ECLI:NL:RBGRO:2007:BA5655

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
24 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
18/630435-06
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor moord na fatale mishandeling met honkbalknuppel

In deze zaak heeft de Rechtbank Groningen op 24 mei 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van moord. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaren. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 28 juli 2006 in Groningen, waar de verdachte met opzet en met voorbedachten rade het slachtoffer, [Slachtoffer], van het leven heeft beroofd. De rechtbank heeft zich gebaseerd op de verklaringen van vier getuigen die het incident hebben waargenomen. Deze getuigen hebben verklaard dat de verdachte met een honkbalknuppel meermalen op het hoofd van het slachtoffer heeft geslagen, wat uiteindelijk leidde tot de dood van het slachtoffer op 30 juli 2006.

De rechtbank heeft het verweer van de verdachte, dat hij niet met voorbedachten rade heeft gehandeld, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich rekenschap heeft kunnen geven van de fatale gevolgen van zijn handelen. De rechtbank heeft ook de verklaringen van de getuigen als betrouwbaar beoordeeld, omdat deze consistent waren en overeenkwamen met elkaar. De verdachte had eerder die avond een honkbalknuppel opgehaald en was op zoek gegaan naar het slachtoffer, wat duidt op een weloverwogen actie.

De rechtbank heeft in haar overwegingen ook rekening gehouden met de omstandigheden waaronder het delict is gepleegd, de ernst van het feit en de impact op de nabestaanden van het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte volledig toerekeningsvatbaar was en dat er geen strafuitsluitingsgronden aanwezig waren. De opgelegde straf van 12 jaren is in lijn met de ernst van het delict en de vordering van de officier van justitie.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 18/630435-06
datum uitspraak: 24 mei 2007
op tegenspraak
raadslieden: mr. R.P. Snorn en mr. D. van den Broek
V O N N I S
van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[VERDACHTE],
geboren te [Geboorteplaats] op [Geboortedatum],
thans preventief gedetineerd in de [Penitentiaire inrichting],
verdachte.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 mei 2007.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd: dat
hij op of omstreeks 28 juli 2006 te Groningen, opzettelijk en met voorbedachten rade [Slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet, en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, (telkens) met kracht, met een (honkbal)knuppel, althans een hard voorwerp, op en/of tegen het hoofd van die [Slachtoffer] geslagen, tengevolge waarvan voornoemde [Slachtoffer] is overleden;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 28 juli 2006 te Groningen opzettelijk [Slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet meermalen, (telkens) met kracht, met een (honkbal)knuppel, althans een hard voorwerp, op en/of tegen het hoofd van die [Slachtoffer] geslagen, tengevolge waarvan voornoemde [Slachtoffer] is overleden;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 28 juli 2006 te Groningen aan een persoon (te weten [Slachtoffer]), opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (een wond op het hoofd en/of een groot complex van uitwaaierende breuklijnen aan het schedeldak en/of bovenkruin en/of onderschedelbasis en/of in de middelste schedelgroeve en/of achterhoofd en/of vooraangezicht en/of bloeduitstortingen in de schedelhuid in relatie met de hiervoor beschreven letsels en/of gezwollen hersenen en/of bloederig hersenvocht en/of longoedeem/vochtrijke longen), heeft toegebracht, door deze opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, meermalen, (telkens) met kracht, met een (honkbal)knuppel, althans een hard voorwerp, op en/of tegen het hoofd van die [Slachtoffer] te slaan, terwijl het feit de dood tengevolge heeft gehad;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 28 juli 2006 te Groningen aan een persoon genaamd [Slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een wond op het hoofd en/of een groot complex van uitwaaierende breuklijnen aan het schedeldak en/of bovenkruin en/of onderschedelbasis en/of in de middelste schedelgroeve en/of achterhoofd en/of vooraangezicht en/of bloeduitstortingen in de schedelhuid in relatie met de hiervoor beschreven letsels en/of gezwollen hersenen en/of
bloederig hersenvocht en/of longoedeem/vochtrijke longen), heeft toegebracht, door opzettelijk meermalen, (telkens) met kracht, met een (honkbal)knuppel, althans een hard voorwerp, op en/of tegen het hoofd van die [Slachtoffer] te slaan, terwijl het feit de dood tengevolge heeft gehad.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren met aftrek van de periode door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Bewijsoverwegingen
De raadslieden van verdachte hebben ter terechtzitting verweer gevoerd ertoe strekkende dat verdachte moet worden vrijgesproken van de primair tenlastegelegde moord. De rechtbank overweegt terzake het navolgende.
Uit de verklaringen die zijn afgelegd door medeverdachte [Medeverdachte] blijkt dat verdachte op de avond van 28 juli 2006 met [Medeverdachte] in de woning van [Getuige A] - de tante van verdachte - was. Deze [Getuige A] verklaart eerder die dag te hebben overhoord dat verdachte een telefoongesprek had met een haar onbekende derde, waarbij verdachte op enig moment heeft gezegd 'Mo mokro wan Mokro', hetgeen volgens getuige [Getuige A] zoveel betekent als 'Ik ga een Marokkaan timmeren'.
Verdachte heeft volgens diezelfde medeverdachte [Medeverdachte] die avond een tweetal keren de woning van [Getuige A] verlaten en heeft haar omstreeks half tien gebeld. Verdachte heeft haar toen gemaand een honkbalknuppel die bij [Getuige A] thuis stond, te komen brengen. Verdachte heeft in dit verband ter terechtzitting verklaard kort tevoren door het latere slachtoffer en een hem onbekende Marokkaanse jongen te zijn bedreigd met een mes. Verdachte wilde volgens zijn eigen verklaring ter terechtzitting, de beschikking over de knuppel hebben, omdat hij voornemens was het slachtoffer te confronteren met diens handelen en hij zich daarbij mogelijk moest verdedigen.
Uit de verklaringen van [Medeverdachte] volgt voorts dat zij verdachte de honkbalknuppel heeft gebracht en hem vervolgens met haar auto heeft rondgereden, terwijl verdachte op zoek was naar het slachtoffer. In de verklaringen van de hierna te noemen getuigen, komt naar voren dat verdachte omstreeks tien uur die avond, getuigen [Getuige O] en [Getuige B] heeft ontmoet in de Asingastraat en zij samen met getuige [Getuige H] in de woning van getuige [Getuige P] hebben gezocht naar het slachtoffer. Getuige [Getuige H] heeft verklaard dat hij verdachte daarbij heeft horen zeggen dat hij beroofd was en een Marokkaan ging doodslaan. Blijkens de verklaringen van genoemde getuigen [Getuige O], [Getuige B] en [Getuige H] had verdachte de gehele tijd de honkbalknuppel bij zich.
Kort na tien uur zijn verdachte en genoemde [Getuige O] en [Getuige B] blijkens hun verklaringen weer aan de Asingastraat, wanneer het latere slachtoffer op hen af komt lopen. Uit de verklaringen van [Getuige O] en [Getuige B] volgt dat het slachtoffer daarbij schreeuwt en dreigend zwaait met een mes. In de daaropvolgende woordenwisseling lijkt - volgens de verklaringen van [Getuige O] en [Getuige B] - het conflict enigszins te zijn genormaliseerd. Het latere slachtoffer heeft volgens deze getuigen het mes op dat moment ook weer in zijn broeksband gestoken. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 29 juli 2006 blijkt ook dat verbalisanten een mes in de broeksband van het slachtoffer hebben aangetroffen.
[Getuige B] en [Getuige O] verklaren dat verdachte tijdens de woordenwisseling opeens, plotseling en onverwacht, uithaalt met de knuppel en met kracht tegen het hoofd van [Alias Slachtoffer] (het slachtoffer [Slachtoffer]) slaat, waarop het slachtoffer volgens getuigen [Getuige O] en [Getuige B] op de grond viel. Beide getuigen verklaren dat deze klap hard moet zijn aangekomen omdat zij een harde 'tok' hoorden. Getuigen [Getuige L] en [Getuige S] verklaren in hun woning aan de Asingastraat te zijn geweest toen zij beiden omstreeks dat moment onafhankelijk van elkaar een harde doffe knal hoorden, [Getuige L] bevond zich op dat moment in de woonkamer en [Getuige S] in de slaapkamer van de betreffende woning.
Getuigen [Getuige O] en [Getuige B] rijden, zoals zij hebben verklaard, direct nadat verdachte deze eerste slag heeft toegebracht op hun scooter enkele meters weg, maar blijven even verderop staan en kijken om naar verdachte en het slachtoffer. Getuigen [Getuige L] en [Getuige S] lopen blijkens hun verklaringen naar aanleiding van de gehoorde knal naar het raam en kijken uit over de Asingastraat, direct onder hun raam. Alle vier genoemde getuigen zien vervolgens dat verdachte tot tweemaal toe de honkbalknuppel boven zijn hoofd hijst en hiermee met kracht op het slachtoffer slaat. [Getuige O] en [Getuige B] hebben op dat moment geen zicht meer op het slachtoffer nu het zicht wordt ontnomen door bossages, maar [Getuige L] en [Getuige S] verklaren beiden te hebben gezien dat verdachte met deze klappen het hoofd van het slachtoffer raakt terwijl deze op de grond ligt. Uit het rapport van de partholoog-anatoom blijkt dat het slachtoffer - [Slachtoffer] - is overleden (op 30 juli 2006) als gevolg van verwikkelingen van zeer heftig botsend geweld op het hoofd.
De rechtbank gaat uit van de lezing van de genoemde getuigen en acht de genoemde getuigenverklaringen van [Medeverdachte], [Getuige O], [Getuige B], [Getuige L] en [Getuige S] betrouwbaar, daar zij op de belangrijke punten overeenkomen c.q. onderling consistent zijn waar het het handelen in kwestie van verdachte betreft, terwijl verdachte de enige is die hierover anders verklaard.
Uit het feit dat [Getuige O] en [Getuige B] op een scooter enkele meters zijn weggereden alvorens te stoppen en naar verdachte om te kijken en uit het feit dat [Getuige L] en [Getuige S] beiden naar het raam van hun woning zijn gelopen om te kijken, zoals hierboven vermeld, leidt de rechtbank af dat er een zeker tijdsverloop is geweest, c.q. meerdere seconden zijn verstreken tussen het moment waarop verdachte het slachtoffer de eerste slag, en het moment waarop hij het slachtoffer de tweede en derde slag met de knuppel heeft gegeven.
Gelet bovendien op het feit dat verdachte eerder die avond medeverdachte [Medeverdachte] heeft gemaand een honkbalknuppel te brengen; het feit dat verdachte met [Medeverdachte] in haar auto op zoek is gegaan naar het latere slachtoffer; het feit dat verdachte met [Getuige O], [Getuige B] en [Getuige H] in de woning van [Getuige P] heeft gezocht naar het slachtoffer en het feit dat de woordenwisseling tussen verdachte en het slachtoffer in de Asingastraat volgens de verklaringen van alle betrokkenen enige tijd heeft geduurd, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte voldoende tijd heeft gehad om zich - alle vorengenoemde omstandigheden in aanmerking genomen - rekenschap te geven van de mogelijk fatale gevolgen voor het slachtoffer van zijn handelen.
Verdachte heeft daarnaast ter terechtzitting verklaard dat hij niet buiten zinnen was van woede, maar eerder redelijk kalm; weliswaar was hij teleurgesteld en boos, maar niet in die mate dat hij was 'doorgedraaid'. De rechtbank leidt mede daaruit af dat de gemoedstoestand van verdachte op dat moment ook niet van dien aard was dat niet van hem gevergd kon worden dat hij zich daadwerkelijk rekenschap van de gevolgen van zijn handelen gaf. De rechtbank acht gelet op het vorenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte handelde met voorbedachte rade.
Ten aanzien van verdachtes opzet op het overlijden van het slachtoffer overweegt de rechtbank dat uit de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte valt af te leiden dat hij handelde met het opzet om het slachtoffer om het leven te brengen. Verdachte heeft immers blijkens de genoemde verklaringen tot drie maal toe met een honkbalknuppel met kracht op het hoofd - een, naar algemeen bekend is, kwetsbaar lichaamsdeel - van het slachtoffer geslagen.
De rechtbank is met inachtneming van het vorenstaande van oordeel dat verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade het slachtoffer - [Slachtoffer] - om het leven heeft gebracht door hem meermalen met een honkbalknuppel tegen het hoofd te slaan; een en ander overeenkomstig de hierna opgenomen bewezenverklaring.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 28 juli 2006 te Groningen, opzettelijk en met voorbedachten rade [Slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet, en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, telkens met kracht, met een honkbalknuppel, tegen het hoofd van die [Slachtoffer] geslagen, tengevolge waarvan voornoemde [Slachtoffer] is overleden.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Kwalificatie
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard levert het volgende strafbare feit op:
Primair Moord
Strafbaarheid van verdachte
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de gedragsdeskundige onderzoeksrapportage van het Pieter Baan Centrum d.d. 4 mei 2007, opgemaakt door E.H. Hameling, psycholoog, en F.R. Kruisdijk, psychiater.
De conclusie van dit rapport luidt, zakelijk weergegeven, dat verdachte ten tijde van het plegen van het delict niet leed aan een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens, zodat dit hem volledig kan worden toegerekend. De rechtbank kan zich met deze conclusie verenigen en neemt deze over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte derhalve dat het bewezenverklaarde aan verdachte volledig kan worden toegerekend.
De rechtbank acht verdachte derhalve strafbaar, nu ten opzichte van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Motivering straf
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de aangaande zijn persoon opgemaakte rapportages, alsmede de vordering van de officier van justitie.
Vrijheidsstraf
Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf moet worden opgelegd. De rechtbank neemt bij de bepaling van de hoogte hiervan in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ten laste van verdachte is bewezen verklaard dat hij [Slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachte rade van het leven heeft beroofd. Dit is te kwalificeren als moord, één van de zwaarste strafbare feiten die de wet kent. De rechtsorde wordt door feiten als deze ernstig geschokt.
Verdachte heeft door zijn handelen een jonge man, vader van twee kinderen, op zeer grove wijze van het leven heeft beroofd. Hiermee heeft hij bovendien ernstig leed toegebracht aan de nabestaanden van het slachtoffer. Daarnaast heeft het misdrijf de omwonenden die ervan getuige zijn geweest hevig geschokt en brengen feiten als het onderhavige grote onrust en gevoelens van onveiligheid in de samenleving teweeg.
Gelet op het motief dat verdachte voor zijn handelen stelt te hebben gehad, te weten dat hij verhaal wilde halen naar aanleiding van een eerdere bedreiging, is het voor de rechtbank onbegrijpelijk en buiten alle proporties dat verdachte het conflict hierover middels toepassing van zeer grof en uiteindelijk dodelijk geweld heeft willen beslechten. De rechtbank rekent verdachte zwaar aan dat hij - gewapend met een honkbalknuppel - de confrontatie heeft gezocht en (toen het slachtoffer ten gevolge van de eerste klap van verdachte weerloos op de grond lag) tot tweemaal toe met kracht op diens hoofd heeft geslagen met de honkbalknuppel en hem daarna in zwaargewonde toestand heeft achtergelaten.
Anderzijds heeft de rechtbank bij het opleggen van de straf rekening gehouden met het feit dat het slachtoffer in de confrontatie voorafgaand aan het gebruik van geweld door verdachte, een agressieve houding heeft aangenomen en daarbij (aanvankelijk) met een mes heeft gedreigd en met het feit dat verdachte blijkens een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 9 augustus 2006 niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging voorts gelet op de eis van de officier alsmede op de hoogte van de straffen, die bij ernstige levensdelicten als deze plegen te worden opgelegd.
Ten slotte houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte voor het bewezenverklaarde volledig toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
Alles overwegende acht de rechtbank de straf als door de officier van justitie geëist, passend.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart het primair meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
- veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren;
beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. H.L. Stuiver, voorzitter, E.M.J. Brink en G.H. Boekaar, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.H.S. Kroeze, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2007.