RECHTBANK GRONINGEN
Sector bestuursrecht, meervoudige kamer
Zaaknummer: AWB 06/1169 WW
Uitspraak in het geschil tussen
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 26 juli 2006.
In dit besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 16 mei 2006, inhoudende de vaststelling van haar uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW), gegrond verklaard en het besluit van 16 mei 2006 herroepen, in die zin dat haar dagloon is vastgesteld op € 130,45 en haar WW-uitkering € 91,32 bruto per dag bedraagt.
Bij besluit van 20 maart 2007 heeft verweerder het besluit van 26 juli 2006 gewijzigd en het WW-dagloon herberekend. Het dagloon van eiseres is vastgesteld op € 131,81 en haar
WW-uitkering bedraagt € 92,27 bruto per dag.
Het geschil is behandeld op 25 september 2007.
Eiseres is aldaar verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door W.R Bos.
3. Beoordeling van het geschil
Eiseres is sinds 18 oktober 2004 voor 30 uur per week werkzaam bij de Onderlinge Uitvaartverzekeraar Algemeen Belang UA. Op 17 maart 2006 heeft de Onderlinge Uitvaartverzekeraar Algemeen Belang UA eiseres mondeling het ontslag aangezegd per
18 april 2006 in verband met de beëindiging van haar contract en een reorganisatie.
Bij aanvraag van 18 april 2006 heeft eisers bij het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) een aanvraag ingediend voor een WW-uitkering.
Bij besluit van 16 mei 2006 heeft verweerder eiseres een uitkering ingevolge de WW toegekend met ingang van 18 april 2006. Het dagloon van eiseres is vastgesteld op € 103,75. De WW-uitkering van eiseres is vastgesteld op 70% van het dagloon, te weten € 72,63 bruto per dag.
Eiseres heeft tegen het besluit van 16 mei 2006 op 18 mei 2006 bezwaar gemaakt. Bij brief van 29 mei 2006 heeft eiseres haar bezwaren nader toegelicht.
Bij besluit van 26 juli 2006 heeft verweerder het bezwaar van eiser van 18 mei 2006 gegrond verklaard. Verweerder heeft het besluit van 16 mei 2006 herroepen in die zin dat het dagloon van eiseres is vastgesteld op € 130,45. De WW-uitkering is vastgesteld op 70% van het dagloon, te weten € 91,32 bruto per dag.
Bij brief van 11 augustus 2006 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het besluit van 26 juli 2006. Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend. Afschriften van de gedingstukken zijn, voor zover niet door hen ingediend, aan partijen toegezonden.
Bij besluit van 20 maart 2007 heeft verweerder de beslissing van 26 juli 2006 gewijzigd en het WW-dagloon herberekend. Het dagloon van eiseres is vastgesteld op € 131,81. De WW-uitkering bedraagt 70% van het dagloon, te weten € 92,27 bruto per dag inclusief vakantietoeslag.
De rechtbank heeft eiseres bij brief van 23 maart 2007 medegedeeld dat het beroep van 11 augustus 2006, ingevolge artikel 6:18, eerste lid, in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, Awb, geacht wordt mede te zijn gericht tegen het besluit van 20 maart 2007. Eiseres is in de gelegenheid gesteld de gronden van haar beroep aan te vullen.
Bij brief van 21 maart 2007 heeft eiseres nadere gronden ingediend.
3.2 De standpunten van partijen
Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat de berekening van het dagloon niet correct is. Eiseres stelt dat de verdeling van de provisie fout is. Tevens stelt eiseres dat verweerder het vakantiegeld niet juist bij de berekening heeft betrokken. Tenslotte stelt eiseres dat het refertejaar het daadwerkelijke jaar voorafgaand aan het ontslag is. Ook indien het dit jaar eindigt midden in een maand. Verweerder heeft daarom het refertejaar verkeerd vastgesteld.
Verweerder heeft nadere informatie gevraagd bij de ex-werkgever. Uit deze informatie is gebleken dat het in de slotafrekening genoemde bedrag voor nabetaling provisie 2004/2005 met name betrekking heeft op het jaar 2005 en dat het in het genoemde bedrag tevens het vakantiegeld over de provisie 2005 is begrepen. Tevens is duidelijk geworden dat de in september 2005 betaalde vakantietoeslag provisie geen deel hoort te maken van het loon in de referteperiode. Voort is gebleken dat een gedeelte van de provisie over 2005 reeds deel heeft uitgemaakt van het opgegeven sv-loon, terwijl slechts 9/12 deel van de provisie voor 2005 aan de referteperiode kan worden toegerekend. Uit het antwoord van de ex-werkgever blijkt tenslotte dat een bedrag van € 1.907,- als reservering voor optredend royement pas in januari 2009 zal worden uitgekeerd. Dit bedrag wordt bij de dagloonvaststelling niet meegenomen aangezien de hoogte van het bedrag afhankelijk is van de ontwikkelingen tot 2009 en het definitieve bedrag pas in dat jaar vorderbaar en inbaar is.
3.3 Het wettelijk kader
Ingevolge artikel 44 WW wordt de uitkering berekend naar het dagloon.
Ingevolge het eerste lid van artikel 45 WW wordt voor de berekening van de WW-uitkering als dagloon beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdperk voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin het arbeidsurenverlies is ingetreden, verdiende, doch ten hoogste het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
Ingevolge artikel 3 van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen (hierna: het besluit) is het dagloon de uitkomst van de volgende berekening:
((A - B - C) + D + E)/261 waarbij:
A staat voor het loon dat de werknemer in het refertejaar heeft genoten;
B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die de werknemer onder die titel in de volledige aangiftetijdvakken in het refertejaar heeft genoten;
C staat voor de bedragen die de werknemer in de volledige aangiftetijdvakken in het refertejaar onder die titel heeft genoten aan uitkeringen die het karakter hebben van een extra periodiek salaris;
D staat voor het bedrag dat de werknemer in het refertejaar heeft opgebouwd aan vakantiebijslag
E staat voor het bedrag dat de werknemer in het refertejaar heeft opgebouwd aan uitkeringen als bedoeld onder C.
Onder een aangiftetijdvak wordt onder het besluit verstaan het tijdvak van vier weken dan wel één maand waarop de aangifte waarop de ingehouden loonbelasting wordt afgedragen, betrekking heeft (artikel 1, eerste lid, aanhef en onder 0, van het besluit).
Ingevolge artikel 24, tweede lid, van het besluit blijft artikel 3, eerste lid, voor de dagloonberekening buiten aanmerking en wordt het dagloon berekend door het loon dat de werknemer heeft genoten in het refertejaar te delen door 261, indien de werknemer in de aangiftetijdvakken in refertejaren gelegen voor 1 januari 2007 loon heeft genoten, waarin bedragen aan vakantiebijslag en van extra periodiek salaris zijn opgenomen.
De rechtbank stelt vast dat in slechts in geschil is de berekening van het dagloon.
Bij de inwerkingtreding van artikel IV, onderdeel A, artikel V, onderdeel A, en artikel VI, onderdeel B, van de Wet administratieve lastenverlichting en vereenvoudiging in socialeverzekeringswetten (Walvis) zijn de ministeriële regels voor het uitkeringsdagloon krachtens de Ziektewet (ZW), de Werkloosheidswet (WW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) vervallen. Het besluit dagloonregels werknemersverzekeringen is in de plaats gekomen voor alle vervallen regelingen en is op 29 december 2005 in werking getreden.
Vóór de inwerkingtreding van het besluit verschilden de regels voor de vaststelling van het dagloon voor de ZW, de WAO, en de WW onderling aanzienlijk. Daarnaast bestonden er voor verschillende loonbestanddelen bijzondere dagloonbesluiten met een uiteenlopende reikwijdte en strekking. Voorts golden er aparte regelingen voor bepaalde sectoren of beroepsgroepen. Deze fijnmazige en complexe regelingen bleken in de praktijk bijzonder foutgevoelig. Het totaal aan regelingen was daarnaast onvoldoende inzichtelijk voor werkgevers en werknemers en leverde veel administratieve lasten op. Voor de vaststelling van de hoogte van het dagloon dienden werkgevers en werknemers de uitvoeringsorganisatie veel gegevens te verstrekken. Deze gegevens hadden niet alleen betrekking op de hoogte van het genoten loon en andere relevante inkomensbestanddelen, maar in voorkomende gevallen ook op eventuele toekomstige loonontwikkelingen en op het gewoonlijk door de werknemer uitgeoefende beroep. De uitvraag van deze gegevens stond bovendien grotendeels los van de informatie die de werkgever al periodiek moest verschaffen ten behoeve van de premieheffing (zie nota van toelichting bij de inwerkingtreding van het Besluit Dagloonregels werknemersverzekeringen, staatsblad 2005, nr. 546).
Al geruime tijd leefde het besef dat een vereenvoudiging van de dagloonregels noodzakelijk was. Dit besef heeft vaste vorm gekregen in de wet Walvis. Het doel van dit besluit sluit aan bij de hoofddoelen van die wet namelijk:
1. beperking van de administratieve lasten van de sociale verzekeringswetgeving;
2. vereenvoudiging van de regelgeving en
3. verlaging van de uitvoeringskosten voor de werknemersverzekeringen.
Om deze doelen te kunnen realiseren liggen aan de nieuwe dagloonregeling de volgende uitgangspunten ten grondslag:
• de loonelementen voor het dagloon zijn gelijk aan het loon waarover de premies worden geheven;
• het dagloon wordt gebaseerd op het in een referteperiode genoten loon (historisch dagloon);
• voor de verschillende wetten gelden zo uniform mogelijke regels en
• de daglonen worden vastgesteld aan de hand van feitelijk vast te stellen, objectieve gegevens.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat bij de vaststelling van het dagloon vanaf de inwerkingtreding van de Wet administratieve lastenverlichting en vereenvoudiging in socialeverzekeringswetten (Wet Walvis) als uitgangspunt dient te gelden de hoofdregel dat als dagloon wordt beschouwd 1/261ste deel van het loon dat de werknemers verdiende in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaand aan het aangiftetijdvak waarin de werkloosheid is ingetreden. Het is de keuze van de wetgever geweest om het refertejaar te laten beginnen op de eerste van een maand en niet halverwege een maand. Voor eiseres gaat het daarom om het verdiende loon in de referteperiode van
1 april 2005 tot en met 31 maart 2006.
Verweerder heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, bij de voormalige werkgever van eiseres nadere loongegevens opgevraagd met betrekking tot betalingen van provisie. Uit de door de voormalige werknemer opgestuurde loongegevens blijkt dat het bedrag aan provisie over het jaar 2005 voor eiseres € 11.627,13 bedraagt. Hiervan is een bedrag van € 1.907,00 gereserveerd voor optredend royement in de periode 2006 tot en met 2008. Het restantbedrag zal worden uitgekeerd in januari 2009, maar moet wel worden gezien als provisie die is opgebouwd in 2005.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de provisie over het refertejaar moet worden meegenomen bij de berekening van het dagloon. Eiseres heeft in beroep gesteld dat de laatste herberekening van het dagloon niet klopt. Er zou een tekort zijn bij de toegekende provisie exclusief het vakantiegeld. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt. Verweerder heeft de herberekening van het dagloon van 19 maart 2007 gebaseerd op de door de voormalige werkgever van eiseres verstrekte loongegevens. Dit is een vereiste wat volgt uit artikel 2 van het besluit. Uit de berekening van verweerder is naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate gebleken dat verweerder rekening heeft gehouden met de nabetaalde provisie. Hoewel de provisie niet is uitbetaald in het refertejaar, maar in april 2006, heeft verweerder toch gemeend dit mee te moeten nemen als loon over het refertejaar en is hiermee eiseres tegemoetgekomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht de reservering voor het optredend royement niet in de berekening meegenomen, nu dit bedrag ad € 1.907,- pas in 2009 aan eiseres zal worden uitbetaald en derhalve op dit moment nog niet opeisbaar is. De stelling van eiseres dat verweerder bij de berekening van het dagloon het vakantiegeld niet juist heeft betrokken volgt de rechtbank evenmin.
In artikel 3 van het besluit is voorgeschreven op welke wijze rekening dient te worden gehouden met de betaalde en opgebouwde vakantietoeslag. In de berekening van 19 maart 2007 heeft verweerder zich onder meer gebaseerd op de door de ex-werkgever van eiseres verstrekte loongegevens en de door eiseres verstrekte loonstroken. Die berekening is naar het oordeel in overeenstemming met genoemd artikel. Ook op dit punt leidt hetgeen eiseres heeft aangevoerd niet tot vernietiging van het besluit.
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. M.P. den Hollander (voorzitter), mr. M.W. de Jonge en mr. E. Gottschal en in het openbaar door de voorzitter uitgesproken op 1 oktober 2007, in tegenwoordigheid van mr. G.G. Doornbos als griffier.
De rechtbank wijst er op dat partijen en andere belanghebbenden binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak daartegen hoger beroep kunnen instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA in Utrecht.
Afschrift verzonden op:
typ: GGD