RECHTBANK GRONINGEN
Sector kanton
Zaak\rolnummer: 289986 CV EXPL 06-3855
[eiser],
wonende te [adres],
hierna te noemen [eiser],
eiser, gemachtigde mr. J.S. Mennega, werkzaam bij FNV Bondgenoten te [adres] (postbus 11047, 9700 CA),
[gedaagde],
gevestigd en kantoorhoudende te [adres],
hierna te noemen [gedaagden],
gedaagde, gemachtigde [gemachtigde], werkzaam bij gedaagde.
De kantonrechter heeft kennis genomen van:
- de dagvaarding van de zijde van [eiser] van 17 maart 2006;
- het antwoord van de zijde van [gedaagden] ter rolle van 31 mei 2006;
- de conclusie van repliek, tevens houdende akte vermindering van eis, van de zijde van [eiser] te rolle van 26 juli 2006;
- de reactie op de conclusie van repliek van [gedaagden] ter rolle van 20 september 2006.
Ten slotte is (nader) datum voor vonnis bepaald.
1.1 [eiser] is op 15 april 2002 voor bepaalde tijd bij [gedaagden] in dienst getreden. De overeenkomst is per 14 juni 2003 omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en wel voor 80 uur per vier weken. Op de overeenkomst is de CAO Pluimvee van toepassing. [eiser] woont in [adres]. [gedaagden] is gevestigd te [adres].
1.2 Artikel 10 van de CAO Pluimvee luidt: “Indien op grond van de individuele arbeidsovereenkomst de bedongen arbeidsduur minder bedraagt dan de arbeidsduur van een voltijd werknemer als bedoeld in artikel 8, zijn de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst wat betreft onder andere geldelijke toekenningen en verlof op evenredige wijze van toepassing, tenzij bij de desbetreffende artikelen anders is vermeld.”
Artikel 32A van de CAO Pluimvee tot 1 november 2003 luidde: “Aan werknemers wordt een vergoeding voor reiskosten toegekend, indien de afstand woon-werkverkeer zich bevindt binnen een straal van 15 tot 30 km. De vergoeding bestaat uit een tegemoetkoming van de kosten op basis van het fiscale reiskostenforfait zonder overlegging van plaatsbewijs en zal worden verleend per gewerkte dag. (…)”
Vanaf 1 november 2003 luidt artikel 32A: “Aan werknemers wordt een vergoeding voor reiskosten toegekend, indien de afstand woon-werkverkeer zich bevindt binnen een straal van 15 tot 30 km. De vergoeding bedraagt € 4,20 per gewerkte dag bij een (enkele) reisafstand van 15 tot 20 km en € 6,00 per gewerkte dag. bij een (enkele) reisafstand van 20 tot 30 km. (…)”
De betreffende CAO’s over de periode waarop de vordering van [eiser] ziet, zijn blijkens officiële publicaties algemeen verbindend verklaard.
1.3 Het fiscale reiskostenforfait dat tot 1 november 2003 gold, luidde: “De tabel hierna geeft aan tot welk bedrag een reiskostenvergoeding belastingvrij is.(…) Voor de toepassing van de tabel moet u uitgaan van het gemiddelde aantal dagen per week waarop naar dezelfde arbeidsplaats werd gereisd.” Bij een afstand van meer dan 20 km hoort volgens de tabel een bedrag van € 30,00 per week, ofwel € 6,00 per dag bij een vijfdaagde werkweek.
1.4 Bij brief van 27 oktober 2005 heeft [eiser] met terugwerkende kracht aanspraak gemaakt op een reiskostenvergoeding volgens artikel 32A van de CAO. De aanspraak is door [gedaagden] afgewezen.
Het standpunt van [eiser]
2. De regeling tot 1 november 2003 hield in een vergoeding van € 1.560,00 per jaar, te weten het bedrag van het volledige fiscale reiskostenforfait bij een reisafstand van minimaal 20 km. Dat komt neer op € 6,00 per dag. Dit reiskostenforfait betrof een tegemoetkoming en hield dus geen volledige vergoeding in. Inhoudelijk is de CAO per 1 november 2003 niet gewijzigd. De regeling die [gedaagden] hanteert komt neer op € 1,60 per gewerkte dag. Met ingang van 1 oktober 2005 heeft [eiser] ontvangen € 3,20 per gewerkte dag. [eiser] heeft recht op € 6,00 per dag en hij vordert het verschil van in totaal € 3.206,00 netto, te vermeerderen met de buitengerechtelijke incassokosten.
Het standpunt van [gedaagden]
3. Ingaande periode 5 van 2001 geldt bij [gedaagden] een regeling in de tegemoetkoming in de reiskosten, vastgesteld door de directie en de ondernemingsraad en vastgelegd in het Regelingenhandboek. De regeling is gebaseerd op het solidariteitsprincipe en wijkt in haar totaliteit positief af van de CAO-reiskostenregeling. Het betreft een tegemoetkoming in de kosten; de CAO regelde niet dat het volledige fiscale reiskostenforfait betaald zou moeten worden. Tot december 2004 heeft [eiser] een tegemoetkoming ontvangen op basis van de geldende reiskostenregeling bij [gedaagden].
Per september 2005 wordt in de CAO een vast bedrag genoemd. Op grond van artikel 10 van de CAO is aan [eiser] een tegemoetkoming betaald gerelateerd aan het aantal gewerkte uren per dag aangezien [eiser] niet in voltijd werkte.
4. De betreffende CAO’s zijn blijkens officiële publicaties algemeen verbindend verklaard. Bovendien is de CAO in de arbeidsovereenkomst tussen partijen van toepassing verklaard. Het betreft een zogenaamde standaard-CAO. Gesteld noch gebleken is dat voor Gebr.Heijs een afwijking van de CAO is toegestaan. Ingevolge artikel 12 van de Wet op de CAO is nietig elk beding in een arbeidsovereenkomst dat strijdig is met een CAO waaraan beide partijen gebonden zijn. De kantonrechter is van oordeel dat de reiskostenvergoeding in de CAO een arbeidsvoorwaarde betreft waarvan door de werkgever niet ten nadele van de werknemer in de individuele arbeidsovereenkomst kan worden afgeweken. Dat de ondernemingsraad met de andere regeling heeft ingestemd, doet daaraan, gelet op het voorgaande, niet af. Dit betekent dat [eiser] een beroep kan doen op de bepalingen van de CAO met betrekking tot de reiskostenvergoeding.
5. Uitgangspunt bij de uitleg van een CAO-bepaling is dat de bewoordingen daarvan, gelezen in het licht van de gehele tekst van die overeenkomst en een eventuele schriftelijke toelichting daarop, in beginsel van doorslaggevende betekenis zijn en dat het daarbij niet aankomt op een grammaticale uitleg van de tekst van de betrokken bepaling, maar op het vaststellen van de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen van de CAO, waarbij, naast de taalkundige betekenis, ook dient te worden acht geslagen op de kenbare ratio, strekking en systematiek van de regeling waartoe de bepaling hoort, en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de verschillende, op zichzelf mogelijke, tekstinterpretaties zouden leiden.
6. Waar in artikel 32A, zoals dat gold tot 1 november 2003, wordt gesproken van een tegemoetkoming in de kosten, wordt naar het oordeel van de kantonrechter bedoeld dat niet de werkelijk gemaakte kosten worden vergoed. “Tegemoetkoming” houdt dus, anders dan [gedaagden] kennelijk betoogt, niet in dat van het reiskostenforfait nog ten nadele van de werknemer kan worden afgeweken. De tekst van deze CAO-bepaling biedt voor deze laatste uitleg geen aanknopingspunt.
[gedaagden] heeft aangevoerd dat de bewoordingen “De vergoeding bestaat uit een tegemoetkoming van de kosten op basis van het fiscale reiskostenforfait” toelaten dat een andersluidende regeling binnen het bedrijf wordt afgesproken maar wel volgens dezelfde systematiek. De kantonrechter deelt dit standpunt niet. Waar zonder enig voorbehoud is vermeld dat een vergoeding bestaat op basis van het fiscale reiskostenforfait, betekent dit naar het oordeel van de kantonrechter dat de vergoeding geldt met toepassing van die regeling. Steun voor deze uitleg vindt de kantonrechter in artikel 32A van de CAO Pluimvee ná 1 november 2003 waar € 6,00 per gewerkte dag is geregeld, wat precies dezelfde vergoeding betekent als die van het fiscale reiskostenforfait van vóór 1 november 2003.
Het voorgaande houdt ook in dat per reisdag en niet op basis van de aanstelling dient de worden gerekend. Dit is in het fiscale reiskostenforfait uitdrukkelijk zo geregeld. De nieuwe CAO spreekt in artikel 32A van een vast bedrag (de vergoeding) per gewerkte dag en dus ook niet van naar rato aanstelling. Waar de kosten voor de werknemer (afstand woon-werkverkeer) worden gemaakt los van de omvang van de aanstelling, acht de kantonrechter het aannemelijk dat de CAO-partijen dit zo hebben beoogd. Deze regelingen betekenen een afwijking van wat artikel 10 van deze CAO regelt, zodat laatstgenoemd artikel niet op deze situatie kan worden toegepast.
De slotsom is dus dat [eiser] aanspraak kan maken op de vergoeding conform het reiskostenforfait, dan wel € 6,00 per gewerkte dag na 1 november 2003.
7. De door [eiser] in het geding gebrachte berekening van zijn aanspraak is inhoudelijk niet betwist door [gedaagden], dus het gevorderde bedrag kan worden toegewezen.
8. Tegen de buitengerechtelijke incassokosten is geen verweer gevoerd zodat deze als onbestreden kunnen worden toegewezen. Het zelfde geldt voor de vordering tot vergoeding van de wettelijke rente, zijnde deze op de wet gegrond.
9. [gedaagden] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, zoals hierna in de beslissing is vermeld.
- veroordeelt [gedaagden] tot betaling aan [eiser] van € 3.206,00 netto aan reiskostenvergoeding over de periode van 15 april 2002 tot 1 maart 2006, alsmede tot betaling van € 535,50 ter zake van buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de dag dat deze opeisbaar zijn tot de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt [gedaagden] om aan [eiser] een bedrag van € 6,00 aan reiskosten te vergoeden per gewerkte dag ingaande 1 maart 2006 en totdat het dienstverband rechtsgeldig zal zijn geëindigd, dan wel de reiskostenregeling in de toepasselijke CAO zal zijn gewijzigd;
- veroordeelt [gedaagden] in de kosten van deze procedure tot op heden aan de zijde van [eiser] gevallen, welke kosten worden begroot op € 84,87 voor de dagvaarding, € 196,00 voor het vastrecht en € 400,00 voor het salaris van de gemachtigde van [eiser];
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af - voor zover nodig - hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J.J. Smits, kantonrechter, en op woensdag 6 juni 2007 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.