ECLI:NL:RBGRO:2007:AZ9348

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
19 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
18/993093-05
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor faillissementsfraude met gevangenisstraf en voorwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Groningen op 19 februari 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van faillissementsfraude. De verdachte, die als feitelijk leidinggevende van de besloten vennootschap [B.V. 2] fungeerde, werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met zijn medeverdachte op bedrieglijke wijze de rechten van schuldeisers had verkort door gelden en goederen aan de boedel te onttrekken en betalingen te verrichten in naam van een rechtsvoorganger, terwijl zij zich bewust waren van de negatieve impact op de solventie van de vennootschap.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de verschillende verweren van de verdachte besproken, waaronder het gebrek aan overtuigend bewijs voor bepaalde beschuldigingen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte en zijn medeverdachte opzettelijk handelingen hadden verricht die de schuldeisers benadeelden, en dat zij niet voldaan hadden aan hun verplichtingen om een deugdelijke administratie te voeren. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, evenals de persoonlijke situatie van de verdachte, die zorg droeg voor zijn minderjarige kinderen.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een zwaardere straf had geëist, afgewezen en een lagere straf opgelegd, rekening houdend met de bewezenverklaring van minder feiten dan door de officier van justitie was gevorderd. De rechtbank heeft de verdachte ook geen geldboete opgelegd, omdat niet was gebleken dat hij persoonlijk financieel voordeel had genoten van de frauduleuze handelingen. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 14a, 14b, 14c, 48, 51, 57 en 341 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 993093-05
datum uitspraak: 19 februari 2007
op tegenspraak
raadsman: mr. G.B. de Jong
V O N N I S
van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[Verdachte],
geboren op [geboortedatum en - plaats],
wonende te [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 maart 2006, 18 september 2006 en 5 februari 2007.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd: dat
de besloten vennootschap [B.V. 2], welke rechtspersoon bij vonnis (van de Rechtbank te Rotterdam van 9 september 2003) in staat van faillissement is verklaard, in de periode van 24 december 2002 tot en met 21 januari 2004 in de gemeente Groningen en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer natuurlijke en/of rechtspersonen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van voornoemde rechtspersoon:
- een of meer geldbedrag(en), althans enig goed, aan de boedel onttrokken heeft, immers buiten bereik en beheer van de (te benoemen) curator gebracht en gehouden, het betreft:
* een of meer geldbedrag(en) (tot een totaal van Euro 362.050,26 of daaromtrent) door schulden van [B.V. 1]. aan meerdere natuurlijke personen en rechtspersonen (waaronder [Bierbrouwer]) te voldoen/betalen en/of deze niet op [B.V. 1] (trachten) te verhalen; en/of
* een of meer geldbedrag(en) (tot een totaalbedrag van Euro 98.317,-- of daaromtrent) door die/dat geldbedrag(en) over te dragen aan [B.V. 3] en/of [B.V. 4], althans die geldbedrag(en) uit de kas te nemen en/of aan de kas te onttrekken, zonder dat daar een zakelijke verantwoording voor bestond/tegenover stond; en/of
- enig(e) goed(eren) (tezamen vormende) de voorra(a)d(en) van [B.V. 2], althans enig goed, aan de boedel ontrokken heeft, immers waren/was die voorra(a)d(en) overgedragen aan [B.V. 3] en/of [B.V. 4], althans niet aan de curator overhandigd of ter beschikking gesteld, en daarmee buiten bereik en beheer van de (te benoemen) curator gebracht en gehouden;
en/of
- ter gelegenheid van het faillissement of op een tijdstip waarop zij wist dat het faillissement niet kon worden voorkomen, een of meer schuldeiser(s) op enige wijze bevoordeeld heeft, te weten: [Pachter] en/of [Advocaten] en/of [Advocaten2] en/of [Adviesgroep] en/of [Bierbrouwer] en/of [Beveiliging] en/of [Leverancier] en/of [Schoonmaakbedrijf], door vorderingen van deze crediteuren te voldoen/betalen;
en/of
- niet voldaan heeft aan de op haar rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 15a, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, en het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in dat artikel bedoeld, immers zijn ondanks (herhaalde) uitnodiging daartoe niet aan de curator uitgeleverd, althans ter beschikking gesteld, in elk geval in de uitgeleverde administratie niet aanwezig, de navolgende onderdelen van die administratie:
* het aandeelhoudersregister; en/of
* de oprichtingsakte dan wel de akte van naamswijziging; en/of
* de management overeenkomsten; en/of
* overeenkomsten van geldlening; en/of
* overeenkomsten en correspondentie met de bank betreffende de door haar aangehouden bankrekeningen; en/of
* de afschriften van de door haar aangehouden bankrekeningen ten behoeve van de exploitatie van horecabedrijven gelegen aan de Grote Markt Zuidzijde in de gemeente Groningen; en/of
* memoriaalboekingen, waaronder begrepen een specificatie van de beginbalans; en/of
* bescheiden betreffende de overname van de exploitatie van horecabedrijven van [B.V. 1]; en/of
* de bescheiden betreffende de exploitatie van het horecabedrijf [Horecabedrijf] in de gemeente Groningen in de periode van 24 december 2002 tot en met 3 februari 2003; en/of
* de loonstaten betreffende het personeel werkzaam in de horecabedrijven [Horecabedrijf] en [Horecabedrijf] in de gemeente Groningen; en/of
* loonbelastingverklaringen en kopieën van de identiteitsbewijzen van een groot aantal, althans een of meer, personeelsleden werkzaam in de horecabedrijven [Horecabedrijven] in de gemeente Groningen,
ten gevolge waarvan de rechten en verplichtingen van de rechtspersoon niet te allen tijde (juist en volledig) kon worden gekend,
tot welk(e) feit(en) hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden gedraging(en) hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, feitelijke leiding heeft gegeven.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, waarbij verdachte gedurende de proeftijd niet staat ingeschreven als bestuurder, aandeelhouder of gemachtigde van een rechtspersoon. Bovendien heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een geldboete van Euro 50.000,- bij niet voldoen en onvoldoende verhaal te vervangen door 380 dagen hechtenis.
Bewijsoverweging
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat verdachte terzake het hem tenlastegelegde wordt vrijgesproken, bij gebreke van overtuigend bewijs.
De rechtbank overweegt terzake het navolgende.
Uit het onderliggende strafdossier blijkt dat verdachte en diens medeverdachte [Medeverdachte] bij uitsluiting bevoegd waren tot het doen van betalingen voor de besloten vennootschap [B.V. 2]. Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat [Medeverdachte] en hijzelf de feitelijk leidinggevenden van [B.V. 2] waren.
Verdachte is naast bestuurder van [B.V. 2], tevens bestuurder geweest van de besloten vennootschap [B.V. 1]. Vanuit [B.V. 1] werden de horecagelegenheden [Horecabedrijven] in Groningen geëxploiteerd. Deze vennootschap is op 18 maart 2003 in staat van faillissement verklaard. Met name het UWV/Gak en de fiscus zijn in dat faillissement als schuldeisers niet voldaan.
Niettemin hebben verdachte en zijn medeverdachte verzuimd als bestuurders van [B.V. 2] een (toereikende) reservering te treffen teneinde ervan verzekerd te zijn dat de rechten van deze schuldeisers niet andermaal zouden worden verkort. Verdachte heeft immers ter terechtzitting verklaard weliswaar eenmalig een reservering te hebben getroffen, maar zich bewust te zijn geweest dat deze reservering niet toereikend zou zijn. Uiteindelijk is er vanuit [B.V. 2] geen enkele betaling aan het UWV/Gak noch aan de fiscus gedaan.
Gelet op de kennis van de ervaring met een faillissement en de daarbij behorende preferente positie van UWV/Gak en de fiscus, die verdachte en zijn medeverdachte hadden, alsmede de opstelling van verdachte en diens medeverdachte zoals hierboven geschetst, is de rechtbank van oordeel dat verdachte en diens medeverdachte bewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat er niet betaald zou worden aan UWV/Gak en de fiscus. Derhalve is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van het bedrieglijk verkorten van de rechten van preferente schuldeisers.
Terzake het onttrekken van gelden aan de boedel door onverplicht schulden van de rechtsvoorganger [B.V. 1] te voldoen, overweegt de rechtbank dat blijkens de verklaring van getuige [Getuige] als afgelegd op 10 mei 2005, verdachte als leidinggevende van [B.V. 2], rekeningen heeft betaald voor [B.V. 1] zonder dat daarvoor enige rechtsgrond bestond.
Verdachte heeft dit ook toegegeven in zijn verklaring d.d. 16 maart 2005, zo ook diens medeverdachte [Medeverdachte] in diens verklaring van 16 maart 2005. De stelling van verdachte dat de betalingen betrekking hadden op leveranties aan [B.V. 2] acht de rechtbank gelet op de genoemde verklaringen niet geloofwaardig.
Met betrekking tot de hoogte van de door [B.V. 2] aan schuldeisers van [B.V. 1] betaalde rekeningen is in het dossier op pagina 000007 een schriftelijk stuk opgenomen dat in de administratie van [B.V. 2] is aangetroffen. De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat uit dit stuk geen bewijs volgt van de hoogte van het door [B.V. 2] aan die schuldeisers betaalde bedrag. Dat de omvang van dit bedrag op basis van het onderliggende strafdossier niet vast te stellen is, leidt er naar het oordeel van de rechtbank echter niet toe dat verdachte terzake geen verwijt kan worden gemaakt, nu immers wel blijkt - onder meer uit de voornoemde verklaringen - dat [B.V. 2] enig geldbedrag aan de boedel heeft onttrokken door zonder rechtsgrond rekeningen van diens rechtsvoorganger te voldoen.
Dat deze betalingen van substantiële omvang moeten zijn geweest leidt de rechtbank af uit de verklaring van [Getuige], die verdachte en diens medeverdachte immers heeft meegedeeld dat door de betalingen de bedrijfsvoering in gevaar kwam. De rechtbank overweegt ter zake nog dat gelet ook op de ervaring die verdachte en diens medeverdachte hadden met een faillissement en het inzicht in de omvang van de betalingsverplichtingen aan zowel preferente schuldeisers als het UWV/Gak en de fiscus als ook van de concurrente schuldeisers als [Bierbrouwer] en [Leverancier], verdachte en diens medeverdachte konden weten dat het onverplicht betalen van vorderingen van [B.V. 1], zou leiden tot een slechte financiële situatie van [B.V. 2] en uiteindelijk tot een gevaar voor de bedrijfsvoering zoals door [Getuige] aan verdachte en diens medeverdachte is medegedeeld.
De rechtbank is daarbij overigens van oordeel dat de in naam van [B.V. 1] voldane rekeningen uit hoofde van de door [B.V. 1] aangegane arbeidsovereenkomsten met recht heeft voldaan, nu [B.V. 2] deze arbeidsovereenkomsten gestand heeft gedaan en derhalve aansprakelijk was voor de door de rechtsvoorganger terzake nagelaten schulden.
Waar verdachte tenlastegelegd is dat hij als bestuurder van [B.V. 2] kasgelden aan de boedel heeft onttrokken door deze over te dragen aan [B.V. 3] en [B.V. 4] zonder dat daar een zakelijke verantwoording voor bestond, is de rechtbank van oordeel dat er enerzijds geen bewijsmiddel voorhanden is met behulp waarvan de hoogte van het betreffende geldbedrag concreet wordt aangetoond en anderzijds niet bewezen wordt geacht dat deze kasgelden zijn overgedragen zonder dat daar een zakelijke verantwoording voor bestond. De rechtbank verwijst in dat verband naar het feit dat [B.V. 3] onder meer de openstaande loonschulden van [B.V. 2] heeft voldaan. Verdachte dient naar het oordeel van de rechtbank van dit deel van de tenlastelegging te worden vrijgesproken.
Bij de overdracht van de exploitatie van de genoemde horecagelegenheden van [B.V. 2] aan [B.V. 3] en [B.V. 4] is telkens de voorraad van de betreffende horecagelegenheid overgedragen aan deze rechtsopvolgers. Niet is gebleken dat verdachte als bestuurder van [B.V. 2] voor deze overdracht een tegenprestatie heeft bedongen, terwijl evident is dat de genoemde voorraden een economische waarde vertegenwoordigen. Verdachte heeft daarmee naar het oordeel van de rechtbank welbewust het risico aanvaard dat die goederen te eniger tijd niet meer ten behoeve van de schuldeisers van [B.V. 2] te gelde zouden kunnen worden gemaakt, zodat verdachte deze goederen aan de boedel heeft onttrokken ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers. De rechtbank overweegt daarbij tenslotte dat [B.V. 2] eigenaar was van deze voorraden (en niet bijvoorbeeld [Bierbrouwer], die immers onder eigendomsvoorbehoud leverde) nu [B.V. 2] doordat de voorraden zijn vermengd, ook eigenaar is geworden van de nog niet betaalde leveringen.
Hierbij heeft de rechtbank betrokken de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij aan de curator heeft meegedeeld na datum faillissement van [B.V. 2] dat er nog een verrekening zou moeten of kunnen plaatsvinden ten aanzien van de voorraden zodat de schuldenlast verminderd werd. Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat het hierbij ging om substantiële bedragen.
Uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting blijkt dat verdachte reeds medio april 2003 duidelijk is geworden uit een bespreking met [Getuige], dat [B.V. 2] niet aan zijn betalingsverplichtingen kon voldoen en niet langer een levensvatbaar bedrijf was. Verdachte is desondanks doorgegaan met de bedrijfsvoering zonder de schuldeisers op de hoogte te stellen van de dreigende staat van insolventie.
Medio juni 2003 heeft verdachte als bestuurder van [B.V. 2] een lening ter hoogte van Euro 100.000,- aangevraagd en verkregen bij [Pachter]. Min of meer tegelijkertijd heeft verdachte toen ook, tezamen met diens medeverdachte [Medeverdachte], de besloten vennootschap [B.V. 4] gekocht van [Pachter] voor Euro 1,-. Op 4 augustus 2003 is de exploitatie van de genoemde horecagelegenheden deels overgedragen aan [B.V. 3] en deels aan de genoemde vennootschap [B.V. 4].
Uit deze gang van zaken leidt de rechtbank af dat het verdachte in ieder geval medio juni 2003 duidelijk is geweest dat een faillissement van [B.V. 2] onafwendbaar was. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat ook na medio juni 2003, de rekeningen terzake de reeds verrichte diensten of geleverde goederen voor schoonmaak en beveiliging, de verschuldigde loonkosten, de pachtsom aan [Pachter] en facturen van [Adviesgroep] en [Advocaten2] onverminderd zijn voldaan. Verdachte en zijn medeverdachte hebben hierdoor de paritas van de crediteuren welbewust doorbroken en wederom hebben zij UWV/Gak en de fiscus voor grote bedragen benadeeld.
Terzake het verwijt dat verdachte als bestuurder van [B.V. 2] niet heeft voldaan aan de administratieplicht overweegt de rechtbank het volgende. Enerzijds moet het gaan om administratie die moet worden aangelegd teneinde de rechten en plichten van de rechtspersoon kenbaar te maken. Anderzijds moet blijken dat deze administratie niet op verzoek van de curator is overgedragen. Daarbij doet overigens naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval niet af dat de administratie eerst na herhaalde verzoeken daartoe is overhandigd, nu ook niet is tenlastegelegd dat deze administratie onverwijld na de eerste sommatie ter beschikking moesten zijn gesteld.
De rechtbank is van oordeel dat de onder de bewezenverklaring opgenomen administratieve verzuimen dan wel onterecht niet zijn aangelegd, dan wel na herhaaldelijk verzoek niet zijn overgelegd. Van die onderdelen van de tenlastelegging die betrekking hebben op stukken die uiteindelijk wel in bezit zijn gekomen van de curator, dient verdachte te worden vrijgesproken.
Voor wat betreft het verweer dat de exploitatie van het [Horecabedrijf] niet in handen van [B.V. 2] is geweest wordt dit weersproken door het contract dat verdachte en diens medeverdachte hebben ondertekend zoals zich dat bevindt in het dossier op pagina 339.
Voor het overige baseert de rechtbank zich op hetgeen de curator ten aanzien van de administratie heeft opgenomen in zijn brief d.d. 18 maart 2004, gecombineerd met het verslag van de looninspecteur [Getuige 2].
Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot de nagenoemde bewezenverklaring.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
de besloten vennootschap [B.V. 2]., welke rechtspersoon bij vonnis (van de Rechtbank te Rotterdam van 9 september 2003) in staat van faillissement is verklaard, in de periode van 24 december 2002 tot en met 21 januari 2004 in de gemeente Groningen, tezamen en in vereniging met een of meer natuurlijke en/of rechtspersonen, meermalen, (telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van
voornoemde rechtspersoon:
- geldbedragen aan de boedel onttrokken heeft, immers buiten bereik en beheer van de (te benoemen) curator gebracht en gehouden, door schulden van [B.V. 1] aan meerdere natuurlijke personen en rechtspersonen te voldoen/betalen en deze niet op [B.V. 1] (trachten) te verhalen; en
- goederen, tezamen vormende de voorraden van [B.V. 2] aan de boedel ontrokken heeft, immers waren die voorraden overgedragen aan [B.V. 3] en/of [B.V. 4], althans niet aan de curator overhandigd of ter beschikking gesteld, en daarmee buiten bereik en beheer van de (te benoemen) curator gebracht en gehouden; en
- op een tijdstip waarop zij wist dat het faillissement niet kon worden voorkomen, schuldeisers op enige wijze bevoordeeld heeft, te weten: [Pachter] en [Advocaten 2] en [Adviesgroep] en [Beveiliging] en [Schoonmaakbedrijf], door vorderingen van deze crediteuren te voldoen/betalen; en
- niet voldaan heeft aan de op haar rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 15a, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, en het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in dat artikel bedoeld, immers zijn ondanks (herhaalde) uitnodiging daartoe niet aan de curator uitgeleverd, althans ter beschikking gesteld, in elk geval in de uitgeleverde administratie niet aanwezig, de navolgende onderdelen van die administratie:
* de oprichtingsakte dan wel de akte van naamswijziging; en
* bescheiden betreffende de overname van de exploitatie van horecabedrijven van [B.V. 1]; en
* de bescheiden betreffende de exploitatie van het horecabedrijf [Horecabedrijf] in de gemeente Groningen in de periode van 24 december 2002 tot en met 3 februari 2003; en
* de loonstaten betreffende het personeel werkzaam in de horecabedrijven [Horecabedrijven] in de gemeente Groningen; en
* loonbelastingverklaringen en kopieën van de identiteitsbewijzen van een groot aantal personeelsleden werkzaam in de horecabedrijven [Horecabedrijven] in de gemeente Groningen,
ten gevolge waarvan de rechten en verplichtingen van de rechtspersoon niet te allen tijde (juist en volledig) kon worden gekend,
tot welke feiten hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander, opdracht heeft gegeven en aan welke verboden gedragingen hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander, feitelijke leiding heeft gegeven.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Kwalificatie
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard levert het volgende strafbare feit op:
Het medeplegen van feitelijk leidinggeven aan bedrieglijke bankbreuk, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van verdachte
Nu terzake de persoon van de verdachte niet is gebleken van enige strafuitsluitingsgrond, is de rechtbank van oordeel dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde.
Motivering straf
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de aangaande zijn persoon opgemaakte rapportage, alsmede de vordering van de officier van justitie.
Vrijheidsstraf
Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf moet worden opgelegd.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hoogte hiervan in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft samen met zijn medeverdachte leiding gegeven aan het door hun vennootschap meermalen gepleegde bedrieglijk verkorten van de rechten van de schuldeisers van die vennootschap. Enerzijds heeft verdachte leiding gegeven aan het onttrekken van gelden en goederen en anderzijds betalingen verricht in naam van een rechtsvoorganger terwijl zij zich ervan bewust waren dat daardoor de solventie van [B.V. 2] werd aangetast.
Verdachte en zijn mededader blijken deze handelwijze ook in de voorafgaande jaren te hebben gevolgd vanuit in ieder geval de voornoemde vennootschap [B.V. 1]. Bovendien waren zij voornemens om direct volgend op het faillissement van [B.V. 2], de exploitatie van een aantal horecaondernemingen voort te zetten vanuit de door hen gekochte vennootschap [B.V. 4]. Door deze handelwijze zijn met name de fiscus en de UWV/Gak telkens in hun mogelijkheden van verhaal verkort. De rechtbank rekent verdachte aan dat hij uit eerdere faillissementen kennis had van het feit dat door deze wijze van bedrijfsvoering aan de staat een grote schade zou worden toegebracht en hij desondanks herhaaldelijk op gelijke wijze te werk is gegaan.
In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte niet heeft gehandeld met het oogmerk zichzelf financieel te bevoordelen, immers aan verdachte en zijn medeverdachte zijn door [B.V. 2] telkens management-fee's van niet buitensporige omvang uitgekeerd. Niet is gebleken dat verdachte buiten zijn relatief bescheiden salaris persoonlijk financieel voordeel heeft genoten. Gelet hierop zal de rechtbank aan verdachte geen geldboete opleggen.
Tevens heeft de rechtbank gelet op de hoogte van de straf zoals deze aan de medeverdachte van verdachte is opgelegd.
Bovendien houdt de rechtbank rekening met het rapport van de Reclassering Nederland d.d. 31 januari 2007 opgemaakt door [Reclasseringswerker]. Gelet op de ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is. De omstandigheid dat verdachte thans de volledige zorg draagt voor zijn beide minderjarige kinderen maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders.
Voorts geldt ten laste van verdachte dat hij blijkens een uittreksel uit het justitieel documentatieregister te Almelo d.d. 20 januari 2006 in 2005 ter zake van het niet nakomen van verplichtingen uit hoofde van de Coördinatiewet sociale verzekeringen is veroordeeld.
De rechtbank acht een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats teneinde verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank heeft hierbij overwogen dat onderhavige werkwijze lucratief kan zijn en verdachte nog steeds in de horeca werkzaam is. Gelet op de indruk van verdachte ter terechtzitting ziet de rechtbank hiernaast geen aanleiding om de bijzondere voorwaarde als door de officier van justitie gevorderd op te leggen.
Nu de rechtbank minder bewezen verklaart dan de officier van justitie bewezen achtte, zal zij evenwel een lagere straf opleggen dat door de officier van justitie is geëist.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 48, 51, 57 en 341 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart het primair meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
- veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden;
bepaalt dat van deze straf een gedeelte, groot 5 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de op 2 jaren gestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. E.M.J. Brink, voorzitter, R.P. van Eerde en A. van den Berg-Schoof, in tegenwoordigheid van mr. J.H.S. Kroeze, als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 februari 2007.