ECLI:NL:RBGRO:2007:AZ8236

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
30 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
18/670362-06
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en zware mishandeling op pasgeboren tweeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Groningen op 30 januari 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en zware mishandeling van zijn pasgeboren tweeling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden en de maatregel van terbeschikkingstelling opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in sterk verminderde mate toerekenbaar was voor zijn daden. De verdachte had aanvankelijk een bekennende verklaring afgelegd, maar deze herroepen. De rechtbank oordeelde echter dat de verklaring gedetailleerd en geloofwaardig was, en dat er geen aanwijzingen waren dat deze onder dwang was afgelegd. De verdachte had de verklaring zelfs gedemonstreerd met behulp van een pop. De rechtbank heeft ook overwogen dat het gebruik van kalmerende medicijnen niet aannemelijk maakte dat de verklaring onjuist was.

De tenlastelegging omvatte onder andere dat de verdachte op 5 juli 2006 in Leek zijn zoontje [zoontje 1] met opzet van het leven probeerde te beroven door hem hard tegen een commode te gooien, en dat hij op 1 juli 2006 zijn andere zoontje [zoontje 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toebracht. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte als niet geloofwaardig bestempeld, vooral gezien de inconsistenties in zijn verhaal. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de kwetsbaarheid van de slachtoffers in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de geestelijke toestand van de verdachte, zoals vastgesteld in psychiatrische rapportages, en heeft geconcludeerd dat de verdachte ter beschikking moest worden gesteld voor behandeling.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging, en heeft de veiligheid van anderen als een belangrijke factor in deze beslissing benadrukt. De rechtbank heeft de verdachte als strafbaar verklaard, maar heeft hem vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet wettig en overtuigend bewezen konden worden.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 18/670362-06
datum uitspraak: 30 januari 2007
op tegenspraak
raadsman: mr. Th. Pluijter
V O N N I S
van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[Naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats en -datum],
wonende te [woonplaats],
thans preventief gedetineerd in de P.I. HvB Ter Apel, Ter Apelervenen 10 te Ter Apel.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 januari 2007.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd: dat
1.
hij op of omstreeks 5 juli 2006, te Leek ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk zijn zoontje genaamd [zoontje 1], van het leven te beroven, met dat opzet, die [zoontje 1], hard en/of met kracht en/of vanaf een afstand van ongeveer twee meter, althans vanaf enige afstand, op en/of tegen een commode en/of de grond heeft gegooid en/of geworpen, althans die [zoontje 1] met zodanige kracht en/of op zodanige wijze op/tegen een commode heeft gegooid en/of geworpen, dat die [zoontje 1] (vervolgens) op de grond is gevallen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 5 juli 2006, te Leek, aan zijn zoontje genaamd [zoontje 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een schedelfractuur en/of/althans een afgevlakte schedel en/of een zwelling op het hoofd en/of hersenletsel), heeft toegebracht, door deze opzettelijk, hard en/of met kracht en/of vanaf een afstand van ongeveer twee meter, althans vanaf enige afstand, op en/of tegen een commode en/of de grond te gooien en/of te werpen, althans [zoontje 1] met zodanige kracht en/of op zodanige wijze op/tegen een commode te gooien en/of te werpen, dat die [zoontje 1] (vervolgens) op de grond is gevallen;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 5 juli 2006, te Leek, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn zoontje genaamd [zoontje 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, die [zoontje 1] hard en/of met kracht en/of vanaf een afstand van ongeveer twee meter, althans vanaf enige afstand, op en/of tegen een commode en/of de grond heeft gegooid en/of heeft geworpen, althans die [zoontje 1] met zodanige kracht en/of op zodanige wijze op/tegen een commode heeft gegooid en/of geworpen, dat [zoontje 1] (vervolgens) op de grond is gevallen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 1 juli 2006 te Leek ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn zoontje genaamd [zoontje 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, die [zoontje 2], gedurende twee minuten, althans enige tijd, stevig, met (de vingers en duim van) zijn (rechter)hand, op/tegen zijn borst/hals, althans in de borst/halsstreek heeft geduwd/gedrukt/getikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder feit 1, primair en onder feit 2 tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van de tijd die door verdachte is doorgebracht in verzekering en voorlopige hechtenis, alsmede dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging wordt opgelegd.
Bewijsoverwegingen
De raadsman van verdachte heeft ter zitting gepleit voor vrijspraak van de beide tenlastegelegde feiten. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat verdachte weliswaar op 20 juli 2006 bij de politie een bekennende verklaring heeft afgelegd terzake het onder 1 tenlastegelegde, maar dat hij deze verklaring heeft herroepen. De raadsman heeft aangegeven dat er redenen zijn verdachte niet aan de door hem ten overstaan van de politie afgelegde bekennende verklaring te houden, namelijk: verdachte was onder invloed van kalmerende medicijnen, was moe door het herhaaldelijk ondervragen en heeft om maar naar huis te kunnen de verklaring afgelegd waarvan verdachte op dat moment dacht dat de verbalisanten deze wilden horen.
De rechtbank volgt de raadsman echter niet in zijn pleidooi en zal de verklaring die verdachte heeft afgelegd ten overstaan van agenten van de Regiopolitie Groningen op 20 juli 2006, voor het bewijs gebruiken en acht mede op grond daarvan het onder 1 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank overweegt daarbij allereerst dat de betreffende verklaring gedetailleerd is; verdachte heeft zelfs met behulp van een voorhanden zijnde pop gedemonstreerd hoe een en ander is voorgevallen. Gesteld noch gebleken is bovendien dat de bedoelde verklaring onder dwang of niet in volledige vrijheid zou zijn afgelegd. Voorts heeft de verdachte deze bekennende verklaring herhaald ten overstaan van de rechter-commissaris op 21 juli 2006. De stelling dat de kalmerende medicijnen die verdachte gebruikte eraan hebben bijgedragen dat hij een verklaring aflegde die bezijden de waarheid was, acht de rechtbank niet aannemelijk, nu het gebruik van dergelijke middelen in het algemeen niet leidt tot het afleggen van een valse verklaring of getuigenis en daarvan in dit specifieke geval ook niet is gebleken.
De door verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaring - inhoudende dat verdachte nadat hij [zoontje 1] uit de wieg pakte, is gestruikeld over een losse schoenveter en samen met [zoontje 1] is gevallen waarbij [zoontje 1] tegen de commode terechtkwam - acht de rechtbank niet geloofwaardig. De rechtbank overweegt in dit verband nog het volgende.
Op 6 juli 2006 - de dag na de avond van het incident waarbij [zoontje 1] gewond is geraakt - is het gezin met de kinderen voor een controle in het Martiniziekenhuis te Groningen. Wanneer de behandelend arts een schedelfractuur bij [zoontje 1] constateert wijst verdachte voor het ontstaan van dat letsel in eerste instantie de in het gezin aanwezige kraamzorgster als potentiële dader aan. Later verklaart verdachte echter, dat hij direct had begrepen dat hij dit letsel had veroorzaakt. Wanneer het letsel van [zoontje 1] door het bedoelde ongeluk zou zijn ontstaan - zoals verdachte thans volhoudt - had het minder in de rede gelegen eerder de kraamverzorgster als potentiële dader aan te wijzen. Verdachte heeft bovendien vervolgens nog een alternatieve verklaring afgelegd met betrekking tot het ontstaan van het letsel: in die lezing pakt hij [zoontje 1] wat gehaast uit de wieg en valt [zoontje 1] over zijn elleboog op de grond doordat verdachte hem niet goed vast heeft. Door deze wisselende wijze van verklaren acht de rechtbank de door verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaring niet geloofwaardig.
De rechtbank acht eveneens het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, op grond van ondermeer de door verdachte op 18 juli 2006 afgelegde bekennende verklaring. Terzake dit feit heeft verdachte overigens ook ter terechtzitting erkend dat hij destijds te wild is geweest met [zoontje 2].
Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot de onderstaande bewezenverklaring.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 5 juli 2006, te Leek, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk zijn zoontje genaamd [zoontje 1], van het leven te beroven, met dat opzet, die [zoontje 1], hard en met kracht op en/of tegen een commode en de grond heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij op 1 juli 2006 te Leek ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn zoontje genaamd [zoontje 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, die [zoontje 2], gedurende enige tijd, stevig, met (de vingers en duim van) zijn hand, op/tegen zijn borst/hals, heeft geduwd/gedrukt/getikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 1 primair en onder 2 meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Kwalificatie
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard levert de volgende strafbare feit(en) op:
1. Poging tot doodslag.
2. Poging tot zware mishandeling.
Strafbaarheid van verdachte
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychiatrische onderzoeksrapportage d.d. 21 november 2006, opgemaakt door [psychiater], psychiater, en de psychologische onderzoeksrapportage d.d. 20 november 2006, opgemaakt door [psycholoog], psycholoog.
De conclusies van deze rapporten luiden, zakelijk weergegeven, dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, namelijk alcoholmisbruik en een ontwikkelingsstoornis met kenmerken van ADHD, Gilles de la Tourette en PDD-Nos. Daarnaast is er sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, namelijk zwakbegaafdheid.
Een en ander is van dien aard dat het tenlastegelegde, indien bewezen, aan verdachte slechts in (sterk) verminderde mate kan worden toegerekend, aldus de gedragsdeskundigen. De rechtbank kan zich met deze conclusies verenigen en neemt deze over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezenverklaarde aan verdachte in sterk verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank acht verdachte derhalve strafbaar, nu ten opzichte van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Motivering straf
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de voornoemde, aangaande zijn persoon opgemaakte rapportages, alsmede de vordering van de officier van justitie.
Vrijheidsstraf
Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf moet worden opgelegd. De rechtbank neemt bij de bepaling van de hoogte hiervan in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De rechtbank overweegt dat de bewezenverklaarde feiten ernstige mishandelingen betreffen, gepleegd tegen kwetsbare, pasgeboren baby's (een tweeling) die in één geval zelfs de dood tot gevolg had kunnen hebben. Verdachte was als ouder verantwoordelijk voor de verzorging en de veiligheid van de baby's. Verdachte is niet alleen in zijn taak als ouder ernstig tekortgeschoten in die zin dat hij deze veiligheid niet heeft gegarandeerd, maar heeft bovendien handelingen verricht waardoor aan de baby's pijn en (zwaar) letsel is toegebracht waarbij hij bewust de kans op de koop toe heeft genomen dat [zoontje 1] om het leven zou komen en [zoontje 2] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank er voorts rekening mee dat uit de rapportage van Reclassering Nederland d.d. 17 november 2006, opgemaakt door mw. [Reclasseringswerker], blijkt dat verdachte gegeven zijn (geestelijke) beperkingen door zijn directe omgeving continu werd overvraagd en nauwelijks steun ondervond van zijn netwerk. Verdachtes ouders waren er bijvoorbeeld niet van op de hoogte dat - gelet op de gebrekkige ontwikkeling van verdachte en de beperkte draagkracht van hem en zijn partner - de zorg voor de tweeling, gecombineerd met de zorg voor hun oudere zoontje [zoontje 3] een (te) zware belasting voor hem vormde. Verdachte stond er - mede daardoor - alleen voor en beschikte blijkens de genoemde gedragsdeskundige rapporten niet over de mogelijkheden met de verantwoordelijkheden en de daarmee gepaard gaande spanningen om te gaan. De rechtbank houdt bij het opleggen van de vrijheidsstraf tevens rekening met de conclusies van de psychiatrische en psychologische onderzoeksrapportages, te weten dat het bewezenverklaarde aan verdachte slechts in sterk verminderde mate kan worden toegerekend.
Het vorenstaande in aanmerking nemend is de rechtbank van oordeel dat de na te noemen onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, zoals door de officier van justitie is gevorderd, passend en geboden is.
Motivering maatregel
Terbeschikkingstelling
Terzake het mogelijk opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling, heeft de rechtbank mede gelet op de psychiatrische onderzoeksrapportage d.d. 21 november 2006, opgemaakt door [psychiater], psychiater, die ondermeer inhoudt, zakelijk weergegeven:
De kans op recidive wordt groot geacht. De aard van de ziekelijke stoornis en de gebrekkige ontwikkeling van verdachte en zijn ontkenning van het tenlastegelegde belemmeren het inzicht van verdachte in diens problematiek en de mogelijkheid om op een andere manier met zijn problematiek te leren omgaan. Ook het gezinssysteem van verdachte is niet bij machte diens problematiek juist in te schatten. Verdachte zal daardoor - naar verwachting - door zijn omgeving overvraagt blijven, waarbij verdachtes falende agressieregulatie wederom een rol zal gaan spelen, met alle mogelijke gevolgen van dien. Verdachte is tot dusver - ondanks eerder contact met politie en justitie - niet in staat gebleken zijn alcoholgebruik en zijn gedrag aan te passen.
Een behandeling van verdachtes problematiek is noodzakelijk om het recidiverisico te doen verminderen. Hierbij kan gelet op de ontkennende houding van verdachte en diens directe omgeving, niet worden volstaan met een ambulante behandeling. Gezien het recidivegevaar, het gebrek aan motivatie van onderzochte voor een klinische behandeling, de ontkenning van hemzelf en het familiesysteem van zijn problematiek, adviseert de rapporteur een klinische behandeling in het kader van een maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen.
De rechtbank heeft voorts gelet op de psychologische onderzoeksrapportage d.d. 20 november 2006, opgemaakt door [psycholoog], psycholoog, voor zover dit rapport inhoudt, zakelijk weergegeven:
De kans op herhaling is zeker aanwezig. Gezien de aard van de problematiek, de ernst van het tenlastegelegde en de te verwachten lengte van een behandeling, zal verdachte het beste binnen het kader van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging, in een kliniek voor verstandelijk gehandicapten geplaatst kunnen worden.
De rechtbank is - mede gelet op het vorenstaande - van oordeel dat verdachte, bij wie tijdens het begaan van het bewezenverklaarde een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens bestond, ter beschikking moet worden gesteld omdat de bewezen en strafbaar verklaarde feiten, misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen de oplegging van die maatregel eist. De rechtbank heeft hierbij de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde mede in aanmerking genomen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verdachte van overheidswege moet worden verpleegd omdat de veiligheid van anderen de verpleging eist.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 37a, 37b, 45, 57, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart het onder 1 primair en onder 2 meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
- veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden;
beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast dat de veroordeelde ter beschikking wordt gesteld;
beveelt dat de veroordeelde van overheidswege zal worden verpleegd.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. M.J.B. Holsink, voorzitter, F.J. Agema en G.H. Boekaar, in tegenwoordigheid van mr. J.H.S. Kroeze, als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 januari 2007.