ECLI:NL:RBGRO:2007:BB4443

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
19 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/1689
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Groningen op 19 juli 2007 uitspraak gedaan over de herziening en terugvordering van een bijstandsuitkering van eiser, die niet had gemeld dat hij inkomsten uit arbeid had. Eiser had geen deugdelijke administratie of boekhouding van zijn werkzaamheden bijgehouden, wat leidde tot de conclusie dat hij de inlichtingenplicht had geschonden. De rechtbank oordeelde dat de gevolgen van deze schending voor rekening en risico van eiser komen. Eiser, die zich in een situatie van analfabetisme bevond, had weliswaar aangegeven dat hij moeite had met het bijhouden van een administratie, maar de rechtbank vond dit geen reden om tot een ander oordeel te komen. De rechtbank stelde vast dat eiser gedurende een lange periode werkzaamheden had verricht, waaronder het houden van schapen en het verrichten van klusjes, zonder deze inkomsten te melden. De Sociale Recherche had onderzoek gedaan en geconcludeerd dat eiser gedurende de periode van 2 februari 2001 tot 13 januari 2006 dagelijks werkzaamheden had verricht. De rechtbank oordeelde dat verweerder bevoegd was om de bijstandsuitkering te herzien en het ten onrechte verstrekte bedrag van € 20.348,82 terug te vorderen. Eiser had niet aangetoond dat hij recht had op aanvullende bijstand, waardoor de herziening van de bijstandsuitkering gerechtvaardigd was. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Bestuursrecht, meervoudige kamer
Zaaknr.: AWB 06/1689
Uitspraak in het geschil tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: mr. W.Chr. de Roos,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Winsum,
verweerder,
gemachtigde: dhr. J.W.T. van Bragt.
1. Onderwerp van geschil
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 28 november 2006. In dit (bestreden) besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van
21 april 2006, waarbij de bijstandsuitkering van eiser is herzien en teruggevorderd, ongegrond verklaard.
2. Zitting
Het geschil is behandeld op de zitting van 28 juni 2007.
Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
3. Rechtsoverwegingen
3.1. Feiten en standpunten van partijen
Op 29 januari 2001 heeft eiser bij verweerder een aanvraag om een bijstandsuitkering ingediend. De gevraagde uitkering is hem per 2 februari 2001 toegekend op grond van de Algemene bijstandswet (Abw). Vanaf 1 januari 2004 ontving eiser de bijstandsuitkering op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb).
Op 15 september 2005 heeft verweerder een telefonische melding gekregen dat eiser zwart zou werken. Verweerder heeft diezelfde dag het Samenwerkingsverband Sociale Recherche Noord & Oost Groningen (hierna: Sociale Recherche) verzocht een onderzoek in te stellen naar de uitkeringsrechten van eiser.
De Sociale Recherche heeft dossieronderzoek verricht, navraag gedaan bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) en observaties verricht. Voorts is eiser op 13 januari 2006 verhoord.
In een rapport van 13 februari 2006 heeft de Sociale Recherche geconcludeerd dat eiser gedurende de periode 2 februari 2001 tot 13 januari 2006 dagelijkse werkzaamheden heeft verricht. Deze bestonden enerzijds uit het houden en fokken van schapen en/of de handel daarin en anderzijds uit werkzaamheden met betrekking tot sloopwerken, afvoeren van afval en puin, verzamelen, scheiden, wegbrengen en verkopen van oud ijzer. Voorts heeft eiser een in [plaats] woonachtige kennis hulp geboden bij sloopwerkzaamheden, bij verbouwingswerkzaamheden en bij het halen van bouwmaterialen, maar dit betrof slechts de maand september 2005.
De Sociale Recherche heeft in genoemd rapport geadviseerd de uitkeringsrechten van eiser te herzien en de ten onrechte verstrekte bijstandsuitkering terug te vorderen.
Bij besluit van 21 april 2006 heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiser herzien over de periode 2 februari 2001 tot 13 januari 2006. Verweerder heeft hierbij gewezen op de mededelingen van eiser tijdens het verhoor dat hij al jaren werkzaamheden verricht zoals het verzamelen en verkopen van oud ijzer, koper, aluminium en lood en dat hij ook wel eens andere klusjes verricht, onder andere voor zijn broer.
Tevens heeft verweerder de uitkering herzien over deze periode en een bedrag van
€ 20.348,82 teruggevorderd. Bij de berekening van dit bedrag is verweerder ervan uitgegaan dat eiser per jaar gedurende 40 weken heeft gewerkt en dat hij per week tien uur werkte. Dit is op geld gewaardeerd door de aanname van betaling van het minimumloon over het totale aantal uren.
Bij brief van 23 mei 2006 heeft eiser bezwaar aangetekend tegen dit besluit.
Op 21 augustus 2006 heeft de Commissie Bezwaar- en Beroepschriften van de gemeente Winsum (hierna: commissie) een hoorzitting gehouden. Bij advies van gelijke datum heeft de commissie geadviseerd het bezwaar ongegrond te verklaren.
Bij bestreden besluit van 28 november 2006 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. In navolging van de commissie heeft verweerder overwogen dat het recht op bijstand niet is vast te stellen wegens schending van de inlichtingenplicht en de hoogte van de terugvordering gehandhaafd op € 20.348,82.
Bij brief van 19 december 2006 heeft eiser beroep ingesteld. Eiser heeft de volgende gronden aangevoerd.
Eiser heeft weliswaar wat bijverdiend, maar dit ligt veeleer rond een bedrag van € 4.000,- tot € 5.000,-.Door zijn medische toestand was eiser vrijwel niet in staat om werkzaamheden te verrichten en zeker geen productieve arbeid bij derden of voor zichzelf. Wel heeft hij af en toe kennissen geholpen, maar hiervoor heeft hij geen geldelijke beloning gekregen, maar slechts eten en drinken en daarboven een vergoeding voor zijn autokosten.
Door het karakter van de werkzaamheden en het feit dat hij nauwelijks kan lezen en schrijven, heeft eiser nimmer een administratie bijgehouden. Zou hij dat wel hebben gedaan, dan zou zeker geen sprake zijn van structurele hulp gedurende 40 weken per jaar, twee uur per dag. Gezien zijn lichamelijke toestand was hij daartoe ook niet in staat. Met zijn tempo van werken zou eiser bovendien nimmer met het minimumloon zijn beloond.
Ten onrechte wordt de indruk gewekt dat periodes van werk, zoals bij eisers kennis te [plaats], structureel van aard zijn geweest.
De werkzaamheden met betrekking tot eisers schapen hebben het karakter van een hobby en kosten slechts geld.
Het is eiser nooit gegaan om het gewin maar om de activiteit zelf. Hij is zich ervan bewust dat hij opgave had moeten doen. Het geringe karakter van de handel kan eiser niet bewijzen doordat hij als analfabeet geen administratie voerde.
Op 19 februari 2007 heeft verweerder een verweerschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden.
3.2. Wettelijk kader
Per 1 januari 2004 is de Wwb en de Invoeringswet Wet werk en bijstand (IWwb) in werking getreden. In de uitspraak van 21 april 2005 (LJN: AT 4358) heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) uitgesproken dat het betrokken bestuursorgaan vanaf 1 januari 2004 aan de artikelen 54, 58 en 59 van de Wwb zijn bevoegdheid ontleent om tot herziening of intrekking en tot terugvordering over te gaan. Een redelijke wetsuitleg brengt mee dat artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de Wwb ook kan worden toegepast in situaties waarin het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting van artikel 65, eerste lid, van de Algemene bijstandswet (Abw) zich heeft voorgedaan voordat de inlichtingenverplichting van artikel 17, eerste lid, van de Wwb is gaan gelden. Voor de beoordeling van het recht op bijstand zijn (in beginsel) de rechten en verplichtingen van toepassing naar de wetgeving, zoals die in het in geding zijnde tijdvak dan wel op de in geding zijnde datum van kracht was. In casu zijn dit zowel bepalingen van de Abw als van de Wwb.
Uit bovenstaande volgt dat verweerder terecht de bevoegdheid tot herziening van de bijstandsuitkering heeft gebaseerd op artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, Wwb en terecht de bevoegdheid tot terugvordering heeft gebaseerd op artikel 58 Wwb.
Artikel 7, eerste lid, Abw luidt:
Iedere Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
Artikel 11, eerste lid, Wwb luidt:
Iedere Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
Artikel 65, eerste lid, Abw luidt als volgt:
De belanghebbende doet aan burgemeester en wethouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand, het geldend maken van het recht op bijstand, de hoogte of de duur van de bijstand, of op het bedrag van de bijstand dat aan hem wordt betaald.
Artikel 17, eerste lid, Wwb bepaalt:
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Artikel 54, derde lid, aanhef en onder a Wwb luidt:
Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand en terzake van weigering van bijstand, kan het college een dergelijk besluit herzien of intrekken indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de artikelen 28, tweede lid, en 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand;
Artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, Wwb luidt:
Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kan kosten van bijstand terugvorderen, voorzover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
3.3. Beoordeling van het beroep
De rechtbank begrijpt het bestreden besluit zo dat verweerder stelt dat eiser de inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van zijn werkzaamheden, bestaande uit ijzerhandel, uit het verrichten van klusjes, onder andere voor zijn broer, en uit het houden van schapen en konijnen, en door geen melding te maken van de daaruit voortvloeiende inkomsten.
Voorts begrijpt de rechtbank het bestreden besluit zo dat het recht op bijstand niet is vast te stellen. Niet het totale aan bijstand verleende bedrag wordt teruggevorderd, maar een bedrag van € 20.348,82 omdat verweerder de terugvordering in het primaire besluit hiertoe had beperkt.
De rechtbank overweegt dat eiser in het verhoor van 13 januari 2006, blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal, heeft erkend dat hij dagelijks werkzaamheden verricht met zijn buurman. Zij verzamelen troep en ijzer in een container. Als deze vol is scheiden zij de metalen, die zij vervolgens verkopen aan een metaalhandel. De buurman geeft een deel van de opbrengst aan eiser.
In het verhoor heeft eiser tevens verteld dat hij zijn broer wel eens helpt met een klusje. Verder heeft hij desgevraagd medegedeeld dat hij een beetje overhoudt aan het houden van schapen. Eiser heeft ook verklaard dat hij deze werkzaamheden al jaren verrichtte, al vóór 2000. Hierbij heeft hij toegelicht dat hij deze activiteiten nooit heeft opgegeven, niet omdat hij het niet begreep maar omdat hij eigenlijk niet wilde dat de sociale dienst zijn geld ging verrekenen met zijn uitkering.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser de inlichtingenplicht van artikel 65, eerste lid, Awb, geldig tot 1 januari 2005, en van artikel 17, eerste lid, Wwb, geldig vanaf
1 januari 2005, geschonden door bovengenoemde werkzaamheden en de daaruit voortvloeiende inkomsten niet te melden aan verweerder.
Nu eiser de inlichtingenverplichting heeft geschonden, is het volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep aan eiser om aan de hand van concrete en verifieerbare gegevens aan te tonen dan wel aannemelijk te maken dat, als hij die verplichting destijds wel naar behoren zou zijn nagekomen, aan hem over het betrokken tijdvak volledige althans aanvullende bijstand zou zijn verleend. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 27 juni 2006, JWWB 2006/258, LJN: AY3569.
De rechtbank overweegt dat eiser, zoals niet in geschil is, geen deugdelijke administratie of boekhouding van zijn werkzaamheden heeft bijgehouden. Ook overigens heeft hij zijn stellingen dat hij met de verscheidene werkzaamheden slechts geringe inkomsten of in het geheel geen inkomsten heeft verworven, niet onderbouwd met concrete en verifieerbare gegevens. Aldus heeft hij het risico genomen dat de omvang van de werkzaamheden en de daarmee verworven inkomsten achteraf niet met voldoende zekerheid kunnen worden vastgesteld. Dit betekent dat eiser niet aan bovengenoemde bewijslast heeft voldaan. De gevolgen daarvan dienen voor rekening van eiser te komen.
In het gestelde analfabetisme van eiser ziet de rechtbank geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Een dergelijke omstandigheid bemoeilijkt weliswaar het bijhouden van een administratie, maar dit probleem zou niet hebben gespeeld indien eiser zich aan de inlichtingenverplichting zou hebben gehouden.
Hieruit volgt dat verweerder op grond van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a Wwb bevoegd was tot herziening van de bijstandsuitkering over te gaan. Omdat eiser niet heeft aangetoond of aannemelijk gemaakt dat hij recht had op minimaal aanvullende bijstand, had verweerder over kunnen gaan tot volledige herziening van de bijstand. Dit betekent dat verweerder ook gerechtigd was tot een gedeeltelijke herziening van het recht op bijstand over de periode 2 februari 2001 tot 13 januari 2006.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder bij afweging van de daarbij rechtstreeks betrokken belangen in redelijkheid tot de herziening van het recht op bijstand kunnen besluiten.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder bevoegd was op grond van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, Wwb tot terugvordering van een bedrag van € 20.348,82 over te gaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder bij afweging van de daarbij rechtstreeks betrokken belangen in redelijkheid tot de terugvordering kunnen besluiten.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
4. Beslissing
De Rechtbank Groningen, sector Bestuursrecht, meervoudige kamer,
RECHT DOENDE,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. M.P. den Hollander, voorzitter, mr. M.W. de Jonge en mr. P. Mendelts, rechters en door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2007 in tegenwoordigheid van mr.drs. H.A. Hulst als griffier.
De griffier De voorzitter
De rechtbank wijst er op dat partijen en andere belanghebbenden binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak daartegen hoger beroep kunnen instellen bij Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA in Utrecht.