ECLI:NL:RBGRO:2007:BA7825

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
18 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
18/994981-06
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens niet-overgang van vergunningseisen in horecazaak

In deze zaak heeft de economische politierechter van de Rechtbank Groningen op 18 juni 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als houder van een horeca-inrichting in Groningen werd beschuldigd van het niet naleven van nadere eisen die aan een vergunning waren verbonden. De vergunning was in 1990 verleend door de burgemeester en wethouders van Groningen aan een eerdere houder van de horeca-inrichting. De kern van de zaak was of de voorschriften die aan deze vergunning waren verbonden, ook golden voor de huidige houder, de verdachte.

De officier van justitie vorderde vrijspraak, stellende dat de nadere eisen niet van toepassing waren op de verdachte, omdat de vergunning persoonsgebonden was en niet overging op de volgende houder. De economische politierechter oordeelde dat de vergunning inderdaad uitsluitend gold voor de oorspronkelijke aanvrager en niet voor de verdachte, die de inrichting later had overgenomen. Dit werd onderbouwd door de overweging in de considerans van de vergunning, waarin expliciet werd vermeld dat deze niet overging op volgende houders.

De rechter concludeerde dat er geen bewijs was dat de nadere eisen, die na de inwerkingtreding van het Besluit horecabedrijven milieubeheer als 'nadere eis' waren gaan gelden, op de verdachte van toepassing waren. De economische politierechter sprak de verdachte vrij van het tenlastegelegde feit, omdat de vergunningseisen niet op hem van toepassing waren. Dit vonnis werd uitgesproken na het onderzoek op de terechtzitting van 4 juni 2007, waarbij de rechter de argumenten van de officier van justitie en de verdediging zorgvuldig had afgewogen.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
Parketnummer: 18/994981-06
Datum uitspraak: 18 juni 2007
op tegenspraak
Vonnis van de economische politierechter in de rechtbank te Groningen, in de zaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 juni 2007.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd: dat
hij
in de gemeente Groningen,
op of omstreeks 12 oktober 2006 (omstreeks 23.48 uur),
als degene die in perceel [adres] een inrichting,
als bedoeld in artikel 2 van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-
inrichtingen milieubeheer, genaamd [naam bar]), dreef,
al dan niet opzettelijk, er niet voor heeft zorggedragen dat de door het
bevoegd gezag, te weten burgemeester en wethouders der gemeente Groningen,
gestelde en hieronder omschreven nadere eis(en)en werd(en) nageleefd,
immers waren/was door burgemeester en wethouders der gemeente Groningen (onder
meer) de navolgende eisen gesteld:
IX. De ramen moeten tijdens het ten gehore brengen van muziek zijn gesloten.
X. De deuren en vluchtdeuren moeten tijdens het ten gehore brengen van
muziek, behoudens voor onmiddellijk doorlaten van goederen en/of personen,
zijn gesloten.
11. De toegangsdeuren moeten zelfsluitend zijn, niet in hun werking worden
gehinderd en zodanig zijn uitgevoerd, dat deze zonder lawaai sluiten.
en stond toen, tijdens het ten gehore brengen van muziek, de buitendeur in
geopende stand, anders dan voor het onmiddellijk doorlaten van goederen en/of
personen
en/of
was die toegangsdeur (bovendien) niet zelfsluitend;
art 5 lid 2 Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft primair gevorderd dat verdachte terzake van het tenlastegelegde wordt ontslagen van alle rechtsvervolging omdat het feit niet als een strafbaar feit kan worden gekwalificeerd. Daartoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat de zogenoemde nadere eisen, die verdachte volgens de tenlastelegging niet zou hebben nageleefd, niet gelden voor verdachte. Immers, de vergunning die op 30 oktober 1990 door Burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen is verleend voor het maken van muziek c.q. het gebruik van geluidsapparatuur in het perceel, gelegen aan de [adres], is verleend aan de toenmalige aanvrager/houder van de horeca-inrichting (te weten [eerdere eigenaar bar]), terwijl in de considerans van die vergunning met zoveel woorden is opgenomen dat deze vergunning uitsluitend geldt voor de aanvrager van deze vergunning en niet overgaat op de volgende houder(s) van dezelfde horeca-inrichting.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting aangegeven dat de gemeente Groningen en de politie over de hier aan de orde zijnde materie een andere opvatting hebben dan hij. In dit verband heeft de officier van justitie verwezen naar een proces-verbaal van aanvulling d.d. 11 april 2007, opgemaakt door [verbalisant], brigadier van Regiopolitie Groningen, waarbij
de aan [eerder eigenaar bar] op 30 oktober 1990 verleende vergunning als bijlage is gevoegd.
De gemeente Groningen en de politie zijn van mening dat op basis van latere wet- en regelgeving de nadere eisen, die zijn opgenomen in de vergunning d.d. 30 oktober 1990,
wel degelijk gelden voor latere houders van dezelfde horeca-inrichting, dus (ook) voor verdachte, de huidige houder van de horeca-inrichting. Met het oog op dit verschil van opvatting, verzoekt de officier van justitie aan de economische politierechter om op de voet van artikel 379 van het Wetboek van Strafvordering een schriftelijk vonnis te wijzen.
Subsidiair vordert de officier van justitie - zo de economische politierechter wèl tot een bewezenverklaring zou komen - een geldboete van € 750,- subsidiair 15 dagen vervangende hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
Vrijspraak
Aan verdachte is tenlastegelegd - kort gezegd - dat hij op 12 oktober 2006 in de gemeente Groningen de nadere eisen niet heeft nageleefd die door Burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen zijn gesteld met betrekking tot het maken van muziek c.q. het gebruik van geluidsapparatuur in het perceel, gelegen aan de [adres].
De economische politierechter is met de officier van justitie van oordeel dat de op 30 oktober 1990 door Burgemeester en wethouders van Groningen aan [eerdere eigenaar bar] - als houder van de horeca-inrichting, gelegen aan de [adres] - verleende vergunning persoonsgebonden is, gelet op de door de officier van justitie ter terechtzitting aangehaalde overweging in de considerans, inhoudende dat die vergunning uitsluitend geldt voor de aanvrager van de vergunning en niet overgaat op de volgende houder(s) van dezelfde horeca-inrichting. De voorschriften die aan deze vergunning zijn verbonden (welke voorschriften na de inwerkingtreding van het Besluit horecabedrijven milieubeheer zijn gaan gelden als 'nadere eis'), zijn dan ook niet overgegaan op verdachte, als (een) volgende houder van dezelfde horeca-inrichting. Het bepaalde in artikel 2.13 van Bijlage I van het Besluit horecabedrijven milieubeheer maakt dit niet anders.
Terzijde merkt de economische politierechter op dat het door de officier van justitie aangehaalde proces-verbaal van aanvulling d.d. 11 april 2007 betrekking heeft op een proces-verbaal, opgemaakt ter zake van overtreding van de nadere eisen door de uitbater van de "[naam bar A]", gelegen aan de [adres bar A]. De economische politierechter gaat ervan uit dat abusievelijk niet het proces-verbaal van aanvulling dat betrekking heeft op verdachte is gehecht aan (het afschrift van) de aan [eerdere eigenaar bar] verleende vergunning.
Derhalve is de economische politierechter van oordeel dat de zich in het strafdossier bevindende vergunning niet is overgegaan op verdachte. Voorts is niet gebleken dat door
het bevoegd gezag op enig moment aan een andere uitbater (dan [eerdere eigenaar bar]) een zogenoemde inrichtingsgebonden vergunning (met daaraan verbonden nadere eisen) is verleend voor het drijven van de inrichting, gelegen aan de [adres], welke nadere eisen vervolgens zouden gelden voor een ieder - dat wil zeggen: voor elke volgende houder van dezelfde horeca-inrichting, onder wie verdachte - die de inrichting drijft.
Gelet hierop zal de economische politierechter verdachte vrijspreken van het hem tenlastegelegde feit.
BESLISSING
De economische politierechter:
- verklaart het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Depping, economische politierechter, in tegenwoordigheid van M. Smit-Colnot als griffier en uitsproken op de openbare terechtzitting van 18 juni 2007.