RECHTBANK GRONINGEN
Sector bestuursrecht, meervoudige kamer
Zaaknummer: AWB 05/530 WW V12
Uitspraak in het geschil tussen
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder.
1. Onderwerp van het geschil
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 23 maart 2005. In dit besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de beslissing van 10 februari 2005, inhoudende het niet verlenen van toestemming om vrijwilligerswerk te verrichten met behoud van de uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW), ongegrond verklaard en het besluit van 10 februari 2005 gehandhaafd.
Het geschil is behandeld op 4 april 2007.
Eiseres is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door W. Metus.
3. Beoordeling van het geschil
Eiseres heeft bij aanvraag van 30 december 2004 een WW-uitkering aangevraagd. Bij brief van 27 januari 2005 heeft eiseres verweerder toestemming verzocht om vrijwilligerswerk te mogen verrichten met behoud van haar WW-uitkering.
Bij besluit van 10 februari 2005 heeft verweerder eiseres een loongerelateerde WW-uitkering toegekend met ingang van 3 januari 2005 tot en met 2 juli 2007. Bij besluit van eveneens
10 februari 2005 heeft verweerder eiseres geen toestemming verleend voor het verrichten van vrijwilligerswerk bij ''[naam]" te [woonplaats].
Eiseres heeft tegen het laatstgenoemde besluit een bezwaarschrift ingediend, dat door verweerder op 21 februari 2005 is ontvangen. Eiseres is in de gelegenheid gesteld haar bezwaren mondeling toe te lichten tijdens een hoorzitting. Van deze gelegenheid heeft zij geen gebruik gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het besluit van 10 februari 2005, inhoudende de weigering toestemming te verlenen voor het verrichten van vrijwilligerswerk, gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit tijdig beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.
Op grond van artikel 20, eerste lid, WW eindigt het recht op uitkering:
a. voor zover de werknemer zijn hoedanigheid van werknemer verliest;
b. voor zover de werknemer niet langer werkloos is;
c. indien ter zake van na het ontstaan van het recht verrichte arbeid een nieuw recht op uitkering is ontstaan, voor zover het aantal arbeidsuren waarnaar beide rechten samen zijn berekend, vermeerderd met het resterend aantal arbeidsuren per kalenderweek, groter is dan het aantal arbeidsuren, bedoeld in artikel 16, voorafgaande aan het intreden van het verlies van arbeidsuren waarnaar het eerstgenoemde recht is berekend;
d. zodra de werknemer geen recht op uitkering heeft op grond van artikel 19;
e. zodra de voor de werknemer geldende uitkeringsduur is verstreken.
Artikel 20, tweede lid, WW luidt als volgt:
Voor de werknemer op wie het eerste lid, onderdeel a, van toepassing is eindigt het recht op uitkering terzake van het aantal uren dat hij werkzaamheden verricht uit hoofde waarvan hij niet als werknemer in de zin van deze wet wordt beschouwd.
De rechtbank ziet zich geplaatst voor de vraag of de functie van groepsassistent bij een peuterspeelzaal gezien moet worden als vrijwilligerswerk.
Zoals de Centrale Raad van Beroep (CRvB) al meerdere keren heeft beslist is van verlies van de hoedanigheid van werknemer sprake indien de werknemer werkzaamheden verricht uit hoofde waarvan men niet als werknemer in de zin van de WW kan worden beschouwd. Hieronder moet worden verstaan arbeid die in het economisch verkeer wordt verricht en waarmee het verkrijgen van enig geldelijk voordeel wordt beoogd of volgens de in het maatschappelijk verkeer geldende normen redelijkerwijs kan worden verwacht (zie onder meer CRvB 17 juni 1990, RSV 1990/345). Bepalend is of er sprake is van werkzaamheden waar tegenover een beloning in het maatschappelijke verkeer normaal is en niet of de betrokkene de activiteiten beschouwt als vrijwilligerswerk of vriendendienst (zie onder meer CRvB 8 september 2004, USZ 2004/336).
Uit de door eiseres overgelegde overeenkomsten voor bepaalde tijd blijkt dat de werkzaamheden voor de functie van groepsassistent bestaan uit het assisteren van de groep, ondersteunende taken zoals het bijhouden van materiaal, extra schoonmaken en administratieve werkzaamheden. Uit de door eiseres overgelegde wijziging arbeidsovereenkomst van 28 april 2004 blijkt dat er voor deze werkzaamheden een salaris geldt van € 716,77 bruto per maand. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt reeds hieruit dat de werkzaamheden die eiseres als groepsassistent verricht, werkzaamheden zijn waar tegenover een beloning in het maatschappelijk verkeer normaal is.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder aan eiseres toestemming kunnen onthouden om met behoud van haar WW-uitkering werkzaamheden te verrichten bij "[naam]".
- verklaart het beroep van eiseres ongegrond.
Aldus gegeven door mr. M.W. de Jonge, voorzitter, mr. M.P. den Hollander en mr. E. Gottschal en in het openbaar door de voorzitter uitgesproken op 6 april 2007, in tegenwoordigheid van mr. G.G. Doornbos als griffier.
De griffier, De voorzitter,
De rechtbank wijst er op dat partijen en andere belanghebbenden binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak daartegen hoger beroep kunnen instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA in Utrecht.