ECLI:NL:RBGRO:2007:BB3030

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
28 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/133
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging bestuurlijke boete wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen met onzorgvuldig rapport

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, waarin een bestuurlijke boete van € 8000,- werd opgelegd wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De boete was gebaseerd op een constatering van een buitendienstmedewerker van het UWV, die op 10 maart 2005 had waargenomen dat een vreemdeling zonder tewerkstellingsvergunning in het bedrijf van eiser aan het werk was. Eiser betwistte de boete en voerde aan dat hij niet als werkgever in de zin van de Wav kon worden aangemerkt, en dat het onderzoek dat tot de boete leidde onzorgvuldig was uitgevoerd.

De rechtbank heeft de zaak op 20 februari 2007 behandeld. Eiser was vertegenwoordigd door zijn directeur, terwijl verweerder werd vertegenwoordigd door mw. mr. L. Dokman. De rechtbank oordeelde dat het rapport van de buitendienstmedewerker niet op ambtseed was opgemaakt en dat de vreemdeling zonder tolk was gehoord, wat de betrouwbaarheid van het rapport in twijfel trok. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende waarborgen waren dat het boeterapport een juiste weergave was van de feiten.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het besluit van 12 december 2005 en droeg verweerder op om opnieuw op het bezwaar te beslissen. Tevens werd bepaald dat het door eiser betaalde griffierecht van € 276,- aan hem moest worden vergoed, evenals de proceskosten van € 326,30. De rechtbank benadrukte dat partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep konden instellen bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 06/133 BESLU V12
Uitspraak in het geschil tussen
[eiser], gevestigd te [vestigingsplaats], eiser,
gemachtigde: mr. E.D. de Jong
en
de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder.
1. Onderwerp van geschil
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het (bestreden) besluit van verweerder van 12 december 2005. In dit (bestreden) besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 18 juli 2005 ongegrond verklaard. Het primaire besluit betreft de oplegging van een bestuurlijke boete in verband met overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav).
2. Zitting
Het geschil is behandeld op de zitting van 20 februari 2007.
Eiser is aldaar vertegenwoordigd door [naam], directeur.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mw. mr. L. Dokman.
3. Wettelijk kader
Artikel 1, eerste lid, onder b, sub 1, van de Wav bepaalt dat als werkgever wordt aangemerkt degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten.
Artikel 18 van de Wav bepaalt onder meer dat als beboetbaar feit wordt aangemerkt het niet naleven van artikel 2, eerste lid, van de Wav.
Artikel 2, eerste lid, van de Wav bepaalt dat het een werkgever verboden is een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
Artikel 19a, eerste lid van de Wav bepaalt dat een daartoe door de Minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar namens hem een boete oplegt aan degene op wie de verplichtingen rusten die voorvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als beboetbaar feit.
In de Beleidsregels boeteoplegging Wet arbeid vreemdelingen (hierna: Beleidsregels), gepubliceerd in de Staatscourant nr. 249 van 24 december 2004, is bepaald dat bij de berekening van een boete als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, Wav voor alle beboetbare feiten als uitgangspunt worden gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wet arbeid vreemdelingen.
4. Rechtsoverwegingen
4.1. Standpunt verweerder
Verweerder heeft eiser wegens een op 10 maart 2005 door een buitendienstmedewerker looninspectie van UWV geconstateerde overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav een boete opgelegd van € 8000,-. Verweerder heeft in zijn besluit van 18 juli 2005 overwogen dat eiser moet worden aangemerkt als werkgever in de zin van artikel 1, eerste lid onder b sub 1, van de Wav en dat voor de betreffende vreemdeling geen tewerkstellingsvergunning was afgegeven, terwijl dat wel was vereist.
4.2. Standpunt eiser
In beroep heeft eiser tegen het bestreden besluit aangevoerd dat hem ten onrechte een boete is opgelegd. Eiser is van mening dat hij niet als werkgever in de zin van de Wav moet worden aangemerkt. Er is sprake geweest van een vriendendienst. Voor zover wel sprake is van een overtreding van de Wav zou naar de mening van eiser de opgelegde boete moeten worden gematigd. Tenslotte heeft eiser gesteld dat het onderzoek dat heeft geleid tot oplegging van de boete onzorgvuldig is geweest.
4.3. Beoordeling
Het door verweerder ingestelde onderzoek berust in belangrijke mate op de waarneming ter plaatse op 10 maart 2005 door een buitendienstmedewerker looninspectie van UWV. Deze medewerker heeft melding gedaan bij de Arbeidsinspectie, die een onderzoek heeft ingesteld. De melding hield in dat hij heeft gezien dat een vreemdeling genaamd [naam1] in het bedrijf van eiser aan het schoonmaken was.
De rechtbank stelt allereerst vast dat het "Rapport waarneming ter plaatse" niet is opgemaakt op ambtseed of ambtsbelofte van een tot opsporing bevoegde functionaris.
In het kader van het door de Arbeidsinspectie ingestelde onderzoek is op1 april 2005 de betreffende vreemdeling gehoord. Uit de weergave van dat verhoor, die evenmin op ambtseed is opgemaakt, blijkt dat deze persoon in de Nederlandse taal is gehoord zonder hulp van een tolk. Er kan niet worden vastgesteld of het taalniveau van de getuige toeliet dat werd afgezien van het inroepen van de hulp van een tolk. Evenmin blijkt of is aangeboden om een tolk bij het verhoor te betrekken. De rechtbank kent hierbij betekenis toe aan de omstandigheid dat eiser in de bezwaarprocedure reeds heeft aangegeven dat de getuige [naam1] de Nederlandse taal niet volledig machtig is. Tenslotte wordt in de weergave van het verhoor van [naam1] wel vermeld dat de getuige zijn verklaring in concept heeft ondertekend, maar dit concept is niet bijgevoegd.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende waarborgen zijn dat het boeterapport een juiste en volledige weergave is van de feitelijke gang van zaken ten tijde van het bezoek door de buitendienstmedewerker looninspectie van UWV aan het bedrijf van eiser. In zoverre acht de rechtbank het besluit dan ook onzorgvuldig voorbereid. Verweerder heeft in bezwaar niet zonder nader onderzoek de opgelegde boete mogen handhaven.
Het bestreden besluit is in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dient daarom te worden vernietigd. De rechtbank komt daarom niet toe aan bespreking van andere door eiser in bezwaar en beroep naar voren gebrachte grieven.
Het beroep dient gegrond te worden verklaard. Verweerder zal met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen opnieuw op bezwaar dienen te beslissen. Bij het nemen van dat besluit zal verweerder ook een beslissing behoren te nemen over de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient ingevolge artikel 8:74, eerste lid, Awb te worden bepaald dat het door eiser betaalde griffierecht ad € 276,00 aan eiser wordt vergoed.
Gelet op bovenstaande is er grond om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken. Overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de kosten begroot op € 322, - (een punt voor het beroepschrift) wegens kosten van een door een derde beroepsmatig geleverde bijstand. Daarnaast worden tot een bedrag van € 4,30 de reiskosten van eiser vergoed. De Staat der Nederlanden wordt aangewezen als de rechtspersoon die genoemde kosten dient te vergoeden.
5. Beslissing
De rechtbank Groningen,
RECHT DOENDE,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 12 december 2005;
- bepaalt dat verweerder opnieuw op bezwaar dient te beslissen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die het betaalde griffierecht ad € 276,- aan eiser dient te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ad € 326,30, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten aan eiser dient te vergoeden.
Aldus gegeven door mr. M.W. de Jonge, rechter, en op 28 februari 2007 in het openbaar door haar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J. de Ruiter als griffier.
De griffier De rechter
De rechtbank wijst er op dat partijen en andere belanghebbenden binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak daartegen hoger beroep kunnen instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA in Den Haag