ECLI:NL:RBGRO:2007:BA1284

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
21 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
18/670297-06
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag met klauwhamer door ex-vriend

In deze zaak heeft de rechtbank Groningen op 21 maart 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 57-jarige man die zijn ex-vriendin met een klauwhamer op het hoofd heeft geslagen. De verdachte, die in 1949 is geboren en thans preventief gedetineerd is, werd beschuldigd van poging tot moord, maar de rechtbank oordeelde dat poging doodslag bewezen kon worden. De feiten zijn als volgt: op 11 juni 2006 ging de verdachte naar de woning van zijn ex-vriendin, met wie hij kort daarvoor een relatie had beëindigd. Hij had de intentie om haar te doden, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor voorbedachte raad. De verdachte had de klauwhamer meegenomen en na een kort gesprek met het slachtoffer, waarbij hij haar de hamer kwam terugbrengen, sloeg hij haar meermalen op het hoofd. De rechtbank concludeerde dat de verdachte handelde vanuit een plotselinge woede, zonder voorafgaand kalm beraad.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van zes jaar op, met daarnaast TBS met dwangverpleging, gezien de noodzaak tot behandeling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een gebrekkige ontwikkeling had in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis en dat er een recidiverisico bestond. De rechtbank nam in overweging dat het slachtoffer ernstig letsel had opgelopen en dat de gevolgen van het misdrijf onherstelbaar waren. De rechtbank vond het noodzakelijk dat de verdachte behandeld zou worden om de kans op herhaling te verkleinen. De uitspraak werd gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden, waarbij de rechtbank de ernst van het delict en de impact op het slachtoffer in acht nam.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 18/670297-06
datum uitspraak: 21 maart 2007
op tegenspraak
raadsman: mr. A. Allersma
V O N N I S
van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats] in 1949,
wonende te [woonplaats],
thans preventief gedetineerd in P.I. HvB Ter Apel te Ter Apel.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 28 september 2006, 19 december 2006 en 7 maart 2007.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd: dat
hij op of omstreeks 11 juni 2006, in de gemeente [pleegplaats],
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en
met voorbedachten rade een vrouw, genaamd [slachtoffer], van het leven te
beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
- met een (klauw)hamer, althans een hard voorwerp van zijn, verdachtes, woning
naar de woning van die [slachtoffer] is gegaan en/of
- (vervolgens) aldaar, in (de deuropening en/of de hal van) de woning van die
[slachtoffer], die [slachtoffer] met een (klauw)hamer, althans een hard voorwerp, meermalen,
althans eenmaal, met kracht, op/tegen het hoofd heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 11 juni 2006, in de gemeente [pleegplaats],
aan een vrouw, genaamd [slachtoffer], opzettelijk en met voorbedachten rade,
althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (ernstig hersenletsel), heeft
toegebracht, door opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans
opzettelijk,
- met een (klauw)hamer, althans een hard voorwerp, van zijn, verdachtes,
woning naar de woning van die [slachtoffer] te gaan en/of
- (vervolgens) in (de deuropening en/of de hal van) de woning van die [slachtoffer],
die [slachtoffer] met een (klauw)hamer, althans een hard voorwerp meermalen, althans
eenmaal met kracht, op/tegen het hoofd te slaan;
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde - poging tot moord - wordt veroordeeld tot acht jaar gevangenisstraf en voorts dat verdachte ter beschikking wordt gesteld met bevel tot dwangverpleging.
Bewijsoverwegingen
De officier van justitie heeft betoogd dat er sprake is van de voor de primair tenlastegelegde poging tot moord vereiste voorbedachte raad. Daartoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat het er in zijn visie voor moet worden gehouden dat er twéé hamers in het spel zijn, en niet - zoals de verdachte wil doen voorkomen - één hamer.
Volgens de officier van justitie is verdachte - wiens liefdesrelatie met aangeefster [slachtoffer] kort daarvóór was geëindigd - op de avond van het misdrijf met twee hamers naar het appartement van aangeefster gegaan, te weten met een geel/zwarte "Gamma"-hamer (die eigendom is van aangeefster en die verdachte van haar had geleend) en met een rood/zwarte "Skandia"-klauwhamer (die eigendom was van verdachte). Verdachte heeft aangebeld bij aangeefster. Meteen nadat aangeefster de deur had geopend, heeft hij haar gezegd dat hij haar hamer kwam terugbrengen, waarbij hij haar de "Gamma"-hamer heeft getoond. Vervolgens heeft hij aangeefster met de andere hamer, de "Skandia"-klauwhamer, meermalen op haar hoofd geslagen, waarna hij haar voor dood heeft achtergelaten in haar appartement. Verdachte heeft de "Gamma"-hamer achtergelaten in het appartement van aangeefster, opdat hij - bij politieonderzoek - naar waarheid zou kunnen verklaren dat hij bij aangeefster was geweest om haar de geleende "Gamma"-hamer terug te bezorgen.
De officier van justitie is dan ook van oordeel dat verdachte naar het appartement is gegaan met de bedoeling aangeefster te doden, waartoe hij van tevoren een plan had uitgedacht. Aldus heeft verdachte met voorbedachte raad gehandeld en moet hij worden veroordeeld ter zake van poging tot moord, aldus de officier van justitie.
Subsidiair heeft de officier van justitie ter terechtzitting betoogd dat, mocht de rechtbank van oordeel zijn dat er geen of onvoldoende bewijs voorhanden is voor zijn veronderstelling dat verdachte van tevoren een plan heeft uitgedacht om aangeefster te vermoorden (waartoe verdachte vervolgens met twee hamers naar aangeefster is gegaan), "voorbedachte raad" - en daarmee poging tot moord - desalniettemin kan worden bewezenverklaard. Daartoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte heeft verklaard dat hij nog korte tijd met aangeefster heeft gesproken, direct voorafgaande aan het moment waarop hij haar met de klauwhamer meermalen op haar hoofd heeft geslagen. Deze "korte tijd" levert op dat tussen enerzijds het besluit om (te pogen) aangeefster te doden en anderzijds de daad zelf voldoende tijd was verstreken om te kunnen spreken van "na kalm beraad en rustig overleg", aldus de officier van justitie.
Ter terechtzitting heeft de raadsman betoogd dat verdachte terzake van de primair tenlastegelegde poging tot moord dient te worden vrijgesproken, nu er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte met voorbedachte raad heeft getracht het slachtoffer van het leven te beroven. Ter adstructie van zijn betoog heeft de raadsman aangevoerd dat er geen bewijs is voor de veronderstelling van de officier van justitie dat verdachte met twee hamers naar aangeefster is gegaan. Verdachte heeft zowel ten overstaan van de politie als ter terechtzitting een- en andermaal verklaard dat hij met de van aangeefster geleende hamer naar haar appartement is gegaan om haar die hamer terug te bezorgen. Nadat aangeefster de deur had geopend, hebben verdachte en aangeefster kort met elkaar gesproken. Bij het overhandigen van de hamer aan aangeefster, heeft verdachte tegen haar op cynische dan wel sarcastische toon gezegd: "Eigenlijk zou ik je hiermee een klap op je harde kop moeten geven." Hierop nam aangeefster een fiere houding aan en zei tegen verdachte: "Ga je gang". Deze woorden - "Ga je gang" - hebben bij verdachte iets doen knappen. De beweging waarmee verdachte aan aangeefster de hamer wilde overhandigen, is vloeiend overgegaan in het opheffen van zijn hand, met daarin de hamer, boven het hoofd van aangeefster en vervolgens, evenzo vloeiend, in de slaande bewegingen óp haar hoofd. Verdachte heeft gehandeld vanuit een plotselinge, blinde woede. Er volgde een - in verdachtes eigen woorden - "eruptie van geweld". Voorafgaand aan zijn handelen heeft verdachte geen moment van kalm beraad en rustig overleg gehad. Daarom is er geen sprake van poging tot moord, aldus de raadsman.
De raadsman heeft tenslotte aangegeven dat verdachte erkent dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de primair impliciet tenlastegelegde poging tot doodslag.
De rechtbank overweegt het volgende.
Voor de beoordeling van de vraag of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat er sprake was van handelen met voorbedachte raad zijn de volgende bevindingen van belang:
* Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij aangeefster heeft geslagen met de hamer die hij van haar had geleend en die hij haar (op zaterdagavond rond 22:30 uur) kwam terugbezorgen. Voorts heeft hij bij de politie verklaard dat hij, nadat hij aangeefster met de hamer op haar hoofd had geslagen, is teruggelopen naar zijn eigen appartement (gelegen boven dat van aangeefster), waar hij de hamer heeft opgeborgen in een kastje.
* Bij de doorzoeking van de woning van verdachte is, in het kastje, een rood/zwarte
"Skandia"-klauwhamer aangetroffen. De klauwhamer bleek te zijn schoongemaakt. Ook de wasbak bleek te zijn schoongemaakt. Evenwel zijn op de klauwhamer en op het rubbertje van de gootsteen bloedsporen aangetroffen. Voorts zijn T-shirts met daarop bloed aangetroffen in de wasmand, tussen ander wasgoed. Verdachte heeft, door de politie met de klauwhamer geconfronteerd, verklaard dat deze klauwhamer de door hem van aangeefster geleende hamer is, waarmee hij haar op het hoofd heeft geslagen.
* Op 19 juli 2006 is verdachte door de politie geconfronteerd met het feit dat uit de
administratie van bouwmarkt [bouwmarkt], via het systeem [Bouwkaart], is gebleken dat verdachte op 19 juni 2003 bij [bouwmarkt] een klauwhamer heeft gekocht van het merk Skandia. Verdachte heeft hierover tijdens het verhoor verklaard dat hij erbij blijft dat de rood/zwarte "Skandia"-klauwhamer niet van hem is, maar van aangeefster.
Ter terechtzitting heeft verdachte - voor zover hier van belang - verklaard dat het heel goed zo zou kunnen zijn dat de rood/zwarte "Skandia"-klauwhamer wel degelijk op 19 juni 2003 door hem is gekocht. Hij kan zich deze aankoop evenwel niet specifiek herinneren, omdat hij in die periode veel gereedschap heeft gekocht bij [bouwmarkt]. In elk geval verkeerde hij in de veronderstelling dat die rood/zwarte klauwhamer van aangeefster was. Dat was er de reden van dat hij aangeefster de klauwhamer wilde terugbezorgen, aldus verdachte.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er enige aanwijzingen voor het door de officier van justitie voorgestane scenario met de twee hamers. Zo past in dit scenario de verklaring van aangeefster dat zij bij verdachte haar geel/zwarte "Gamma"-hamer heeft gezien en dat zij meent dat die hamer overging van verdachtes hand in haar hand, pal vóórdat zij voelde dat zij harde klappen op haar hoofd kreeg.
Verder past in dit scenario dat verdachte lange tijd en zonder aflaten heeft volgehouden dat de "Skandia"-klauwhamer, waarmee het misdrijf is gepleegd, niet van hem is, maar van aangeefster en dat hij die hamer van aangeefster had geleend. In dit verband merkt de rechtbank op dat zij als vaststaand aanneemt dat de "Skandia"-klauwhamer toebehoorde aan verdachte, niet alleen op grond van de verklaring van de eigenaar van [bouwmarkt], maar ook op grond van de verklaring van aangeefster en van de getuige [getuige]. [Getuige] heeft, na het zien van foto's van beide hamers, verklaard dat hij de geel/zwarte "Gamma"-hamer herkent als zijnde de hamer van aangeefster en dat hij de "Skandia"-klauwhamer niet eerder heeft gezien. Ook heeft [getuige] verklaard dat aangeefster geen klauwhamer heeft.
Verdachte heeft - zoals hierboven reeds is aangegeven - eerst ter terechtzitting verklaard dat de "Skandia"-klauwhamer inderdaad van hem zou kunnen zijn geweest, maar dat hij in elk geval in de veronderstelling verkeerde dat deze van aangeefster was.
Voorts merkt de rechtbank op dat verdachte heeft verklaard dat hij kort met aangeefster heeft gesproken, vóórdat er - nadat aangeefster hem de woorden "Ga je gang" had toegevoegd - iets bij hem knapte en hij haar met de klauwhamer op haar hoofd heeft geslagen.
Ter terechtzitting heeft verdachte, gevraagd naar een indicatie omtrent de duur van het gesprek, verklaard dat hij inschat dat dat gesprek een aantal minuten heeft geduurd. Tegenover deze verklaring van verdachte staat dat aangeefster heeft verklaard dat zij vrijwel direct nadat zij de deur voor verdachte had geopend, klappen op haar hoofd heeft gevoeld, na de mededeling van verdachte dat hij haar hamer kwam terugbrengen en de door haar ervaren "overhandiging" van de hamer. Aangeefster heeft nadrukkelijk verklaard dat er geen sprake is geweest van een gesprek tussen haar en verdachte. Deze verklaring van aangeefster, inhoudende dat verdachte vrijwel meteen nadat aangeefster de deur had geopend, haar met de klauwhamer op haar hoofd heeft geslagen, past in het door de officier van justitie geschetste beeld van een man die handelingsbewust is.
Niettegenstaande deze aanwijzingen voor het scenario met de twee hamers - waaruit zou volgen dat sprake was van voorbedachte raad -, acht de rechtbank evenwel in het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende wettig bewijs voorhanden voor het oordeel dat verdachte bij de poging om aangeefster van het leven te beroven, heeft gehandeld na kalm beraad en rustig overleg. Daartoe overweegt de rechtbank allereerst dat er weliswaar aanwijzingen, maar geen concreet bewijs aanwezig is dat verdachte daadwerkelijk met twee hamers naar aangeefster is gegaan. Bovenvermelde aanwijzingen zijn naar het oordeel van de rechtbank derhalve onvoldoende om tot een bewezenverklaring van voorbedachte raad bij verdachte te kunnen komen.
Ook is er onvoldoende wettig bewijs om te komen tot het oordeel dat verdachte, vóórdat hij aangeefster met de klauwhamer op haar hoofd is gaan slaan, tijd heeft gehad zich te beraden op het te nemen of genomen besluit. Tegenover de eigen verklaring van verdachte dat hij, aan het eind van het korte gesprek met aangeefster, vanuit een impuls heeft gehandeld, staat immers louter de verklaring van aangeefster dat hij haar vrijwel direct nadat zij de deur had geopend, heeft geslagen. Niet kan derhalve met zekerheid worden vastgesteld dat verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bewezenverklaring
Verdachte heeft ter terechtzitting de poging tot doodslag erkend, in die zin dat hij aangeefster met een hamer een klap op haar hoofd heeft gegeven.
In het strafdossier bevindt zich een door het NFI uitgebracht rapport d.d. 10 augustus 2006 betreffende letselinterpretatie, waarin is gerapporteerd dat in de schedel van aangeefster vijf afzonderlijke gebieden met fracturen zijn te identificeren, die zijn ontstaan door lokale, hevige mechanische geweldsinwerking van buitenaf. De conclusie van het rapport luidt dat er ten minste vijf maal op het hoofd is geslagen met de fracturen tot gevolg. Om dergelijke fracturen te veroorzaken bij een persoon met een normale schedeldikte zoals bij aangeefster, moet er een aanzienlijke kracht zijn toegepast. De vorm van de impressiefracturen kan passen bij een hamer, aldus het gestelde in het rapport.
Ter terechtzitting met deze conclusie van het NFI geconfronteerd, heeft verdachte verklaard dat hij die conclusie van het NFI niet anders kan duiden dan dat hij vijf maal met de hamer op het hoofd van aangeefster zal hebben geslagen.
Mede gelet op de conclusie, vervat in voormeld rapport van het NFI, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan,
met dien verstande dat:
hij op 11 juni 2006, in de gemeente [pleegplaats],
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een vrouw, genaamd [slachtoffer], van het leven te beroven, met dat opzet,
- met een klauwhamer van zijn, verdachtes, woning naar de woning van die [slachtoffer] is gegaan en
- vervolgens aldaar, in (de deuropening en/of de hal van) de woning van die [slachtoffer], die [slachtoffer] met een klauwhamer meermalen met kracht, op/tegen het hoofd heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Kwalificatie
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard levert het volgende strafbare feit op:
Poging tot doodslag.
Strafbaarheid van verdachte
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychologische onderzoeksrapportage d.d. 14 november 2006, opgemaakt door A. Warnaar, forensisch-, klinisch psycholoog en psychotherapeut en de psychiatrische onderzoeksrapportage d.d. 20 november 2006, opgemaakt door T.W.D.P. van Os, psychiater.
Voorts zijn ter terechtzitting A. Warnaar en T.W.D.P. van Os als getuige-deskundigen gehoord.
De onderzoeksrapportage van Warnaar houdt als conclusie in, dat bij verdachte een gebrekkige ontwikkeling in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken en voorts een ziekelijke stoornis in de vorm van alcoholmisbruik bestaat. Deze gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis bestonden ten tijde van het plegen van hetgeen verdachte ten laste gelegd wordt en zijn van dien aard dat het tenlastegelegde
- indien bewezen - hem dientengevolge in licht verminderde mate kan worden toegerekend.
De onderzoeksrapportage van Van Os houdt als conclusie in, dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens, namelijk een gemengde persoonlijkheidsstoornis met voornamelijk narcistische trekken. Het alcoholmisbruik is een compensatiemechanisme op basis van deze gebrekkige ontwikkeling. Deze gebrekkige ontwikkeling bestond ook ten tijde van hetgeen verdachte wordt ten laste gelegd. De gebrekkige ontwikkeling van verdachte is van dien aard dat verdachte voldoende inzicht had in het ongeoorloofde van hetgeen hem ten laste wordt gelegd - indien bewezen -, maar over onvoldoende coping-mechanismen beschikte om zijn wil naar aanleiding van dit inzicht te bepalen. Verdachte heeft nauwelijks zicht op de onderliggende agressieproblematiek en de verlatingsdepressie. Om die reden is verdachte voor het hem tenlastegelegde feit - indien bewezen - licht verminderd toerekeningsvatbaar.
De rechtbank verenigt zich met voormelde conclusies, maakt die tot de hare en concludeert met betrekking tot de toerekenbaarheid van verdachte dat het bewezenverklaarde aan verdachte in licht verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank acht verdachte derhalve strafbaar, nu ten opzichte van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Vrijheidsstraf en terbeschikkingstelling
De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek op de terechtzittingen is gebleken.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden - de navolgende omstandigheden.
Verdachte is op een zaterdagavond rond 22:30 uur naar het appartement van aangeefster
- met wie hij een liefdesrelatie had onderhouden die kort daarvóór was geëindigd - gegaan om, althans volgens zijn verklaring, aan haar enkele spullen terug te brengen die van haar waren, waaronder een klauwhamer. Nadat aangeefster de deur had geopend, heeft hij haar met de klauwhamer meermalen op haar hoofd geslagen. Aangeefster was tegenover verdachte volkomen weerloos. De aangebrachte verwondingen wijzen erop dat verdachte haar met intens geweld heeft geslagen.
Verdachte heeft aangeefster vervolgens in hulpeloze staat achtergelaten. Verdachte is teruggegaan naar zijn eigen appartement, waar hij de klauwhamer heeft schoongemaakt, de wasbak heeft schoongemaakt, zijn bebloede kleding in de wasmand heeft gedaan en schone kleding heeft aangetrokken. Na de aanslag op haar leven is aangeefster er, ondanks de slechte toestand waarin zij verkeerde, in geslaagd om de politie te bellen en aan de politie te zeggen dat zij door haar ex-vriend en buurman met een hamer op het hoofd was geslagen. Daarop is de politie naar het appartement van verdachte gegaan. Op aanbellen en roepen door de politie heeft verdachte niet gereageerd. Nadat de politie zich de toegang tot het appartement van verdachte had verschaft door de voordeur te forceren, bleek dat verdachte in zijn appartement aanwezig was en in het donker zat. Uit dit samenstel van factoren leidt de rechtbank af dat verdachte heeft getracht de sporen van het misdrijf weg te maken.
Verdachte heeft, kort na zijn aanhouding, in eerste instantie ten overstaan van de politie verklaard dat hij aangeefster niets heeft aangedaan, maar dat aangeefster hém pijn heeft gedaan. Uit deze eerste verklaring van verdachte, bezien in samenhang met hetgeen uit de gedragsdeskundige rapportages omtrent de persoon van verdachte naar voren is gekomen, leidt de rechtbank af dat de aanleiding voor deze gruwelijke gebeurtenis was dat verdachte niet kon verkroppen dat de relatie met aangeefster was geëindigd.
Door dit schokkende misdrijf is aan het slachtoffer veel en onherstelbaar leed toegebracht. Uit de zich in het dossier bevindende uitvoerige medische rapportage over aangeefster blijkt dat aangeefster ternauwernood is ontkomen aan de dood en dat de gevolgen voor haar lichamelijke - en in het verlengde daarvan haar geestelijke - conditie ernstig zijn. Ter terechtzitting heeft aangeefster een slachtofferverklaring afgelegd over hetgeen haar is overkomen en over de gevolgen die het misdrijf voor haar heeft gehad en in de toekomst nog zal hebben, in de eerste plaats voor haar gezondheid, maar daarnaast ook voor haar maatschappelijk functioneren. Wat dit laatste aspect betreft, heeft aangeefster verklaard dat zeer waarschijnlijk is dat zij haar beroep (haptotherapeute) niet meer zal kunnen uitoefenen op de wijze zoals zij dit gewoon was te doen, terwijl ook haar sociale leven vanzelfsprekend te lijden heeft gehad en het haar veel inspanning kost de draad weer op te pakken.
Voorts heeft het misdrijf grote verslagenheid teweeggebracht bij familie, vrienden en patiënten van aangeefster en is door verdachtes handelen de rechtsorde ernstig geschokt.
In de reeds hiervoor genoemde rapportages wordt geconcludeerd dat er zonder behandeling van verdachte sprake is van recidiverisico, mede op grond waarvan wordt geadviseerd om verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met een langdurige proeftijd met als bijzondere voorwaarde het ondergaan van intensieve (psychoanalytische en/of psychotherapeutische) behandeling.
Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op de aard en de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, echter een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van meer dan vier jaar op zijn plaats, zodat ingevolge artikel 14a van het Wetboek van Strafrecht het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel is uitgesloten.
De rechtbank acht alles overwegende een gevangenisstraf op zijn plaats voor de duur van zes jaar. De rechtbank komt tot een lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie geëist omdat de officier van justitie aan zijn eis poging tot moord ten grondslag heeft gelegd, terwijl thans veroordeling volgt terzake van poging tot doodslag.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verdachte, bij wie tijdens het begaan van het bewezenverklaarde een gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens bestond - waarbij zij aangetekend dat in de visie van psycholoog Warnaar bij verdachte tevens een ziekelijke stoornis der geestvermogens bestond -, ter beschikking dient te worden gesteld.
De rechtbank heeft hierbij gelet op de omstandigheden dat het bewezen en strafbaar verklaarde een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen de oplegging van die maatregel eist.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte tevens van overheidswege moet worden verpleegd, omdat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen die verpleging eist.
De rechtbank heeft hierbij betrokken dat in voormelde rapportages - zoals hierboven reeds is overwogen - is geconcludeerd dat er zonder behandeling van verdachte sprake is van recidiverisico, vanwege de aanwezigheid van de persoonlijkheidsstoornis, de ernstige problemen met alcoholgebruik, een ernstig gebrek aan zelfinzicht en de ernstige problemen in intimiteitsrelaties die kunnen escaleren tot, door krenkingen veroorzaakte, agressieve acting-out. Ten aanzien van dit laatste aspect hebben de getuige-deskundigen Warnaar en Van Os desgevraagd ter terechtzitting verklaard dat de recidivekans zal toenemen indien en zodra verdachte opnieuw een affectieve relatie met een vrouw zal aangaan. Dat verdachte een nieuwe relatie zal aangaan achten de getuige-deskundigen zeer waarschijnlijk en ook voor de hand liggend, nu verdachte verlangt naar een intimiteitsrelatie met een vrouw en daar ook gericht naar op zoek is. Verdachtes relationele onmacht levert op dat bij hem, indien hij opnieuw krenking en machteloosheid ervaart, andermaal sprake zal kunnen zijn van agressiedoorbraak.
De getuige-deskundigen hebben ieder voor zich gerapporteerd dat intensieve en langdurige (psychoanalytische en/of psychotherapeutische) behandeling van verdachte geïndiceerd is om gedragsverandering kans van slagen te geven en daarmee het recidiverisico te verminderen.
Ter terechtzitting hebben de getuige-deskundigen ter toelichting op de door hen uitgebrachte rapportages desgevraagd aangegeven dat van groot belang is dat verdachte in de praktijk leert omgaan met nieuwe relaties, ondersteund door intensief therapeutisch contact. Een dergelijke intensieve behandeling en begeleiding van verdachte zal het risico op agressiedoorbraak - welk risico bij verdachte met name bestaat in afhankelijkheidsrelaties - doen afnemen tot een aanvaardbaar niveau. Behandeling in een klinische setting heeft voor verdachte volgens de getuige-deskundigen geen meerwaarde. In een klinische setting zal hij niets leren en zal veeleer sprake zijn van schijnaanpassing. Indien de rechtbank zou besluiten om een gevangenisstraf op te leggen van een zodanige duur dat daardoor het opleggen van een voorwaardelijke straf met een bijzondere voorwaarde dan wel een terbeschikkingstelling met voorwaarden niet mogelijk is, en de rechtbank zou besluiten tot het opleggen van een terbeschikkingstelling met dwangverpleging, dan is het vanuit gedragskundig oogpunt wenselijk dat verdachte na een betrekkelijk korte, intensieve klinische behandeling via een systeem van proefverloven voor een lange periode het door hem geleerde in de praktijk kan toepassen, aldus de getuige-deskundigen.
Nu de rechtbank een gevangenisstraf zal opleggen van zes jaar, waardoor ambulante behandeling in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden ingevolge artikel 38 van het Wetboek van Strafrecht niet tot de mogelijkheden behoort, rest gezien de noodzaak van behandeling van verdachte in relatie tot het gevaar voor de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen dat verdachte - als gevolg van zijn stoornis(sen) - vormt, slechts de terbeschikkingstelling van verdachte met bevel tot verpleging. De rechtbank zal dit dan ook gelasten en bevelen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 37a, 37b, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hierboven is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
- verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
- verklaart het primair meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
- veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
een gevangenisstraf voor de duur van ZES JAREN.
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de veroordeelde ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege zal worden verpleegd.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. E.M.J. Brink, voorzitter, R. Depping en G.H. Boekaar, in tegenwoordigheid van D. van der Ploeg, als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 maart 2007.