ECLI:NL:RBGRO:2007:AZ5616

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
4 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
18/670313-06
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord en poging tot moord door toediening van bloedverdunners

In deze zaak heeft de Rechtbank Groningen op 4 januari 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van moord en poging tot moord door het toedienen van bloedverdunnende middelen aan haar moeder en echtgenoot. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 maart 2006 tot en met 30 maart 2006 opzettelijk en met voorbedachten rade haar moeder, [slachtoffer 2], van het leven heeft beroofd door haar een te hoge dosering van het medicijn marcoumar toe te dienen, wat leidde tot haar overlijden. Daarnaast heeft de verdachte in de periode van 22 mei 2006 tot en met 19 juni 2006 geprobeerd haar echtgenoot, [slachtoffer 1], te doden door hem eveneens bloedverdunners toe te dienen, maar deze poging is niet voltooid.

De rechtbank heeft de verdediging van de verdachte, die aanvoerde dat de feiten waren verjaard, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de verjaringstermijn voor de gepleegde feiten langer was vanwege de bijzondere omstandigheden van de zaak. De rechtbank heeft ook de psychiatrische toestand van de verdachte in overweging genomen, waarbij werd vastgesteld dat zij leed aan een persoonlijkheidsstoornis en een gokverslaving. Dit leidde tot de conclusie dat de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar was.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar en heeft ter beschikkingstelling met dwangverpleging opgelegd, gezien de ernst van de feiten en de noodzaak om de veiligheid van anderen te waarborgen. De rechtbank heeft benadrukt dat de verdachte met haar handelen niet alleen de levens van haar slachtoffers heeft geschaad, maar ook veel leed heeft veroorzaakt binnen haar gezin.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector strafrecht
parketnummer: 670313-06
datum uitspraak: 4 januari 2007
op tegenspraak
raadsvrouw: mr. drs. L.S. Wachters
VONNIS
van de rechtbank te Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 december 2006.
TENLASTELEGGING (na wijziging -vordering nadere omschrijving tenlastelegging)
dat
1.
zij in of omstreeks de periode van 22 mei 2006 tot en met 19 juni 2006,
althans in of omstreeks de periode van 1 mei 2006 tot en met 9 juni 2006, in
de gemeente Stadskanaal,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en
al dan niet met voorbedachten rade verdachtes echtgenoot, te weten [slachtoffer 1],
van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met
dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg,
meermalen die [slachtoffer 1] een (dodelijke, althans een (zeer) (hoge) dosering,
althans een voor die [slachtoffer 1] te hoge) dosering van het/de medicijn(en)
marcoumar en/of fenprocoumon, althans een of meer bloedverdunnend(e)
middel(en), althans een of meer voor het leven en/of de gezondheid van die
[slachtoffer 1] schadelijke stoffen, heeft toegediend,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
zij in of omstreeks de periode van 1 maart 2006 tot en met 30 maart 2006, in
de gemeente Stadskanaal,
opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade verdachtes moeder, te weten
[slachtoffer 2], van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat
opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, meermalen die [slachtoffer 2]
een (dodelijke, althans een (zeer) (hoge) dosering, althans een voor
die [slachtoffer 2] te hoge) dosering van het/de medicijn(en) marcoumar en/of
fenprocoumon, althans een of meer bloedverdunnend(e) middel(en), althans een
of meer voor het leven en/of de gezondheid van die [slachtoffer 2] schadelijke
stoffen, heeft toegediend,
tengevolge waarvan, althans mede tengevolge waarvan, voornoemde
[slachtoffer 2] is overleden;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
zij in of omstreeks de periode van 1 maart 2006 tot en met 30 maart 2006, in
de gemeente Stadskanaal,
aan verdachtes moeder, te weten [slachtoffer 2], opzettelijk en al dan niet
met voorbedachte rade zwaar lichamelijk letsel (een of meer bloedingen in de
hersenen), heeft toegebracht, door deze opzettelijk meermalen een (dodelijke,
althans een (zeer) (hoge) dosering, althans een voor die [slachtoffer 2] te
hoge) dosering van het/de medicijn(en) marcoumar en/of fenprocoumon, althans
een of meer bloedverdunnend(e) middel(en), althans een of meer voor het leven
en/of de gezondheid van die [slachtoffer 2] schadelijke stoffen, toe te
dienen,
terwijl dat feit de dood van die [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
zij in of omstreeks de periode van 1 maart 2006 tot en met 30 maart 2006, in
de gemeente Stadskanaal,
opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade, mishandelend verdachtes
moeder, te weten [slachtoffer 2], en al dan niet na kalm beraad en rustig
overleg, deze opzettelijk meermalen een (dodelijke, althans een (zeer) (hoge)
dosering van, althans een voor die [slachtoffer 2] te hoge) dosering van
het/de medicijn(en) marcoumar en/of fenprocoumon, althans een of meer
bloedverdunnend(e) middel(en), althans een of meer voor het leven en/of de
gezondheid van die [slachtoffer 2] schadelijke stoffen, toe te dienen,
terwijl dat feit de dood van die [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad;
3.
zij in of omstreeks het jaar 1994 tot en met het jaar 1996, in de gemeente
Stadskanaal,
meermalen, alhans eenmaal, (telkens) ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade
verdachtes moeder, te weten [slachtoffer 2], van het leven te beroven, althans
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en al dan niet na kalm
beraad en rustig overleg,
meermalen die [slachtoffer 2] een (dodelijke, althans een (zeer) (hoge)
dosering, althans een voor die [slachtoffer 2] te hoge) dosering van het/de
medicijn(en) lorametazepam en/of oxzapam en/of benzodiazepinen, althans een of
meer voor het leven en/of de gezondheid van die [slachtoffer 2] schadelijke
stoffen, heeft toegediend,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf (telkens) niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
zij in of omstreeks het jaar 1994 tot en met het jaar 1996, in de gemeente
Stadskanaal,
meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk en al dan niet met
voorbedachten rade mishandelend, verdachtes moeder, [slachtoffer 2],
opzettelijk en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer 2]
een (een (zeer) (hoge) dosering, althans een voor die [slachtoffer 2] te
hoge) dosering van het/de medicijn(en) lorametazepam en/of oxzapam en/of
benzodiazepinen, althans een of meer voor het leven en/of de gezondheid van
die [slachtoffer 2] schadelijke stoffen, heeft toegediend,
tengevolge waarvan die [slachtoffer 2] (telkens) enig lichamelijk letsel heeft
bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
De vordering nadere omschrijving tenlastelegging is door de rechtbank op de terechtzitting, gehoord verdachte en de raadsvrouw, toegewezen.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1, het onder 2 primair en het onder 3 subsidiair tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar met aftrek, dat zij ter beschikking wordt gesteld met verpleging van overheidswege en dat terugave wordt gelast van de onder verdachte inbeslaggenomen en nog niet aan haar teruggegeven goederen, met vrijspraak van het onder 3 primair tenlastegelegde.
Vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 primair tenlastegelegde heeft begaan. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Overweging ten aanzien van de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie alsmede bewezenverklaring feit 3
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting onder meer aangevoerd dat het onder 3 subsidiair tenlastegelegde feit is verjaard en dat ten aanzien van dit feit de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie dient te volgen.
Zij voert daartoe aan dat er thans 4 jaar gevangenisstraf op mishandeling met voorbedachte rade staat en dat het feit pas na 12 jaar zou verjaren. Echter voor de wetswijziging in 2004/2005 stond er 3 jaar gevangenisstraf als maximum voor een dergelijk feit en was de verjaringstermijn 6 jaar. Nu het feit zou zijn gepleegd in 1994-1996, is het feit eind 2002 reeds verjaard. Door een latere wetswijziging wordt de verjaringstermijn niet alsnog verlengd. Weliswaar is in de tenlastelegging opgenomen dat het feit is gepleegd jegens de moeder van cliënte, maar nu strafverminderende omstandigheden niet meetellen voor de berekening van de verjaringstermijn, dient dit ook -analoog- te gelden voor strafverzwarende omstandigheden.
De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
De omstandigheid dat verdachte het delict heeft gepleegd ten aanzien van haar moeder is een bijzondere omstandigheid voor de bepaling van de strafbaarheid en levert een gekwalificeerd delict op. Deze strafverzwarende omstandigheid moet naar het oordeel van de rechtbank worden betrokken bij de vraag welke verjaringstermijn op het strafbare feit van toepassing is, nu de ratio van de verjaringstermijnen is dat naarmate de feiten ernstiger zijn, hetgeen mede tot uitdrukking komt in de kwalificatie en de op te leggen maximale straf, de verjaringstermijn langer is. Dit betekent dat, nu voor onderhavig misdrijf een gevangenisstraf van maximaal 4 jaren kan worden opgelegd, de verjaringstermijn 12 jaar bedraagt. Op 6 juli 2006 is het bevel voorlopige hechtenis aangevuld met de onderhavige verdenking. Om die reden acht de rechtbank het openbaar ministerie dan ook ontvankelijk in haar strafvervolging voor het onder 3 subsidiair tenlastegelegde voor wat betreft de periode 6 juli 1994 tot en met december 1996 en niet-ontvankelijk voor wat betreft het tenlastegelegde tijdsbestek vóór 6 juli 1994. Het verweer van de raadsvrouw dient derhalve te worden verworpen.
De raadsvrouw heeft daarnaast gepleit voor vrijspraak van feit 3.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Op grond van het medisch dossier van mevrouw [slachtoffer 2], de rapportage van H. van Venrooij van 8 december 2006, alsmede de ter terechtzitting afgelegde verklaring van verdachte dat zij haar moeder meermalen slaappillen had toegediend, acht de rechtbank het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring feiten 1 en 2
Ten aanzien van feit 1.
Namens verdachte heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde feit sprake is van vrijwillige terugtred, aangezien verdachte heeft aangegeven dat zij in het weekend van Pinksteren, op 4 en 5 juni 2006, haar man geen marcoumar heeft gegeven. Verder stelt zij op donderdag 8 juni 2006 bewust te hebben besloten om te stoppen met het geven van marcoumar. Hij mocht niet doodgaan en ze zag dat hij ziek werd en wilde niet het risico lopen dat het verkeerd afliep. Verder blijkt deze vrijwillige terugtred volgens de raadsvrouw uit het feit dat zij de huisarts heeft gebeld en een afspraak heeft gemaakt voor haar man op 9 juni 2006. Door een afspraak te maken, komt impliciet verdachte's wil naar voren haar man niet te ziek te maken en te voorkomen dat de toediening van marcoumar uit de hand loopt.
Wanneer vrijwillige terugtred wordt aangenomen, zal ontslag van alle rechtsvervolging moeten volgen voor de poging tot moord.
Ten aanzien van de poging tot doodslag geldt hetzelfde. Ook dit gevolg, de dood, heeft verdachte belet door haar handelwijze. Ook hier zal ontslag van alle rechtsvervolging dienen te volgen.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Hoewel verdachte op 4 en 5 juni 2006 aan haar man geen marcoumar heeft toegediend en zij op de donderdag daarop, naar haar zeggen, is gestopt met deze toediening, blijkt uit de verklaring van internist Haeck, afgelegd bij de politie, dat het slachtoffer reeds een grote dosis marcoumar had toegediend gekregen had en dat zijn situatie inmiddels levensbedreigend was. De INR (International Normalised Ratio) waarde was tot boven de 8 gestegen. Dat het slachtoffer niet is overleden, is volgens hem te danken aan het toedienen van vitamine K in het ziekenhuis. Gelet op de vastgestelde zeer hoge INR waarde en het feit dat het slachtoffer onmiddellijk werd opgenomen en behandeld in het ziekenhuis, is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van vrijwillige terugtred. Het feit dat verdachte de huisarts heeft gebeld voor het maken van een afspraak voor haar man maakt dit niet anders. De rechtbank merkt hierbij op dat de afspraak pas de volgende dag plaatsvond, terwijl verdachte zelf heeft aangegeven dat zij op de dag dat zij de afspraak heeft gemaakt, de laatste dosis marcoumar aan haar man heeft toegediend. Voorts heeft zij noch aan de huisarts, noch aan de artsen in het ziekenhuis gemeld dat zij haar man marcoumar had toegediend.
De rechtbank verwerpt derhalve het verweer op dit onderdeel.
Verdachte heeft zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer door haar handelen zou komen te overlijden. Zij had wetenschap van de gevolgen van het gebruik van marcoumar; zij gebruikte dit middel zelf en was bekend met het effect van dit middel bij een te grote dosis. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte de kans op de dood van haar man als gevolg van de toediening van marcoumar dan ook bewust aanvaard. De rechtbank leidt dit met name af uit de gevolgen die het toedienen van marcoumar heeft gehad voor verdachte's moeder. De toediening van dit middel in een -zoals verdachte heeft verklaard- mindere mate dan bij verdachte's echtgenoot, heeft zoals hierna zal worden besproken, tot de dood van verdachte's moeder geleid.
Ten aanzien van feit 2.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde feit heeft begaan op de bevindingen, zoals vermeld in de rapporten van het NFI van respectievelijk 2 november 2006 en 6 december 2006, opgemaakt door respectievelijk dr. B. Kubat, arts en H. van Venrooij, forensisch arts. Uit het rapport van dr. Kubat komt onder meer het volgende naar voren: "Bij de sectie op het lichaam van [slachtoffer 2], geboren op 21 februari 1921, kon geen zekere anatomische doodsoorzaak worden vastgesteld wegens voortgeschreden postmortale veranderingen. Wel waren er tekenen van deels ernstige en (in de hersenen) potentieel levensbedreigende bloeduitstortingen. Mogelijk het ontstaan en zeker de uitgebreidheid van deze bloeduitstortingen zal zijn beïnvloed door een in het lichaam aanwezig bloedverdunnend middel. Het is waarschijnlijk dat het overlijden verklaard wordt door deze bloeduitstortingen en de daarmee samenhangende verstoring van lichaamsfuncties en opgetreden weefselschade."
Uit het rapport van H. van Venrooij komt onder meer het volgende naar voren: "De oorzaak van deze bloedingen is hoogstwaarschijnlijk gelegen in het gebruik van (een combinatie van) medicijnen die een remmend effect op de bloedstolling hebben. Eén van deze middelen, acetylsalicylzuur, werd door betrokkene sinds 1994 zonder complicaties gebruikt. Een andere stof met een verlengende werking op de stollingstijd, Marcoumar, die niet aan haar voorgeschreven werd, werd bij postmortaal toxicologisch onderzoek van haar lichaam aangetroffen. Het effect van Marcoumar op de bloedstolling is de meest waarschijnlijke causale factor voor het optreden van de bloedingen bij [slachtoffer 2], die hebben geleid tot het overlijden. Een bijkomend effect van de toediening van Diclofenac kan niet worden uitgesloten."
Daarnaast grondt de rechtbank haar overtuiging dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde feit heeft begaan op de bevindingen, zoals vermeld in het rapport van het Universitair Medisch Centrum Groningen van 22 augustus 2006, opgemaakt door prof. dr. D.R.A. Uges, ziekenhuisapotheker, forensisch en klinisch toxicoloog-farmacoloog. Uit dit rapport komt onder meer het volgende naar voren: "Het lijkt aannemelijk dat beide slachtoffers hebben geleden aan overmatige bloedingen door fenprocoumon (Marcoumar)- intoxicatie(s). Het klinisch of letaal verloop werd bepaald door de plaats van de bloedingen in het lichaam en het niet op tijd ontdekken en derhalve te late behandeling van deze vergiftiging. Mogelijk andere (al dan niet voorgeschreven of geïndiceerd) gebruikte middelen zijn aan dit effect ondergeschikt."
Op grond van het voorgaande, in combinatie met de verklaringen van verdachte bij de politie dat haar moeder 'dood' moest en haar ter terechtzitting afgelegde verklaring inhoudende dat zij 'het had gehad' met haar moeder, is de rechtbank - anders dan de raadsvrouw - van oordeel dat de dood van [slachtoffer 2] redelijkerwijs als gevolg van het toedienen door verdachte van marcoumar, aan verdachte kan worden toegerekend. Dat wellicht sprake is van een bijkomend effect van diclofenac maakt dit niet anders.
Het feit dat de moeder van verdachte sinds 1994 zelf eveneens een bloedverdunnend middel (acetylsalicylzuur) gebruikte maakt ook niet dat de dood redelijkerwijs niet aan verdachte kan worden toegerekend. Het enkele gebruik van dit medicijn heeft bij mevrouw [slachtoffer 2] nimmer tot problemen geleid. Bovendien was verdachte op de hoogte van het gebruik van dit middel door haar moeder en heeft zij haar moeder, terwijl zij wist van de gevolgen van een te hoge dosering bloedverdunners, marcoumar toegediend.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, het onder 2 primair en het onder 3 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
zij in de periode van 22 mei 2006 tot en met 19 juni 2006,
in de gemeente Stadskanaal,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en
met voorbedachten rade verdachtes echtgenoot, te weten [slachtoffer 1], van het leven te beroven,
met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
meermalen die [slachtoffer 1] een hoge dosering van het medicijn marcoumar heeft toegediend,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
zij in de periode van 1 maart 2006 tot en met 30 maart 2006, in
de gemeente Stadskanaal,
opzettelijk en met voorbedachten rade verdachtes moeder, te weten
[slachtoffer 2], van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat
opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen die [slachtoffer 2]
een voor die [slachtoffer 2]
te hoge dosering van het medicijn marcoumar toegediend,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 2] is overleden;
3.
zij in de periode van 6 juli 1994 tot en met december 1996,
in de gemeente Stadskanaal,
meermalen, (telkens) opzettelijk en met voorbedachten rade mishandelend, verdachtes moeder,
[slachtoffer 2], opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer 2]
een dosering van het medicijn lorametazepam heeft toegediend,
tengevolge waarvan die [slachtoffer 2] (telkens) enig lichamelijk letsel heeft
bekomen.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 1, onder 2 primair en onder 3 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Kwalificatie
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard levert de volgende strafbare feiten op:
1. Poging tot moord.
2. (primair) Moord.
3. (subsidiair) Mishandeling gepleegd met voorbedachten rade, begaan tegen haar moeder.
Strafbaarheid van verdachte
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychiatrische onderzoeksrapportage d.d. 20 oktober 2006, opgemaakt door B.T. Takkenkamp, psychiater en de psychologische onderzoeksrapportage d.d. 12 december 2006, opgemaakt door G. de Bruijn, psycholoog-psychotherapeut, in samenwerking met C.A. Timmer, klinisch neuropsycholoog.
De conclusies van deze rapporten luiden, zakelijk weergegeven, dat verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis met borderline en theatrale trekken. Daarnaast is er sprake van een ziekelijke stoornis in de zin van een gokverslaving.
De rechtbank kan zich met deze conclusies verenigen en neemt deze over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezenverklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank acht verdachte derhalve strafbaar, nu ten opzichte van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Motivering straf en maatregel
Terbeschikkingstelling
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, bij wie tijdens het begaan van het bewezenverklaarde een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens bestond, ter beschikking moet worden gesteld omdat:
- het bewezen en strafbaar verklaarde misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld;
- het bewezen en strafbaar verklaarde opleveren de misdrijven omschreven in de artikelen 289 en 301 jo 304 van het Wetboek van Strafrecht;
- de veiligheid van anderen de oplegging van die maatregel eist.
- de algemene veiligheid van personen de oplegging van die maatregel eist.
De rechtbank heeft hierbij de rapporten en adviezen in aanmerking genomen die over de persoonlijkheid van verdachte zijn uitgebracht, alsmede de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte tevens van overheidswege moet worden verpleegd omdat:
- de veiligheid van anderen de verpleging eist.
- de algemene veiligheid van personen de verpleging eist.
De rechtbank neemt bij de hierna op te leggen straf en maatregel in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft in eerste instantie, in de periode 1994-1996 haar moeder een aantal keren slaapmiddelen toegediend, omdat zij, zoals zij zelf heeft aangegeven, 'rust' wilde. Hoewel dit in de familie bekend werd en verdachte zelf ook heeft toegegeven dat zij slaapmiddelen aan haar moeder had toegediend, heeft haar moeder om haar moverende reden destijds geen aangifte willen doen. Desondanks heeft verdachte in maart 2006 opnieuw middelen aan haar moeder toegediend, tengevolge waarvan haar moeder, blijkens de uitgebrachte rapporten, is komen te overlijden.
Omdat verdachte, naar haar zeggen (opnieuw) rust nodig had, heeft zij niet geschroomd om in
juni 2006 haar echtgenoot bloedverdunnende middelen toe te dienen. Dientengevolge moest haar echtgenoot met spoed in het ziekenhuis worden opgenomen en na onderzoek bleek dat hij een hoeveelheid marcoumar in zijn bloed had die tot zijn dood had kunnen lijden als er niet onmiddellijk medisch zou zijn ingegrepen door toediening van vitamine K. Het is derhalve niet aan verdachte te danken geweest dat haar daad niet tot het overlijden van haar echtgenoot heeft geleid.
Verdachte heeft beredeneerd en gewetenloos een medemens, haar moeder, van het leven beroofd. Verdachte heeft daarmee het hoogste goed, namelijk het recht om te leven, geschonden. Nadat verdachte deze daad had uitgevoerd, heeft zij niet geschroomd om enkele maanden later haar echtgenoot bloedverdunnende middelen toe te dienen, die eveneens zouden hebben kunnen leiden tot de dood. Opnieuw heeft verdachte daarmee aangetoond geen respect te hebben voor het leven van een ander en enkel oog te hebben voor haar eigen belangen.
Verdachte heeft door haar handelen niet alleen de lichamelijke en geestelijke integriteit van haar echtgenoot geschonden, maar heeft tevens veel leed veroorzaakt bij haar gezinsleden. Dit leed is door hen en haar echtgenoot in hun slachtofferverklaringen onder woorden gebracht.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat een langdurige vrijheidsstraf passend en geboden is. Gelet op de bij verdachte geconstateerde problematiek en ter voorkoming van recidive zal tevens de maatregel van ter beschikkingstelling met dwangverpleging worden opgelegd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 37a, 37b, 45, 57, 289, 300 en 301 jo 304 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het onder 3 primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
- verklaart het onder 1, het onder 2 primair en het onder 3 subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
- verklaart verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar.
- verklaart het onder 1, het onder 2 primair en het onder 3 subsidiair meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
- veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren.
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de veroordeelde ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de terbeschikking-gestelde van overheidswege zal worden verpleegd.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. R.P. van Eerde, voorzitter, F.J. Agema en A.F. Gerding, in tegenwoordigheid van A.J. Tholen, als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 januari 2007.