ECLI:NL:RBGRO:2007:BA8372

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
11 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/339 WWB
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • mr. drs. A. Houtman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsuitkering wegens gezamenlijke huishouding en verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de Rechtbank Groningen op 11 juni 2007 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een aanvraag om bijstandsuitkering. Verzoeker, die eerder een bijstandsuitkering ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had zijn aanvraag op 5 februari 2007 hernieuwd na een eerdere afwijzing op 7 november 2006. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat verzoeker samenwoonde met een andere persoon, [naam], en dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding. Dit leidde ertoe dat het inkomen van [naam] werd meegeteld, wat resulteerde in een overschrijding van de bijstandsnorm.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker geen bezwaar heeft gemaakt tegen de eerdere afwijzing van zijn aanvraag en dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn die de afwijzing van de hernieuwde aanvraag zouden rechtvaardigen. Tijdens de zitting op 31 mei 2007 is verzoeker in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde. De voorzieningenrechter heeft de argumenten van verzoeker gehoord, die stelde dat hij in financiële problemen verkeerde en dat hij niet in zijn eerste levensbehoeften kon voorzien.

De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de handhaving van de afwijzing van de bijstandsuitkering geen onevenredig nadeel met zich meebrengt in verhouding tot het belang van de uitvoering van de wet. Daarom is het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. drs. A. Houtman, die de zaak in het openbaar heeft behandeld, en de griffier H.H. Janssens heeft de uitspraak genoteerd. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 07/339 WWB V02
van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Groningen inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van
[verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker,
gemachtigde: mr. R. van Asperen
ten aanzien van het besluit van 23 februari 2007 van
het college van burgemeester en wethouders van [woonplaats], verweerder,
gemachtigde: mr. A.K. de Vries.
1. Feiten en procesverloop
Verweerder heeft bij besluit van 23 februari 2007 verzoeker meegedeeld dat zijn aanvraag van 5 februari 2007 om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand wordt afgewezen.
Verzoeker heeft op grond van artikel 7:1, eerste lid, Awb hiertegen op 28 maart 2007 een bezwaarschrift ingediend.
Bij verzoekschrift van eveneens 28 maart 2007 heeft verzoeker de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft op 6 april 2007 de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.
Per fax van 11 mei 2007 heeft verweerder nadere stukken toegezonden.
Afschriften van de gedingstukken zijn, voor zover niet door hen ingediend, aan partijen verzonden.
Het verzoek is behandeld ter zitting van de voorzieningenrechter van 31 mei 2007.
Verzoeker is aldaar in persoon verschenen, vergezeld van [naam] en bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich bij die gelegenheid doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
2. Rechtsoverwegingen
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb, kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, op verzoek de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Verzoeker heeft op 5 februari 2007 een hernieuwde aanvraag om bijstand ingediend voor de noodzakelijke kosten van het bestaan. De WWB-uitkering van verzoeker is per 1 september 2006 beëindigd. De reden van de beëindiging was het feit dat verzoeker niet woonachtig zou zijn op het opgegeven woonadres. Verzoeker heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Op 25 oktober 2006 heeft verzoeker opnieuw een aanvraag om bijstand ingediend. Deze aanvraag is bij beschikking van 7 november 2006 afgewezen. Uit een ingesteld onderzoek is verweerder gebleken dat verzoeker woonachtig is op het adres [adres] te [woonplaats]. Op dit adres is tevens woonachtig de heer [naam] (hierna te noemen: [naam]). Omdat er volgens verweerder sprake is van een gezamenlijke huishouding wordt rekening gehouden met het inkomen van [naam]. Dit inkomen is hoger dan de geldende bijstandsnorm. Tegen dit besluit heeft verzoeker geen bezwaarschrift ingediend.
Naar aanleiding van de hernieuwde aanvraag van 5 februari 2007 heeft verweerder opnieuw onderzoek verricht naar de woonsituatie van verzoeker. Uit dit onderzoek is verweerder gebleken dat verzoeker en [naam] een gezamenlijke huishouding voeren. Beiden hebben feitelijk hoofdverblijf aan de [adres] in [woonplaats]. [naam] onderhoudt verzoeker vanaf 1 september 2006 en er is sprake van wederzijdse verzorging. [naam] heeft financiële problemen. [naam] zit in de budgettering en vraagt geen commerciële huurprijs (€ 160,00 per maand) van verzoeker.
Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn verzoek aangevoerd dat het spoedeisend belang is gelegen in het feit dat hij over onvoldoende middelen beschikt om in de eerste levensbehoeften te voorzien.
In deze voorziening is de vraag aan de orde of verweerder terecht de nieuwe aanvraag om bijstand van verzoeker van 5 februari 2007 heeft afgewezen, omdat er sprake is van een gezamenlijke huishouding van verzoeker met [naam]. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekers eerdere aanvraag om bijstand van
25 oktober 2006 is afgewezen, omdat er sprake is van een gezamenlijke huishouding van verzoeker en [naam]. Tegen deze afwijzing -gedateerd
7 november 2007- heeft verzoeker geen bezwaarschrift ingediend. Thans dient te worden beoordeeld of er zich nieuwe feiten of veranderde omstandigheden hebben voorgedaan die zouden moeten leiden tot een wijziging van verweerders eerder genomen besluit.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is de voorzieningenrechter onvoldoende gebleken van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden.
Gelet hierop heeft verweerder terecht de aanvraag om bijstand van 5 februari 2007 afgewezen.
Onder de gegeven omstandigheden brengt onverkorte handhaving van de weigering van de bijstandsuitkering naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen onevenredig nadeel met zich in verhouding tot het met zodanige uitvoering te dienen belang, zodat niet kan worden vastgesteld dat onverwijlde spoed als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, Awb het treffen van een voorlopige voorziening vereist.
Het verzoek om een voorlopige voorziening dient derhalve te worden afgewezen.
3. Beslissing.
De voorzieningenrechter van de Rechtbank Groningen,
RECHT DOENDE,
wijst het verzoek af.
Aldus gegeven door mr. drs. A. Houtman als voorzieningenrechter en in het openbaar door haar uitgesproken op 11 juni 2007
in tegenwoordigheid van H.H. Janssens als griffier.
De griffier De voorzieningenrechter
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op: 11 juni 2007
Typ:HJ