ECLI:NL:RBGRO:2007:BB3115

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
19 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/1015
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een bestuurlijke boete wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Groningen op 19 juli 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. R. Bosma, en de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 24 mei 2006, waarin het bezwaar van eiser tegen een eerder besluit van 11 januari 2006 ongegrond werd verklaard. Dit eerdere besluit betrof de oplegging van een bestuurlijke boete van € 4.000,- aan eiser wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De rechtbank heeft de zaak behandeld op de zitting van 17 juli 2007.

De feiten van de zaak zijn als volgt: op 10 augustus 2005 heeft een inspecteur van de Arbeidsinspectie, vergezeld door een brigadier van de Regiopolitie, een bezoek gebracht aan het bedrijf van eiser. Tijdens dit bezoek werd vastgesteld dat een vreemdeling, later geïdentificeerd als [naam], arbeid verrichtte door gamellen af te leveren in het restaurant van eiser. De vreemdeling verklaarde dat hij dit deed in ruil voor een sandwich. Eiser betwistte dat hij als werkgever in de zin van de Wav moest worden aangemerkt en voerde aan dat de werkzaamheden eenmalig waren en op initiatief van de vreemdeling plaatsvonden.

De rechtbank overwoog dat de vraag of eiser als werkgever moet worden aangemerkt niet afhankelijk is van de aard of duur van de werkzaamheden, maar dat hij verantwoordelijk is voor het al dan niet aanwezig zijn van de benodigde tewerkstellingsvergunning. De rechtbank concludeerde dat eiser de vreemdeling feitelijk arbeid heeft laten verrichten en dat de opgelegde boete in overeenstemming was met de ernst van de overtreding. Eiser's beroep werd ongegrond verklaard, en de rechtbank bevestigde de beslissing van verweerder om de boete op te leggen.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van werkgevers met betrekking tot de tewerkstelling van vreemdelingen en de strikte naleving van de Wet arbeid vreemdelingen. De rechtbank stelde vast dat de hoogte van de boete niet onredelijk was en dat er geen grond was voor het oordeel dat de staatssecretaris onredelijk had gehandeld bij het vaststellen van de beleidsregels.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 06/1015 BESLU V12
Uitspraak in het geschil tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: mr. R. Bosma
en
de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder.
1. Onderwerp van geschil
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het (bestreden) besluit van verweerder van 24 mei 2006.
In dit (bestreden) besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen verweerders besluit van 11 januari 2006 ongegrond verklaard. Het primaire besluit betreft de oplegging van een bestuurlijke boete in verband met overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav).
2. Zitting
Het geschil is behandeld op de zitting van 17 juli 2007.
Namens eiser is zijn gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. R.E. van der Kamp.
3. Beoordeling van het geschil
3.1. Feiten en procesverloop
Op 10 augustus 2005 heeft een inspecteur van de Arbeidsinspectie, vergezeld van een brigadier van de Regiopolitie [woonplaats], een bezoek gebracht aan het bedrijf van eiser. Naar aanleiding van dit bezoek is op 11 oktober 2005 een boeterapport opgesteld. Uit dat rapport blijkt dat door de betreffende inspecteur is vastgesteld dat door een persoon gamellen werden afgeleverd in het restaurant van eiser. Deze persoon kon later worden geïdentificeerd als [naam], geboren te [woonplaats] op [geboortedatum]. Deze persoon heeft op 10 augustus 2005 tegenover de rapporteur verklaard dat hij op verzoek lege voedselbakken naar het restaurant zou brengen en weer meenemen en dat hij in ruil daarvoor een sandwich zou krijgen. Verder heeft hij verklaard dat hij wel vaker op die manier wat te eten verdient bij het bedrijf van eiser.
Bij brief van 6 december 2005 heeft verweerder eiser in kennis gesteld van zijn voornemen overeenkomstig de Beleidsregels boeteoplegging Wav een boete op te leggen van € 4.000,- wegens overtreding van artikel 2, lid 1, Wav. Alvorens tot de boeteoplegging over te gaan is eiser in de gelegenheid gesteld omtrent dit voornemen zijn zienswijze naar voren te brengen.
Eiser heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 19 december 2005. Eiser heeft gesteld dat het onderzoek niet zorgvuldig is geweest en dat geen sprake is geweest van het verrichten van arbeid door een vreemdeling. De heer [naam] heeft uit zichzelf een klusje gedaan in ruil voor eten. Eiser heeft in zijn bedrijf uitdrukkelijke instructies gegeven geen illegale vreemdelingen te laten werken in het bedrijf.
Bij besluit van 11 januari 2006 is aan eiser een boete van € 4000,= opgelegd omdat hij een vreemdeling met de [nationaliteit], waarvoor geen tewerkstellingsvergunning is afgegeven, arbeid heeft laten verrichten. Dit levert een overtreding van artikel 2, lid 1, Wav, juncto artikel 18 Wav op.
Eiser heeft op 22 februari 2006 een bezwaarschrift tegen dit besluit ingediend. Na gehouden telefonische hoorzitting heeft verweerder bij besluit van 24 mei 2006 het bezwaarschrift van eiser ongegrond verklaard.
3.2. Standpunt eiser
In beroep heeft eiser tegen het bestreden besluit aangevoerd dat hem ten onrechte een boete is opgelegd. Eiser is van mening dat hij niet als werkgever in de zin van de Wav moet worden aangemerkt. Eiser is van mening dat de opgelegde boete niet in overeenstemming is met de ernst van de veronderstelde overtreding. Er is sprake geweest van eenmalige werkzaamheden, op initiatief van de heer [naam].
3.3. Wettelijk kader
Op grond van artikel 1, aanhef en onder m van de Vreemdelingenwet 2000 wordt onder vreemdeling verstaan een ieder die de Nederlandse nationaliteit niet bezit en niet op grond van een wettelijke bepaling als Nederlander moet worden behandeld.
Artikel 1, eerste lid, onder b, sub 1, van de Wav bepaalt dat als werkgever wordt aangemerkt degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten.
Artikel 18 van de Wav bepaalt onder meer dat als beboetbaar feit wordt aangemerkt het niet naleven van artikel 2, eerste lid, van de Wav.
Artikel 2, eerste lid, van de Wav bepaalt dat het een werkgever verboden is een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
Artikel 19a, eerste lid van de Wav bepaalt dat een daartoe door de Minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar namens hem een boete oplegt aan degene op wie de verplichtingen rusten die voorvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als beboetbaar feit.
In de Beleidsregels boeteoplegging Wet arbeid vreemdelingen (hierna: Beleidsregels), gepubliceerd in de Staatscourant nr. 249 van 24 december 2004, is bepaald dat bij de berekening van een boete als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, Wav voor alle beboetbare feiten als uitgangspunt worden gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wet arbeid vreemdelingen.
Volgens beleidsregel 1 van de Beleidsregels boeteoplegging Wav, zoals die ten tijde van belang luidden (hierna: de beleidsregels), wordt bij de berekening van een boete, als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, voor alle beboetbare feiten als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de 'Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wav' (hierna: de Tarieflijst), die als bijlage bij de beleidsregels is gevoegd.
Volgens beleidsregel 2 wordt voor de werkgever als natuurlijk persoon bij een gedraging in strijd met artikel 2, eerste lid, als uitgangspunt voor de berekening van de op te leggen boete 0,5 maal het boetenormbedrag gehanteerd.
Volgens de Tarieflijst is het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 2, eerste lid, op
€ 8.000 gesteld.
3.4. Beoordeling
Partijen verschillen van mening over de vraag of eiser een beboetbaar feit in de zin van artikel 18 Wav heeft begaan door in strijd met het bepaalde in artikel 2, lid 1 van die wet een vreemdeling zonder tewerkstellingsvergunning arbeid te laten verrichten.
Niet in geschil is dat [naam] moet worden aangemerkt als vreemdeling in de zin van artikel 1, aanhef en onder m van de Vreemdelingenwet 2000. Evenmin is in geschil dat voor deze vreemdeling aan eiser geen tewerkstellingsvergunning was afgegeven.
Wel in geschil is of eiser deze werkzaamheden heeft laten verrichten en als werkgever in de zin van de Wav moet worden aangemerkt. De rechtbank overweegt het volgende.
Diegene die een vreemdeling feitelijk arbeid laat verrichten is vergunningplichtig werkgever en deze werkgever is te allen tijde verantwoordelijk voor en aanspreekbaar op het al dan niet aanwezig zijn van de benodigde tewerkstellingsvergunning. Of sprake is van een arbeidsovereenkomst of gezagsverhouding is daarbij niet relevant. Dit blijkt uit de memorie van toelichting (Kamerstukken II, 1993/94, 23 574, nr. 3, blz. 13) bij de artikelen 1 en 2 van de Wav. Het feit dat in opdracht of ten dienste van een werkgever arbeid wordt verricht is voor het feitelijk werkgeversschap reeds voldoende, aldus de memorie van antwoord (Kamerstukken II, 1993/94, 23 574, nr. 5, blz. 2).
De rapporteur heeft, zoals blijkt uit het boeterapport, vastgesteld dat de vreemdeling gamellen binnen bracht en plaatste op een vrieskist in de bijkeuken en daarna weer wegging. De betreffende vreemdeling heeft verklaard dat hij op verzoek gamellen wegbracht en dat hij in ruil daarvoor een broodje zou krijgen.
Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank op grond van die gegevens kunnen concluderen dat de vreemdeling ten dienste van eiser arbeid verricht heeft. De rechtbank volgt eiser daarom niet in zijn stelling dat de staatssecretaris hem ten onrechte heeft aangemerkt als werkgever in de zin van de Wav.
Dat, naar eiser stelt, sprake zou zijn van eenmalige werkzaamheden op initiatief van de vreemdeling leidt, wat hier ook van zij, niet tot een ander oordeel. De aard, omvang en duur van de werkzaamheden is niet van belang. Evenmin is van belang of loon is betaald dan wel het enkel hulp betrof. De rechtbank verwijst in dit verband volledigheidshalve naar de uitspraak van 11 juli 2007 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, LJN: BA9298.
Eiser stelt dat hij uitdrukkelijke instructies heeft gegeven aan zijn medewerkers dat er geen vreemdelingen tewerk gesteld mogen worden. Hij stelt absoluut niet in vertreding te zijn geweest.
Verweerder heeft er terecht op gewezen dat de ondernemer, ook al was hij niet aanwezig en heeft hij bepaalde instructies gegeven, niettemin verantwoordelijk blijft voor hetgeen in zijn onderneming gebeurt.
Tenslotte heeft eiser gesteld dat de hoogte van de opgelegde boete niet in een evenredige verhouding staat met de ernst van de veronderstelde overtreding.
In een uitspraak van de ABRvS van 11 juli 2007 (LJN BA9301) is overwogen dat geen grond bestaat voor het oordeel dat de staatssecretaris bij het vaststellen van de beleidsregels tot een onredelijke beleidsbepaling is gekomen dan wel discriminatoir heeft gehandeld. De rechtbank sluit zich bij dat oordeel aan.
Het beroep van eiser moet daarom ongegrond worden verklaard.
4. Beslissing
De rechtbank Groningen,
RECHT DOENDE,
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. M.W. de Jonge, rechter, en op 19 juli 2007 in het openbaar door haar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr.drs. H.A. Hulst als griffier.
De griffier De rechter
De rechtbank wijst er op dat partijen en andere belanghebbenden binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak daartegen hoger beroep kunnen instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA in Den Haag