ECLI:NL:RBGRO:2007:BB4620

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
2 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
652704-07
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Roekeloos rijgedrag van jonge automobilist leidt tot dodelijk verkeersongeval

Op 6 april 2007 vond er een dodelijk verkeersongeval plaats in Westerlee, gemeente Scheemda, waarbij een jonge automobilist, geboren in 1984, betrokken was. De verdachte, als bestuurder van een personenauto, negeerde een stopbord en een stopstreep op de D.H. Vinkersweg, terwijl hij met een snelheid van 76,6 kilometer per uur de kruising met de Emergoweg naderde. Ondanks dat hij wist dat hij voorrang moest verlenen, besloot hij de kruising met hoge snelheid over te steken. Dit leidde tot een aanrijding met een andere auto, bestuurd door het latere slachtoffer, die aan de gevolgen van het ongeval overleed. De rechtbank oordeelde dat de verdachte roekeloos had gehandeld, omdat hij willens en wetens onverantwoorde risico's nam door met een te hoge snelheid de kruising te benaderen en de verkeersborden te negeren. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van 12 maanden op, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van het delict, de gevolgen voor de nabestaanden en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De uitspraak vond plaats op 2 oktober 2007, na een onderzoek op de terechtzitting van 18 september 2007.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 652704-07
datum uitspraak: 2 oktober 2007
op tegenspraak
raadsman: mr. E.J. de Mare
vonnis van de rechtbank te Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren [geboortedatum] in het jaar 1984,
wonende te [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 september 2007.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd: dat
hij op of omstreeks 06 april 2007, buiten de als zodanig aangeduide bebouwde
kom van Westerlee, in de gemeente Scheemda, in ieder geval in de gemeente
Scheemda, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig
(personenauto), daarmede rijdende over de weg, de D.H. Vinkersweg, zich
zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft
plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk,
onvoorzichtig en/of onoplettend, ter plaatse waar voor een kruisende weg, te
weten de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Emergoweg, een bord B 7
van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 is
geplaatst - aanduidende: Stop; verleen voorrang aan bestuurders op de
kruisende weg -, en tevens op het wegdek het woord STOP en/of een stopstreep
is aangebracht, geen gevolg te geven aan dat verkeersteken dat een gebod of
verbod inhoudt, immers was hij, verdachte, voornemens die kruising met grote
snelheid over te steken en/of is hij, verdachte, (vervolgens) die kruisende
weg met veel te hoge snelheid genaderd en/of heeft hij, verdachte, geen en/of
onvoldoende snelheid verminderd en/of is hij, verdachte, vervolgens zonder te
stoppen op- en/of doorgereden en/of heeft hij, verdachte, de bestuurster van
een op die kruisende weg rijdende personenauto niet in staat gesteld
ongehinderd haar weg te vervolgen, waarna een aanrijding is ontstaan tussen
het door hem bestuurde motorrijtuig en het op die kruisende weg rijdende
mottorrijtuig bestuurd door [slachtoffer], waardoor een ander genaamd
[slachtoffer] werd gedood;
art 6 Wegenverkeerswet 1994
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 06 april 2007, buiten de als zodanig aangeduide bebouwde
kom van Westerlee, in de gemeente Scheemda, in ieder geval in de gemeente
Scheemda, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op
de weg, de D.H. Vinkersweg ter plaatse waar voor een kruisende weg, te weten
de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Emergoweg, een bord B 7 van
bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 is geplaatst
- aanduidende: Stop; verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg -
en tevens op het wegdek het woord STOP en/of een stopstreep is aangebracht,
geen gevolg heeft gegeven aan dat verkeersteken dat een gebod of verbod
inhoudt, immers die kruisende weg met veel te hoge snelheid is genaderd en/of
geen en/of onvoldoende snelheid heeft verminderd en/of vervolgens zonder te
stoppen is op- en/of doorgereden en/of de bestuurster van een op die kruisende
weg rijdende personenauto niet in staat heeft gesteld ongehinderd haar weg te
vervolgen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd
veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd
gehinderd, althans kon worden gehinderd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 5 Wegenverkeerswet 1994
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 06 april 2007, buiten de als zodanig aangeduide bebouwde
kom van Westerlee, in de gemeente Scheemda, in ieder geval in de gemeente
Scheemda, als bestuurder van een personenauto op de voor het openbaar verkeer
openstaande weg, de D.H. Vinkersweg, ter plaatse waar voor een kruisende weg,
te weten de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Emergoweg, een bord
B 7 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 -
aanduidende: Stop; verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg - geen
gevolg heeft gegeven aan dat verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt,
immers die kruisende weg zonder te stoppen is opgereden en/of de bestuurster
van een op die kruisende weg rijdende personenauto niet in staat heeft gesteld
ongehinderd haar weg te vervolgen, waarbij die bestuurster, [slachtoffer],
letsel heeft bekomen en later is overleden en/of schade aan goederen is
toegebracht;
art 62 jo bord B7 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde (aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag) wordt veroordeeld tot 140 uren werkstraf subsidiair 70 dagen hechtenis en 15 maanden ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
Bewezenverklaring
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte roekeloos heeft gehandeld, en wel op grond van het navolgende.
Op 6 april 2007 reed verdachte als bestuurder van een personenauto op de D.H. Vinkersweg. Hij reed volgens zijn eigen verklaring met een snelheid van ongeveer 80 tot 100 kilometer per uur. Op het moment dat verdachte de kruising met de Emergoweg naderde heeft hij zijn snelheid iets teruggebracht. Verdachte heeft verklaard dat hij wist dat hij het verkeer op de kruisende weg, de Emergoweg, voorrang moest verlenen. Toen hij de kruising naderde zag hij zowel links als rechts een auto aankomen. Hij heeft toen de inschatting gemaakt dat hij nog vóór deze auto’s langs over de kruising heen kon rijden, waarbij hij het besluit nam niet te stoppen bij die kruising. Vervolgens is hij, zonder noemenswaardig zijn snelheid te verminderen, in de richting van de kruising gereden, met de bedoeling deze kruising met hoge snelheid over te steken. Uit onderzoek (proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse d.d. 2 mei 2007) is gebleken dat verdachte vlak vóór de kruising een snelheid van 76,6 kilometer per uur had. Toen hij, de kruising naderend, opeens de auto van het latere slachtoffer zag, die hij volgens zijn zeggen niet eerder had opgemerkt, kon hij zijn auto niet meer tijdig tot stilstand brengen en is hij tegen de auto die door het slachtoffer werd bestuurd, aangereden.
Uit medische informatie blijkt dat het slachtoffer aan de gevolgen van dit verkeersongeval is overleden.
De rechtbank stelt, mede op grond van hetgeen hiervoor is overwogen en mede gelet op de bevindingen van het proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse vast dat:
- verdachte welbewust op de voorrangskruising is afgereden met een zodanig hoge snelheid dat hij wist dat hij niet tijdig zou kunnen stoppen;
- verdachte de stopborden die in de rijrichting van verdachte aan weerszijden van de weg stonden alsmede het woord STOP en de stopstreep die op het wegdek waren aangebracht heeft genegeerd;
- verdachte welbewust de keuze heeft gemaakt de voorrangskruising over te steken, hoewel hij van links èn van rechts een auto zag aankomen, met de bedoeling aan beide auto’s geen voorrang te verlenen maar er tussendoor, voor die auto’s langs, nog over te steken;
- verdachte door zijn te hoge snelheid de situatie op de voorrangsweg niet goed heeft kunnen inschatten, waardoor hij de auto van het slachtoffer niet tijdig heeft opgemerkt.
Verdachte heeft door zijn rijgedrag willens en wetens onverantwoorde en onaanvaardbare risico’s genomen. Op grond van het bovenstaande is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat verdachte door dit roekeloos rijgedrag tegen de auto van het slachtoffer is aangereden, ten gevolge waarvan zij is overleden.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 06 april 2007, buiten de als zodanig aangeduide bebouwde kom van Westerlee, in de gemeente Scheemda, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig
(personenauto), daarmede rijdende over de weg, de D.H. Vinkersweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, ter plaatse waar voor een kruisende weg, te weten de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Emergoweg, een bord B 7 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 is geplaatst - aanduidende: Stop; verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg -, en tevens op het wegdek het woord STOP en een stopstreep is aangebracht, geen gevolg te geven aan dat verkeersteken dat een gebod
inhoudt, immers was hij, verdachte, voornemens die kruising met grote snelheid over te steken en is hij, verdachte, die kruisende weg met veel te hoge snelheid genaderd en heeft hij, verdachte, onvoldoende snelheid verminderd en is hij, verdachte, vervolgens zonder te
stoppen doorgereden en heeft hij, verdachte, de bestuurster van een op die kruisende weg rijdende personenauto niet in staat gesteld ongehinderd haar weg te vervolgen, waarna een aanrijding is ontstaan tussen het door hem bestuurde motorrijtuig en het op die kruisende weg rijdende motorrijtuig bestuurd door [slachtoffer], waardoor een ander genaamd
[slachtoffer] werd gedood;
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
Kwalificatie
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard levert het volgende strafbare feit op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood, en terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar, nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Motivering straf
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en aangaande zijn persoon opgemaakte rapportage, alsmede de vordering van de officier van justitie.
Vrijheidsstraf
Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat een gedeeltelijk onvoorwaardelijke vrijheidsstraf moet worden opgelegd, een geheel andere strafmodaliteit dan door de officier van justitie is geëist. De officier van justitie ging in zijn eis uit van een andere vorm van schuld, namelijk aanmerkelijke onvoorzichtigheid, terwijl de rechtbank bewezen acht dat de schuld van verdachte bestaat in roekeloosheid. Bij dat laatste past niet anders dan een (deels) onvoorwaardelijke vrijheidsstraf.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft door zijn roekeloos en onverantwoord rijgedrag de dood van een vrouw op zijn geweten. Verdachte heeft hiermee onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van deze vrouw. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij zich met dat rijgedrag onverantwoord als een groot gevaar op de weg heeft gedragen en geen enkele rekening heeft gehouden met de gevaren en risico’s voor zijn medeweggebruikers. Uit de verklaring van verdachte ter zitting (hij beschouwt zichzelf als een ‘pittige’ rijder) komt verdachte naar voren als iemand die de gevaren en risico’s in het verkeer onvoldoende onderkent. De rechtbank betrekt bij deze vaststelling het feit dat uit het uittreksel uit het documentatieregister blijkt dat verdachte in 2006 door de kantonrechter is veroordeeld tot een geldboete van € 260,00 in verband met een snelheidsovertreding (volgens verdachte betrof het een overschrijding van de maximumsnelheid bij wegwerkzaamheden).
Aan de andere kant neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte, zoals blijkt uit hetgeen hij ter zitting heeft verklaard, zeer is aangedaan door hetgeen hij heeft aangericht en dat verdachte de wetenschap dat hij door zijn roekeloze rijgedrag de dood van een ander op zijn geweten heeft, zijn verdere leven met zich mee zal moeten dragen.
De rechtbank zal gelet op het voorgaande een deel van de op te leggen vrijheidsstraf voorwaardelijk opleggen, mede om verdachte in de gelegenheid te stellen en te motiveren zijn toezeggingen om zijn rijstijl in positieve zin aan te passen, gestand te doen.
Ontzegging van de rijbevoegdheid
De rechtbank acht een langdurige onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op haar plaats omdat verdachte door het plegen van het bewezen- en strafbaar verklaarde de verkeersveiligheid in zeer ernstige mate in gevaar heeft gebracht.
Nu de rechtbank bewezen acht dat de schuld van verdachte bestaat in roekeloosheid, kan niet worden volstaan met de door de officier van justitie geëiste 15 maanden rijontzegging, waarvan 5 maanden voorwaardelijk. De rechtbank zal daarom een geheel onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van aanmerkelijk langere duur opleggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
- verklaart verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar.
- verklaart het primair meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
- veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
Bepaalt dat van deze straf een gedeelte, groot 6 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de op 2 jaren gestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 jaren.
Bepaalt dat de tijd gedurende welke het rijbewijs van de veroordeelde ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 ingehouden of ingevorderd is geweest, voordat deze uitspraak voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, op de duur van die ontzegging in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. G.H. Boekaar, voorzitter, L.M.E. Kiezebrink en P.H.M. Tapper-Wessels, in tegenwoordigheid van A. den Held, als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 oktober 2007.