediend.
Bij verzoekschrift van gelijke datum heeft verzoeker de voorzieningenrechter gevraagd met betrekking tot het voornoemde besluit een voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat de kapvergunning wordt geschorst totdat verweerder heeft beslist op het door verzoeker ingediende bezwaarschrift. Het verzoek is geregistreerd onder nummer AWB 07/877 BESLU.
Op de voet van artikel 8:26, eerste lid, Awb zijn Gedeputeerde Staten van de Provincie Groningen, verder te noemen vergunninghouder, uitgenodigd om als partij aan dit geding deel te nemen.
Verweerder heeft op 27 augustus 2007 de op de zaak betrekking hebbende stukken toegezonden en een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 25 september 2007 heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 26 september 2007 beroep ingesteld bij de voorzieningenrechter. Dit beroep is geregistreerd onder nummer AWB 07/976 BESLU.
Op grond van artikel 8:81, vijfde lid, Awb heeft de voorzieningenrechter het reeds ingediende verzoek om voorlopige voorziening gelijkgesteld met een verzoek dat is gedaan hangende het beroep.
Afschriften van de gedingstukken zijn, voor zover niet door hen ingediend, aan partijen verzonden.
Het verzoek is behandeld ter zitting van de voorzieningenrechter van 5 oktober 2007.
Verzoeker is daar verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde I.C. Wils. Namens verweerder is ter zitting verschenen J. Blauw en M.J.M. Haagen. Vergunninghouder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. P. van der Burg.
2. RECHTSOVERWEGINGEN
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan, indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld dan wel voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de voorzieningenrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Op grond van artikel 8:86, eerste lid, Awb, kan de voorzieningenrechter indien hij van oordeel is dat na de zitting bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
Partijen zijn op de voet van artikel 8:86, tweede lid, Awb, bij de uitnodiging voor de zitting op deze bevoegdheid gewezen.
Op grond van de stukken en het ter zitting besprokene komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat hier zich de situatie als bedoeld in artikel 8:86 voordoet. Er wordt derhalve onmiddellijk uitspraak gedaan in de hoofdzaak.
Feiten en standpunten van partijen
Bij brief van 15 maart 2007 heeft vergunninghouder een kapaanvraag ingediend voor het kappen van 120 bomen en 45 m² bosplantsoen langs de Kielsterachterweg in de gemeente Veendam. De kap van de bomen en het bosplantsoen is volgens vergunninghouder noodzakelijk voor de aanleg van de vaarverbinding Zuidlaardermeer - Oost-Groningen. In het kader van het project "van turfvaart naar toervaart" zal in de Kielsterachterweg een brug moeten worden aangelegd.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder, conform het advies van de commissie voor bezwaarschriften en klachten, het door eiser ingediende bezwaar tegen de verleende kapvergunning ongegrond verklaard. Verweerder heeft overwogen dat gelet op de positieve toeristische impuls die de nieuwe vaarverbinding met zich brengt, het in stand houden van de bomen ter plaatse van ondergeschikt belang is. De te kappen bomen hebben zeker een niet onbelangrijke beeldbepalende en landschappelijke waarde, maar daar staat tegenover dat vergunninghouder een plicht tot herplanten is opgelegd. Met betrekking tot de stelling van verzoeker dat bomen gespaard zouden kunnen worden, heeft verweerder opgemerkt dat dit niet mogelijk is omdat door de werkzaamheden het wortelgestel van de oude bomen zeker op langere termijn zal beschadigen.
In het beroepschrift gericht tegen het bestreden besluit heeft verzoeker, onder verwijzing naar zijn bezwaarschrift, aangevoerd dat de bomen deel uit maken van zijn directe leefomgeving. De bomen zijn meer dan 40 jaar oud en maken deel uit van de landschappelijk beeldbepalende, karakteristieke goed onderhouden bomenrij langs de Kielsterachterweg. Met de bouw van een vaste hoge brug wordt de bomenrij over een afstand van 400 meter doorbroken. Met de bouw van een, goed in het landschap passende, ophaalbrug zou de bomenrij slechts met 30 à 40 meter worden doorbroken. Verzoeker heeft in dit kader ook verwezen naar nog lopende procedures tegen de aanleg van de vaarverbinding en de herziening van het bestemmingsplan op het grondgebied van Hoogezand-Sappemeer die naar de mening van verzoeker maken dat er geen noodzaak is voor het kappen van de bomen. Voorts heeft verzoeker verwezen naar de lopende bezwaarprocedure, waarbij een alternatief van een beweegbare brug is voorgesteld, waarmee naar schatting 90% van de bomen behouden kunnen blijven. Tenslotte heeft verzoeker zich op het standpunt gesteld dat ook met de bouw van een hoge vaste brug kan worden volstaan met het kappen van minder bomen dan in de vergunning is opgenomen.
In het verweerschrift heeft verweerder gesteld dat de uitvoering van de brug in handen is van de Provincie Groningen. De Provincie heeft redenen om voor deze uitvoering van de brug te kiezen, ondanks dat met een andere uitvoering wellicht enkele bomen gespaard zouden kunnen worden. De vaarverbinding Zuidlaardermeer - Oost-Groningen heeft als doel de recreatievaart tussen Drenthe en Groningen een stevige impuls te geven. Gebleken is dat er onvoldoende verbindingen tussen Drenthe en Groningen voor de recreatievaart aanwezig zijn. Met de nieuwe vaarverbinding wordt de recreatievaart en daarmee het locale toerisme in Oost-Groningen bevorderd. Verweerder heeft het belang van de vaarverbinding laten prevaleren boven het belang van het behoud van de bomen. Daarbij heeft verweerder nogmaals gewezen op het feit dat het kappen van de bomen wordt gecompenseerd door de opgelegde plicht tot herplanten.
Relevante regelgeving
Artikel 4.3.2 van de Algemene Plaatselijke Verordening Gemeente Veendam (APVV) bepaalt dat het verboden is om zonder vergunning van het college een houtopstand te vellen of te doen vellen.
Ingevolge artikel 4.3.3, eerste lid van de APVV moet de vergunning worden aangevraagd door of namens dan wel met toestemming van degene die krachtens zakelijk recht of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.
Artikel 4.3.4 van de APVV bepaalt dat de vergunning wordt geacht te zijn verleend wannneer niet binnen de in artikel 1.2 genoemde termijn een beslissing is genomen op de aanvraag voor een vergunning. De in artikel 1.2 genoemde termijn bedraagt acht weken.
Beoordeling van het verzoek
Ten aanzien van de vraag of verzoeker dient te worden aangemerkt als belanghebbende overweegt de voorzieningenrechter dat ingevolge artikel 1:2, eerste lid, Awb als belanghebbende wordt aangemerkt degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dient verzoeker als belanghebbende te worden aangemerkt nu vaststaat dat de te kappen bomen in de directe leefomgeving van verzoeker gesitueerd zijn.
Vervolgens dient te worden vastgesteld dat vergunninghouder op 15 maart 2007 een aanvraag voor de onderhavige kapvergunning heeft ingediend. Verweerder heeft op 13 juli 2007 een beslissing genomen met betrekking tot deze aanvraag. De voorzieningenrechter kan niet anders concluderen dan dat, op grond van het bepaalde in artikel 4.3.4 van APVV jo artikel 1.2 APVV, de kapvergunning acht weken na de datum van de aanvraag van rechtswege is verleend.
Na de verlening van de kapvergunning van rechtswege bezat verweerder echter niet de bevoegdheid om nadien alsnog op de aanvraag van vergunninghouder te beslissen. Dit betekent dat het besluit van 13 juli 2007 onbevoegdelijk genomen is. Dit besluit dient dan ook te worden herroepen.
Verweerder had gelet op het voorgaande het bezwaar voor zover gericht tegen de beschikking van 13 juli 2007 niet-ontvankelijk dienen te verklaren. Het beroep moet dan ook gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit van 25 september 2007 moet worden vernietigd. Voor het treffen van een voorlopige voorziening met betrekking tot het bestreden besluit bestaat dan ook geen aanleiding.
De consequenties voor het door verzoeker ingediende bezwaarschrift tegen het te herroepen besluit blijven beperkt, in die zin dat het bezwaarschrift wordt geacht te zijn gericht tegen het van rechtswege verleende besluit. De voorzieningenrechter overweegt daartoe als volgt.
In de uitspraak van 6 november 2002 (LJN: AE9864) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwogen dat het met het oog op de rechtszekerheid en de rechtsbescherming van belang is dat van de vergunning van rechtswege mededeling wordt gedaan aan alle daarbij betrokkenen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker gelet op de verschillende procedures die hij tegen het project betreffende de aan te leggen vaarverbinding heeft gevoerd als betrokkene bij de kapvergunning aangemerkt behoord te worden. Het is de voorzieningenrechter niet gebleken dat verweerder de aanvraag van de kapvergunning dan wel de van rechtswege verleende kapvergunning heeft gepubliceerd. Voorts is niet gebleken dat verweerder aan verzoeker, als betrokkene, heeft meegedeeld dat de kapvergunning van rechtswege is verleend. In het besluit van 13 juli 2007 heeft verweerder vervolgens een bezwaarclausule opgenomen op basis waarvan verzoeker heeft kunnen aannemen dat hij binnen zes weken tegen dit besluit bezwaar zou kunnen indienen bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veendam. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat verzoeker niet kan worden tegengeworpen dat hij eerst tegen het genoemde besluit van 13 juli 2007 bezwaar heeft gemaakt. De voorzieningenrechter merkt dit bezwaarschrift daarom aan als zijnde (tijdig) gericht tegen de van rechtswege verleende kapvergunning.
Gelet op het feit dat de bevoegdheid tot het verlenen van een kapvergunning een discretionaire bevoegdheid is dient verweerder bij de heroverweging in het kader van de bezwaarprocedure alle belangen in overweging te nemen alvorens een besluit te nemen. De voorzieningenrechter kan niet anders concluderen dan dat voorafgaand aan het van rechtswege verlenen van de onderhavige kapvergunning geen belangenafweging heeft plaatsgevonden. Verweerder dient hiertoe alsnog over te gaan.
De voorzieningenrechter merkt in dit kader op dat de door verweerder aan het besluit van
13 juli 2007 ten grondslag gelegde belangenafweging, wat daar ook van zij, niet geacht kan worden de basis te zijn voor de van rechtswege verleende kapvergunning.
Met betrekking tot de van rechtswege verleende kapvergunning maakt de voorzieningen-rechter gebruik van de bevoegdheid om een voorlopige voorziening te treffen zoals bedoeld in artikel 8:72, vijfde lid, Awb. De voorzieningenrechter schorst de van rechtswege verleende kapvergunning tot 6 weken na de datum van bekendmaking van de te nemen beslissing op het bezwaar van verzoeker.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient ingevolge artikel 8:74, eerste lid, Awb tevens te worden bepaald dat het door verzoeker betaalde griffierecht van € 286,00 door de gemeente Veendam aan verzoeker wordt vergoed.
Gelet op bovenstaande is er grond verweerder te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken. Overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht worden deze kosten begroot op € 322,00 wegens kosten van door een derde beroepsmatig geleverde bijstand.
3. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen,
RECHT DOENDE,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 25 september 2007;
- herroept het besluit van 13 juli 2007;
- schorst de van rechtswege verleende kapvergunning met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, Awb tot 6 weken na de datum van bekendmaking van de te nemen beslissing op bezwaar;
- wijst het verzoek af;
- bepaalt dat de gemeente Veendam verzoeker het betaalde griffierecht van € 286,00 dient te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekerer welke zijn vastgesteld op € 322,00 en bepaalt dat de gemeente Veendam deze kosten dient te betalen.
Aldus gegeven door mr. M.W. de Jonge als voorzieningenrechter en in het openbaar door haar uitgesproken op 10 oktober 2007, in tegenwoordigheid van mr. E. Nolles als griffier.
De griffier, De voorzieningenrechter,
De voorzieningenrechter wijst er op dat belanghebbenden binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak daartegen hoger beroep kunnen instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA in Den Haag.
Tegen de beslissing op het verzoek om voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op: