RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 18/630406-06
datum uitspraak: 1 februari 2007
van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats],
thans preventief gedetineerd in P.I. Noord - HvB De Blokhuispoort
te Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 26 oktober 2006 en 18 januari 2007.
Nadere omschrijving tenlastelegging ex artikel 314a Wetboek van Strafvordering
De officier van justitie heeft gevorderd dat de tenlastelegging als volgt nader zal worden omschreven:
hij op of omstreeks [pleegdatum], in de gemeente [pleegplaats],
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
en met voorbedachten rade een man, genaamd [slachtoffer 1], en/of een
vrouw, genaamd [slachtoffer 2], van het leven heeft beroofd,
immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn medeverdachte(s) met
dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer 1] en/of
die [slachtoffer 2] met een of meer (houten) palen, althans met een of meer harde
voorwerpen op/tegen het hoofd en/of elders tegen het lichaam geslagen,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] en/of voornoemde [slachtoffer 2]
is/zijn overleden;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks [pleegdatum], in de gemeente [pleegplaats],
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
een man, genaamd [slachtoffer 1], en/of een vrouw, genaamd [slachtoffer 2],
van het leven heeft beroofd,
immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn medeverdachte(s) met
dat opzet die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] met een of meer
(houten) palen, althans met een of meer harde voorwerpen op/tegen het hoofd
en/of elders tegen het lichaam geslagen,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] en/of voornoemde [slachtoffer 2]
zijn/is overleden,
welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van
enig strafbaar feit, te weten diefstal van de/een sleutel(s) van een auto
(merk [merk]) en/of van een auto (merk [merk]) en/of
welke sleutel(s) en/of welke auto geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte en/of verdachtes medeverdachte(s),
en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit
voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op
heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of
het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 288 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks [pleegdatum], in de gemeente [pleegplaats],
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
een man, genaamd [slachtoffer 1], en/of een vrouw, genaamd [slachtoffer 2] van
het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van)
zijn medeverdachte(s) met dat opzet die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2]
met een of meer (houten) palen, althans met een of meer harde voorwerpen
op/tegen het hoofd en/of elders tegen het lichaam geslagen,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] en/of voornoemde [slachtoffer 2]
is/zijn overleden;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks [pleegdatum], in de gemeente [pleegplaats],
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het
oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen de/een sleutel(s)
van een auto (merk [merk]) en/of een auto (merk [merk]),
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1]
en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte
en/of zijn medeverdachte(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of
gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of
aan zijn medeverdachte(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van
het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte
en/of (een of meer van) zijn medeverdachte(s), die [slachtoffer 1] en/of die
[slachtoffer 2] met een of meer (houten) palen, althans met een of meer harde
voorwerpen op/tegen het hoofd en/of elders tegen het lichaam heeft/hebben
geslagen,
tengevolge van welk geweld die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2]
is/zijn overleden;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
Deze vordering is door de rechtbank op de terechtzitting, gehoord verdachte en de raadsman, toegewezen.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaren en voorts geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] tot respectievelijk ? 11.000,- (materieel) en ? 10.000,- (immaterieel en bij wijze van voorschot).
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Door de raadsman van verdachte is aangevoerd dat (medeplegen van) moord niet bewezen kan worden verklaard nu het opzet van verdachte en diens medeverdachte daarop niet was gericht. Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor het subsidiair tenlastegelegde, gekwalificeerde doodslag. Voorts heeft de raadsman namens verdachte gesteld dat er geen sprake is van voorbedachte raad.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Blijkens de behandeling ter terechtzitting van 18 januari 2007 is er op [pleegdatum] tussen verdachte en diens medeverdachte gesproken, naast het stelen van een auto, over het "verdoven" van de slachtoffers, eigenaren van bedoelde auto. Daarbij is ter sprake gekomen de "verdoving" te bewerkstelligen door het op het hoofd slaan van de slachtoffers met houten afrasteringspalen. Verdachte heeft naar aanleiding van dit door de medeverdachte opgevatte plan weliswaar aanvankelijk daartegen geprotesteerd, doch is uiteindelijk in de uitvoering van dat plan meegegaan. Bij de over dit plan ontstane discussie tussen verdachte en diens medeverdachte is ter sprake gekomen dat er bij het slaan met de palen "wel iets mis kon gaan" en dat bij het slaan met dergelijke palen "je er geen controle meer over hebt", hetgeen blijkt uit het verhoor van verdachte van 12 juli 2006 bij de politie. In hetzelfde verhoor heeft verdachte verklaard, dat hij direct na het slaan met de palen tegen zijn medeverdachte heeft gezegd: "Hou op met slaan, want je slaat ze nog dood." Tijdens de verhoren op 25 juli 2006 heeft verdachte verklaard dat hij het slachtoffer [slachtoffer 1] driemaal met de paal op het hoofd heeft geslagen.
Door het gemaakte plan zo uit te voeren, hebben verdachte en zijn medeverdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard, dat de dood het gevolg zou kunnen zijn van hun handelen.
De rechtbank is voorts van oordeel, dat de tijd die is verstreken tussen het maken van het plan om de slachtoffers neer te slaan en de uitvoering daarvan, voldoende moet worden geacht voor verdachte en zijn medeverdachte om tot bezinning te komen en hun plan te heroverwegen of daarvan geheel af te zien. Nu uit het dossier blijkt dat tussen het moment van het nemen van de beslissing en de uitvoering ervan ongeveer een uur heeft gelegen is de rechtbank van oordeel dat verdachte en zijn medeverdachte gehandeld hebben met voorbedachten rade. Dat de medeverdachte bij de uiteindelijke uitvoering mogelijk verder is gegaan dan verdachte is, gelet op het opzet dat verdachte en zijn medeverdachte hadden, niet relevant.
Nu er sprake is van medeplegen geldt ook voor de vraag wie de fatale klap(pen) heeft gegeven, dat dit niet langer relevant is. Hoewel de medeverdachte het plan heeft bedacht hebben hij en verdachte gezamenlijk het plan besproken en hebben zij besloten dit plan samen uit te voeren.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op of omstreeks [pleegdatum], in de gemeente [pleegplaats], tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en met voorbedachten rade een man, genaamd [slachtoffer 1], en een vrouw, genaamd [slachtoffer 2], van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] met houten palen op/tegen het hoofd en/of elders tegen het lichaam geslagen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] en voornoemde [slachtoffer 2] zijn overleden;
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard levert de volgende strafbare feiten op:
Medeplegen van moord, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar, nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de aangaande zijn persoon opgemaakte rapportage van het Pieter Baan Centrum d.d. 21 december 2006, alsmede de vordering van de officier van justitie.
Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf moet worden opgelegd.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hoogte hiervan in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Op of omstreeks [pleegdatum] hebben verdachte en zijn medeverdachte op brute wijze twee mensen van het leven beroofd door hen met houten palen hard op het hoofd te slaan.
Bij verdachtes medeverdachte ontstond het plan de auto van een Duits echtpaar dat kwam vissen in het [kanaal], te stelen. Daarvoor was nodig dat hij en verdachte in het bezit zouden komen van de autosleutels. Om dat te bereiken zouden zij ervoor moeten zorgen dat de slachtoffers geen tegenstand zouden bieden bij de pogingen van verdachte en zijn medeverdachte de sleutels te bemachtigen. Het plan om beide slachtoffers met afrasteringspalen op het hoofd te slaan om hen zodoende te verdoven werd door verdachte en zijn medeverdachte gezamenlijk uitgevoerd. Daarbij heeft verdachte welbewust overwogen dat er iets mis zou kunnen gaan bij het slaan met de palen.
Verdachte en zijn medeverdachte zijn doelbewust, aanvankelijk rustig, de dijk opgelopen om de situatie aan de andere zijde van de dijk te verkennen en te kijken hoe de beide potentiële slachtoffers daar zaten. Vervolgens zijn zij rennend op beide mensen toegelopen en hebben zij hen neergeslagen. Daarbij lieten zij zich niet weerhouden en werden zij niet geremd door de hulpkreten van het vrouwelijke slachtoffer of door de afwerende bewegingen van het mannelijke slachtoffer.
Verdachte en zijn medeverdachte hebben aan twee oudere mensen het hoogste goed, dat van het leven, ontnomen, enkel en alleen voor eigen gewin. De nabestaanden van de slachtoffers is groot leed aangedaan. Bovendien is in de omgeving van de moord alsook in de omgeving van de slachtoffers grote onrust en beroering ontstaan alsmede gevoelens van onveiligheid.
De rechtbank neemt in aanmerking dat aan verdachte, blijkens voormeld rapport van het Pieter Baan Centrum, het bewezenverklaarde volledig kan worden toegerekend. Verdachte heeft weliswaar aangegeven spijt te hebben van zijn daad, maar de rechtbank heeft daarbij niet de indruk gekregen dat er sprake is van oprecht berouw jegens de slachtoffers en de nabestaanden. Met name het handelen van verdachte aansluitend aan het delict, het verstoppen van de fietsen en de auto en het doorspreken van de bij de politie afgelegde verklaringen, geeft blijk van een koele, zakelijke en berekenende houding. Ook ter terechtzitting heeft verdachte dit beeld niet kunnen wegnemen.
Voorts rekent de rechtbank het verdachte aan dat hij, ondanks het feit dat nadien de mogelijkheid werd geopperd een ambulance te waarschuwen, dit niet heeft gedaan en zelfs verhinderd heeft dat een ander dit zou doen. Daardoor heeft verdachte belet dat aan de slachtoffers hulp werd verleend op een moment dat niet is uit te sluiten dat deze nog in leven waren.
Vordering van de benadeelde partij
Als benadeelde partij heeft zich in het strafproces gevoegd [benadeelde partij 1], wonende te [woonplaats].
De benadeelde partij heeft schriftelijk opgave gedaan van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust.
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks schade is toegebracht tot een bedrag van EUR 11.000,-.
De rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Verdachte is niet tot vergoeding van bovengenoemd bedrag gehouden voor zover dit al door verdachtes medeverdachte is voldaan.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal aan verdachte de verplichting opleggen voornoemd geldbedrag ten behoeve van de benadeelde partij aan de Staat te betalen. De rechtbank heeft daartoe besloten omdat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht en het belang van de benadeelde partij ermee is gediend niet zelf te worden belast met het innen van de toegewezen schadevergoeding.
Voorts is door [benadeelde partij 2], echtgenoot van [dochter], oudste dochter van de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], ter terechtzitting in het kader van het voorlezen van een schriftelijke slachtofferverklaring een bedrag van EUR 50.000,- aan immateriële schadevergoeding gevorderd.
Deze vordering is ter terechtzitting gemotiveerd bestreden.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Hoewel de rechtbank ervan uitgaat dat er voor wat betreft de oudste dochter van de slachtoffers sprake kan zijn van immateriële schade, is de rechtbank van oordeel dat de vordering in dit opzicht onvoldoende is onderbouwd. Daar komt bij dat naar het oordeel van de rechtbank, de vordering van deze benadeelde partij niet van zodanig eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in dit strafproces.
De rechtbank zal daarom bepalen dat de benadeelde partij [benadeelde partij 2] dan wel [dochter], in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 47, 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
- verklaart het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
- verklaart verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar.
- verklaart het primair meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
- veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
een gevangenisstraf voor de duur van TWINTIG JAREN.
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere straf in mindering is gebracht.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1], wonende te [woonplaats], toe en veroordeelt de veroordeelde tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van EUR 11.000,- (zegge: elfduizend euro).
Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
De veroordeelde is niet tot vergoeding van bovengenoemd bedrag gehouden voor zover dit al door veroordeeldes mededader is voldaan.
Verplicht de veroordeelde aan de Staat te betalen een geldbedrag van EUR 11.000,- (zegge: elfduizend euro) ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij 1], wonende te [woonplaats], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 220 dagen hechtenis. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Heeft de veroordeelde voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van EUR 11.000,- ten behoeve van de benadeelde partij, dan vervalt de verplichting om dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Dit geldt ook omgekeerd: heeft de veroordeelde de vordering van de benadeelde partij betaald, dan vervalt de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2] dan wel [dochter] in de vordering niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de veroordeelde ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. E.M.J. Brink, voorzitter, F.J. Agema en R.P. van Eerde, in tegenwoordigheid van D. van der Ploeg, als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 februari 2007.