ECLI:NL:RBGRO:2007:BA2977

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
16 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
18/045449-04
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de bescherming van inheemse diersoorten en de vrijstellingen onder de Flora- en faunawet

In deze zaak heeft de economische politierechter van de Rechtbank Groningen op 16 april 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het in bezit hebben en verhandelen van beschermde inheemse diersoorten, te weten de buizerd (Buteo buteo) en de Amerikaanse torenvalk (Falco sparverius). De verdachte had deze vogels in de tweede helft van 2003 verworven en in Nederland onder zich gehad. De rechter oordeelde dat de Regeling vaststelling beschermde inheemse diersoorten de Falco sparverius aanmerkt als een beschermde inheemse diersoort, en dat er geen bewijs was dat deze aanwijzing onterecht was. De verdediging voerde aan dat de Falco sparverius niet als inheems kon worden beschouwd en dat prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen moesten worden gesteld. De rechter verwierp dit argument en stelde vast dat de verdachte opzettelijk had gehandeld door de vogels te verhandelen zonder te voldoen aan de wettelijke eisen.

De economische politierechter concludeerde dat de verdachte opzettelijk de Flora- en faunawet had overtreden en legde een geldboete op van € 1000,-, waarvan € 500,- voorwaardelijk. De rechter hield rekening met het tijdsverloop en de omstandigheden van de zaak, maar benadrukte dat de verdachte zich in de toekomst moest vergewissen van de wettelijke vereisten bij de handel in vogels. De uitspraak benadrukt de strikte naleving van de Flora- en faunawet en de bescherming van inheemse diersoorten in Nederland.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
Parketnummer: 18/045449-04
Datum uitspraak: 16 april 2007
op tegenspraak
Raadsman: mr. J.J.G. Wilgers, advocaat te Goes
Vonnis van de economische politierechter in de rechtbank te Groningen, in de zaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
27 juni 2005, 7 november 2005 en 2 april 2007.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd: dat
1.
hij in Antwerpen, althans in België in of omstreeks de tweede helft van 2003, althans in of omstreeks 2003, al dan niet opzettelijk,
een buizerd (Buteo buteo),
voorzien van een naadloos gesloten pootring, met het nummer AO 970782
M 0081, met betrekking tot welke vogel tevens een (vals) certificaat,
nr.1245821:03, werd verstrekt of afgegeven,
behorende tot een beschermde inheemse diersoort,
heeft gekocht en/of verworven en/of ten verkoop voorhanden of in voorraad
heeft gehad en/of
in de gemeente Roosendaal, dan wel elders in Nederland,
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of onder zich heeft
gehad en/of heeft verkocht en/of afgeleverd aan zekere [medeverdachte];
art 13 lid 1 ahf/ond a Flora- en faunawet
2.
hij in de gemeente Stadskanaal, althans in Nederland, in of omstreeks september 2003, althans in of omstreeks 2003, al dan niet opzettelijk
een Amerikaanse torenvalk (Falco sparverius), voorzien van een open ring,
met het nummer VPM 55*005
behorende tot een beschermde inheemse diersoort,
ten verkoop voorhanden en/of in voorraad en/of onder zich heeft gehad en/of
heeft verkocht en/of afgeleverd aan zekere [medeverdachte];
art 13 lid 1 ahf/ond a Flora- en faunawet
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Door de raadsman is ter terechtzitting d.d. 2 april 2007 allereerst betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard moet worden, omdat de tenlastegelegde feiten “oud” zijn – zij dateren uit de tweede helft van 2003 –, terwijl de ernst van die feiten gering is.
Voor de toetsing of er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 van het EVRM, acht de economische politierechter het volgende van belang.
Het dossier is afgerond op 15 november 2004. Op 12 januari 2005 is aan verdachte een transactievoorstel gedaan, welk voorstel hij niet heeft geaccepteerd. In februari 2005 heeft de raadsman zich gesteld. De zaak is ter terechtzitting d.d. 27 juni 2005 inhoudelijk behandeld. De economische politierechter heeft het onderzoek ter terechtzitting geschorst, om zowel de raadsman als de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de door hen ter zake ingenomen standpunten nader te voorzien van schriftelijke onderbouwing, en voorts om zowel de raadsman als de officier van justitie in de gelegenheid te stellen kenbaar te maken of zij het (doen) horen van een of meer getuigen en/of getuige-deskundigen van belang achtten en zo ja, daarvan opgave te doen.
Door de raadsman is bij brief van 5 oktober 2005 zijn ter terechtzitting d.d. 27 juni 2005 ingenomen standpunt nader toegelicht. Voorts heeft de raadsman, bij afzonderlijke brief van 5 oktober 2005, de namen doorgegeven van drie personen die hij ter terechtzitting als getuigen wil (doen) horen. Bij brief van 14 oktober 2005 heeft de raadsman de namen doorgegeven van nog drie personen die hij ter terechtzitting als getuigen wil (doen) horen. Bij brief van 7 november 2005 heeft de raadsman bericht dat hij van de zes door hem opgegeven personen er in elk geval drie als getuigen wil (doen) horen. De zaak is ter terechtzitting d.d. 7 november 2005 voortgezet behandeld. De economische politierechter heeft het onderzoek ter terechtzitting geschorst en de stukken in handen gesteld van de rechter-commissaris teneinde in elk geval de door de raadsman in zijn brief van 7 november 2005 genoemde drie getuigen te doen horen. Deze getuigen zijn door de rechter-commissaris verhoord op 19 september 2006 en 24 oktober 2006. Bij de verhoren waren zowel de raadsman als de officier van justitie aanwezig.
Vervolgens is door de officier van justitie een nota d.d. 12 februari 2007 toegevoegd aan het dossier, welke nota bij brief van 14 februari 2007 is verzonden aan de raadsman.
De zaak is ter terechtzitting d.d. 2 april 2007 voortgezet behandeld.
Op grond van bovenvermelde gegevens komt de economische politierechter tot het oordeel dat er geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. Het tijdsverloop tussen de verwijzing naar de rechter-commissaris en de voortgezette behandeling ter terechtzitting d.d. 2 april 2007 is weliswaar onwenselijk lang maar nog niet onredelijk, waarbij zij aangetekend dat uit het dossier naar voren komt dat dat tijdsverloop mede is veroorzaakt door verhinderdata van getuigen, raadsman en officier van justitie.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een geldboete van € 500,- subsidiair 10 dagen vervangende hechtenis en ter zake van het onder 2 tenlastegelegde eveneens wordt veroordeeld tot een geldboete van € 500,- subsidiair 10 dagen vervangende hechtenis. Daarbij heeft de officier van justitie aangegeven dat hij ter zake van beide feiten van oordeel is dat deze niet opzettelijk zijn begaan, en derhalve zijn aan te merken als overtredingen.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vooreerst merkt de economische politierechter op dat zij het bepaalde in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Flora- en faunawet leest in samenhang met de zinsnede beginnend met (onder b) “te koop te vragen” en eindigend met “of onder zich te hebben”. Het bepaalde onder a is zinledig indien het niet door vorenvermelde zinsnede wordt gevolgd.
Artikel 13, eerste lid, onder a, van de Flora- en faunawet verbiedt – kort gezegd – het onder zich hebben van inheemse diersoorten.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, onder b van de Flora- en faunawet wordt als beschermde inheemse diersoort aangemerkt: “alle van nature op het Europese grondgebied van de Lid-Staten van de Europese Unie voorkomende soorten vogels met uitzondering van gedomesticeerde vogels behorende tot bij algemene maatregel van bestuur aangewezen soorten.”
De “Regeling vaststelling beschermde inheemse diersoorten”, nader uitgewerkt in de “Bekendmaking lijsten beschermde inheemse diersoorten” wijst in Bijlage 2 als beschermde inheemse diersoort onder meer aan de Buteo buteo (buizerd) en de Falco sparverius (Amerikaanse torenvalk).
De raadsman heeft niet bestreden dat de Buteo buteo is aan te merken als een vogel behorende tot een van nature op het Europese grondgebied van de Lid-Staten van de Europese Unie voorkomende soort vogels.
Ten aanzien van de Falco sparverius heeft de raadsman betoogd dat deze vogel niet kan worden aangemerkt als een vogel behorende tot een van nature op het Europese grondgebied van de Lid-Staten van de Europese Unie voorkomende soort vogels. Verder heeft de raadsman naar voren gebracht – zo heeft de economische politierechter de raadsman althans verstaan – dat ingevolge Europese wet- en regelgeving de Falco sparverius dient te worden aangemerkt als een vogel, behorende tot een beschermde uitheemse (en dus niet: inheemse) diersoort, genoemd in bijlage B bij de basisverordening. Daarom valt de Falco sparverius onder de vrijstelling van het bezitsverbod, zoals vermeld in artikel 11 van de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet, aldus de raadsman.
In de visie van de raadsman is het een kwalijke zaak dat de Falco sparverius voor de Nederlandse wet- en regelgeving geldt als behorende tot een beschermde inheemse diersoort. De raadsman is van mening dat over deze in zijn visie onjuiste classificatie prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen dienen te worden gesteld.
De economische politierechter volgt de raadsman hierin niet. Blijkens Bijlage 2 als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Regeling vaststelling beschermde inheemse diersoorten komt de Falco sparverius voor in Europa. De omstandigheid dat de Falco sparverius, zoals ter terechtzitting aan de orde is geweest, (slechts) een dwaalgast is of zou zijn, doet hieraan niet af. Ook overigens is niet gebleken dat de Falco sparverius onterecht als beschermde inheemse diersoort is aangewezen.
De economische politierechter ziet geen aanleiding om hierover prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen.
De raadsman heeft verder betoogd dat er voor het onder zich hebben van de Falco sparverius een vrijstelling van het verbod van artikel 13 van de Flora- en faunawet gold omdat verdachte de Falco sparverius heeft verkregen overeenkomstig de in Duitsland geldende bepalingen. Daartoe heeft de raadsman gesteld dat de Falco sparverius is gekweekt in het vogelpark Metelen in Duitsland. Verdachte heeft de Falco sparverius gekocht van dit vogelpark, aldus de raadsman.
De economische politierechter overweegt hieromtrent als volgt.
Vrijstelling van artikel 13 van de Flora- en faunawet is mogelijk op basis van artikel 75 van voornoemde Wet. Dit artikel is nader uitgewerkt in het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten (hierna: het Besluit) en in de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en Faunawet.
In artikel 5 van het Besluit is bepaald dat artikel 13 van de Flora- en faunawet niet geldt voor – voorzover hier van belang – gefokte vogels behorende tot een beschermde inheemse diersoort, indien de houder kan aantonen dat de vogels zijn gefokt en voorzover:
a. deze vogels zijn voorzien van een pootring als bedoeld in artikel 6;
b. registratie heeft plaatsgevonden in de administratie als bedoeld in artikel 8; en
c. voldaan is aan de krachtens artikel 18 gestelde regels.
In artikel 6 van het Besluit is bepaald – kort gezegd – dat gefokte vogels behorende tot een beschermde inheemse diersoort dienen te zijn voorzien van een gesloten pootring.
Verdachte heeft op 25 oktober 2004 ten overstaan van verbalisant J. Smit verklaard dat de Falco sparverius die hij op 18 augustus 2003 heeft gekocht en in september 2003 heeft verkocht, een VPM-ring had en dat VPM-ringen open ringen zijn, die geoorloofd zijn bij de Falco sparverius.
Vaststaat dat de Falco sparverius niet was voorzien van een gesloten pootring. Bovendien is niet aangetoond dat was voldaan aan het bepaalde in artikel 5, onder b, van het Besluit. Derhalve is niet voldaan aan de eisen die gelden voor het vallen onder de hiervoor genoemde vrijstelling.
Wellicht ten overvloede merkt de economische politierechter nog het volgende op. Voorzover door de raadsman is beoogd te betogen dat door de Duitse autoriteiten een ontheffing was verleend van het vereiste van het bezit van een gesloten pootring, wordt overwogen dat daarvan niet is gebleken. Overigens heeft verdachte naar het oordeel van de economische politierechter voorts onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de Falco sparverius die hij onder zich had, daadwerkelijk is gekweekt in vogelpark Metelen in Duitsland.
De raadsman heeft voorts terzake van het onder 1 en onder 2 tenlastegelegde aangevoerd dat verdachte niet opzettelijk heeft gehandeld.
Ter onderbouwing heeft de raadsman terzake van het onder 1 tenlastegelegde betoogd dat verdachte nog nooit eerder de Engelse versie van het certificaat had gezien; verdachte kende alleen de Belgische versie ervan. Daarom heeft verdachte niet kunnen en ook niet hoeven onderkennen dat het certificaat vals was, aldus de raadsman.
Terzake van het onder 2 tenlastegelegde heeft de raadsman betoogd dat verdachte meende dat VPM-ringen, die open ringen zijn, geoorloofd zijn bij de Falco sparverius.
Hieromtrent overweegt de economische politierechter als volgt.
Gelet op verdachtes eigen verklaringen omtrent de mate waarin hij zich, vanaf eind 2001, bezig hield met (de handel in) roofvogels, is de economische politierechter van oordeel dat verdachte zelf een onderzoeksplicht had om na te gaan of ten aanzien van de door hem gekochte (en weer doorverkochte) vogels was voldaan aan de geldende wet- en regelgeving. Door niet te voldoen aan die onderzoeksplicht heeft verdachte welbewust het risico aanvaard dat hij de vogels die behoorden tot een beschermde inheemse diersoort, in strijd met de daartoe geldende rechtsregels onder zich had. Aldus heeft verdachte naar het oordeel van de economische politierechter opzettelijk, in voorwaardelijke zin, gehandeld.
Bewezenverklaring
De economische politierechter acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in Antwerpen in de tweede helft van 2003, opzettelijk, een buizerd (Buteo buteo), voorzien van een naadloos gesloten pootring, met het nummer AO 970782 M 0081, met betrekking tot welke vogel een vals certificaat, nr.1245821:03, werd verstrekt of afgegeven,
behorende tot een beschermde inheemse diersoort, heeft verworven en
in de gemeente Roosendaal, dan wel elders in Nederland, binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en onder zich heeft gehad en heeft verkocht en afgeleverd aan zekere [medeverdachte].
2.
hij in Nederland, in september 2003, opzettelijk, een Amerikaanse torenvalk (Falco sparverius), voorzien van een open ring, met het nummer VPM 55*005
behorende tot een beschermde inheemse diersoort, onder zich heeft gehad en heeft verkocht aan zekere [medeverdachte].
De economische politierechter acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Kwalificatie
Hetgeen de economische politierechter bewezen heeft verklaard levert de volgende strafbare feiten op:
1. Opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13, eerste lid van de Flora- en faunawet; en
2. Opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13, eerste lid van de Flora- en faunawet.
Strafbaarheid van verdachte
De economische politierechter acht verdachte strafbaar, nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Motivering straf
Bij de bepaling van de straf heeft de economische politierechter rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals daarvan uit het onderzoek op de terechtzittingen is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, alsmede de vordering van de officier van justitie.
Geldboete
Op grond van al het bovenstaande is de economische politierechter van oordeel dat een geldboete moet worden opgelegd.
De economische politierechter zal aan verdachte een geldboete opleggen die, wat de hoogte ervan betreft, gelijk is aan de som van de beide geldboetes die de officier van justitie heeft geëist, niettegenstaande het feit dat de economische politierechter – anders dan de officier van justitie – bewezen acht dat verdachte beide feiten opzettelijk heeft begaan. De economische politierechter acht een hogere geldboete dan door de officier geëist niet passend, gelet op het tijdsverloop. Zoals eerder overwogen is de economische politierechter van oordeel dat er geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn, maar feit is wel dat verdachte lange tijd in onzekerheid heeft verkeerd over het strafrechterlijk oordeel van vandaag. Om die reden zal de economische politierechter geen hogere geldboete opleggen dan geëist.
De economische politierechter zal voorts – anders dan door de officier van justitie geëist – een deel van de geldboete voorwaardelijk opleggen. Met het voorwaardelijk opleggen van een deel van de geldboete beoogt de economische politierechter aan verdachte duidelijk te maken dat hij, indien hij zich opnieuw zou gaan bezighouden met (de handel in) vogels, zich ervan dient te vergewissen of en zo ja, onder welke condities een en ander is toegestaan.
Ten slotte wordt met het voorwaardelijk opleggen van een deel van de geldboete beoogd verdachte meer in het algemeen ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw een strafbaar feit te begaan.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De economische politierechter heeft gelet op:
- de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- artikel 13 van de Flora- en faunawet; en
- de artikelen 1a, 2, en 6 van de Wet op de economische delicten.
BESLISSING
De economische politierechter:
- verklaart het onder 1 en 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
- verklaart verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar.
- verklaart het onder 1 en 2 meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
- veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
een geldboete van € 1000,- (zegge: duizend euro) met bevel dat voor geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, vervangende hechtenis voor de duur van 20 dagen zal worden toegepast.
- bepaalt, dat van deze straf een gedeelte, groot € 500,- (zegge: vijfhonderd euro), niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de op twee jaren gestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. R. Depping, economische politierechter, in tegenwoordigheid van M. Smit-Colnot, als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 april 2007.