ECLI:NL:RBGRO:2006:BA1432

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
4 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
265518 \ CV EXPL 05-7366
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid werkgever bij bedrijfsongeval op schip

In deze zaak gaat het om een bedrijfsongeval dat plaatsvond op 6 januari 2003, waarbij de werknemer [eiser] letsel opliep terwijl hij werkzaamheden verrichtte op een schip van de scheepswerf Ferus Smit. [eiser] was als uitzendkracht in dienst bij Helmers Accommodatie en Interieur B.V. en voerde betimmeringswerkzaamheden uit. Tijdens het werk viel hij in een gat, wat leidde tot een ernstig ongeval. De werknemer stelde beide werkgevers aansprakelijk voor de schade die hij had geleden. De kantonrechter oordeelde dat de scheepswerf niet aansprakelijk was, omdat de zorgplicht in deze omstandigheden op de uitzender rustte. De kantonrechter vond dat van de werknemer, als ervaren vakman, verwacht mocht worden dat hij zelf rekening hield met het aandoen van verlichting in een onverlichte ruimte. De vordering van [eiser] werd afgewezen, omdat de kantonrechter oordeelde dat Helmers niet tekort was geschoten in haar zorgplicht. De kantonrechter concludeerde dat de werknemer zich bewust was van de risico's en dat hij zelf verantwoordelijk was voor het inschakelen van de verlichting. De vordering van [eiser] werd afgewezen en hij werd veroordeeld in de kosten van de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector kanton
Locatie Groningen
Zaak\rolnummer: 265518 \ CV EXPL 05-7366
vonnis d.d. 4 oktober 2006
inzake
[eiser],
wonende te [adres],
eiser,
gemachtigde mr. M.H.P. Gast, advocaat te Emmen,
tegen
1. Helmers Accommodatie en Interieur B.V.,
gevestigd te 9611 TG Sappemeer, De Vosholen 112,
gedaagde,
gemachtigde mr. M.S.A. Vegter,
2. Scheepswerf Ferus Smit B.V.,
gevestigd te Westerbroek, Scheepswervenweg 7,
gedaagde,
gemachtigde mr. H.M. Kruitwagen, advocaat te Arnhem.
PROCESGANG
De kantonrechter heeft kennis genomen van de navolgende processtukken:
- de dagvaarding namens [eiser] van 28 juni 2005;
- de conclusie van antwoord van de zijde van Helmers van 14 september 2005;
- de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring van de zijde van Ferus Smit van 14 september 2005;
- de akte tot referte van de zijde van [eiser] van 12 oktober 2005;
- het vonnis in het incident van 9 november 2005;
- de conclusie van antwoord van Ferus Smit van 7 december 2005;
- de conclusie van repliek van de zijde van [eiser] van 5 april 2006;
- de conclusie van dupliek van de zijde van Helmers van 31 mei 2006;
- de conclusie van dupliek van de zijde van Ferus Smit van 31 mei 2006.
Ten slotte is datum voor vonnis bepaald.
OVERWEGINGEN
De vaststaande feiten
1.1
In dit geschil wordt uitgegaan van de navolgende vaststaande feiten, zijnde gesteld en erkend dan wel niet of onvoldoende weersproken en voorts blijkend uit de in het geding gebrachte en in zoverre niet bestreden producties.
1.2
Op 6 januari 2003 op of omstreeks 07.00 uur is [eiser] een bedrijfsongeval overkomen ten gevolge waarvan hij letsel heeft opgelopen. [eiser] was ten tijde van het ongeval als werknemer in dienst bij Helmers. Uit dien hoofde en op grond van een onderaanneem-overeenkomst tussen Ferus Smit en Helmers verrichtte [eiser] betimmerings-werkzaamheden op het bedrijfsterrein, te weten een schip, van Ferus Smit.
1.3
Op de afdeling traumatologie van het Academisch Ziekenhuis werden de volgende diagnosen gesteld: wond achterhoofd, fractuur tuberculum majus links met dislocatie, paroxymaal atriumfibrilleren, instabiliteit mediale collaterale band en voorste kruisband linker knie en mogelijk slaapapnoe syndroom. Op 27 januari 2003 is [eiser] uit het ziekenhuis ontslagen. Op 26 maart 2003 is een controleafspraak geweest. Nieuwe afspraken werden toen niet meer gemaakt.
1.4
Naar aanleiding van de melding van het ongeval op 7 januari 2003 is op 3 februari 2003 door de Arbeidsinspectie, regio Noord, een ongevalrapport opgemaakt. Uit het rapport blijkt dat de Inspectie geen verband heeft kunnen vaststellen tussen een overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 en de oorzaak van het meldingsplichtige ongeval.
[eiser] heeft daarover tegenover de Arbeidsinspectie verklaard: “Eerst hadden we de overall aangetrokken in de keet en gingen we de trap op naar boven het schip in. Er brandde toen nog geen verlichting en omdat ik meende de route goed te kennen ben ik in het donker doorgelopen bij het licht van een sigarettenaansteker. Blijkbaar heb ik ergens een verkeerde afslag genomen, ben ik gevallen en in het onderste gedeelte van de machinekamer terecht gekomen. (…) We beginnen ‘s morgens om 7.00 uur en de werf om 7.30 uur. In de regel brand de verlichting als we aan het werk gaan, maar nu was dat niet het geval, wellicht hield dat verband met het feit dat het de eerste werkdag van het jaar was. Van mijn werkgever heb ik geen zaklamp of iets dergelijks gekregen voor dit soort gevallen, dat het licht ’s morgens niet aan is komt ongeveer 1 keer per week voor. Als het licht niet brand dan zorgen we er meestal zelf voor en zoeken we het punt op waar we het licht in kunnen schakelen, lukt dat niet dan zoeken we iemand van Ferus Smit op die dan aktie onderneemt.“
De heer [leidinggevende], manager Personeel en Organisatie bij Ferus Smit heeft daarover tegenover de Arbeidsinspectie verklaard: “De informatie de ik heb komt voornamelijk van het hoofd Veiligheid, de heer W. Vosdingh. De werknemers van Helmers wilden het schip naar binnen via de machinekamer maar die zat nog op slot en gaf de heer Vosdingh hen de sleutels. Zij gingen naar binnen maar het was daar nog donker. De hoofdschakelaar was wel ingeschakeld maar de tussenstations waren nog uitgeschakeld in verband met een stop van 2 weken. In plaats van hun tussenstations in te schakelen gingen zij naar binnen en verschaften zij zich wat licht van sigarettenaanstekers waarbij de heer [eiser] het trapgat in liep van de hoofdmotor. Hij liep naar het licht van zijn voorgangers toe en hij had om een kast heen moeten lopen maar liep rechtdoor het trapgat in. Wanneer zij zonder problemen doorgelopen zouden zijn dan hadden zij nog niets kunnen doen omdat ook op hun werkplek geen elektriciteit was. “
1.5
In de rapportage van de verzekeringsarts van 15 december 2003 is de conclusie dat er sprake is van enige beperking van de belastbaarheid als rechtstreeks en medisch objectief vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek. (…). Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is afgerond. Er is geen indicatie voor professionele herbeoordeling. De casus wordt overgedragen aan de arbeidsdeskundige voor functieselectie en het vaststellen van de mate van arbeidsongeschiktheid.
1.6
Het door [eiser] ingeschakelde Bureau Pals B.V. heeft per brief van 12 mei 2003 zowel Helmers als Ferus Smit aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het ongeval.
HET GESCHIL
De vordering
2.
[eiser] vordert de hoofdelijke veroordeling van Helmers en Ferus Smit bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, om aan [eiser] te betalen het bedrag van alle geleden en nog te lijden schade ten gevolge van het [eiser] overkomen bedrijfsongeval, welke bedrag nader opgemaakt dient te worden bij staat en moet worden vereffend volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 31 januari 2004 tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede Helmers en Ferus Smit te veroordelen in de kosten van het geding.
[eiser] stelt daartoe – samengevat en zakelijk weergegeven - dat het ongeval hem is overkomen in de uitoefening van de hem opgedragen werkzaamheden.
[eiser] acht Helmers en Ferus Smit aansprakelijk voor de materiële en immateriële schade op grond van artikel 7:658 lid 2 respectievelijk lid 4 BW. Voorzover [eiser] al enige eigen schuld aan het ongeval zou hebben, is dat niet relevant tenzij Helmers aantoont dan wel aannemelijk maakt dat de schade het gevolg is van zijn opzet of bewuste roekeloosheid. Daarvan is in deze geen sprake. Op grond van de onderaanneemovereenkomst tussen Helmers en Ferus Smit maakt Helmers gebruik van de hulp van Ferus Smit inzake de zorg voor de veiligheid van [eiser]. Een tekortkoming van Ferus Smit kan op grond van de geldende jurisprudentie aan Helmers worden toegerekend.
[eiser] acht Ferus Smit aansprakelijk omdat op grond van artikel 7: 658 lid 4 BW op Ferus Smit dezelfde zorgplicht rust als op Helmers. Van opzet of bewuste roekeloosheid van de zijde van [eiser] is geen sprake. Voorts heeft Ferus Smit niet aannemelijk gemaakt dat werd voldaan aan de op haar rustende zorgplicht.
Verder stelt [eiser] dat geen sprake was van een veilige arbeidssituatie. Hij had geen, althans onvoldoende veiligheidsinstructies ontvangen en hij kreeg geen middelen ter beschikking zoals een zaklamp om bij te lichten. Er was geen afgesproken procedure voor het aandoen van de verlichting en evenmin toezicht of controle op naleving van de voorschriften. Ten tijde van het ongeval was er geen verlichting op de werkplaats en de opening waar [eiser] inviel was niet afgedekt of afgezet.
Het verweer van Helmers
3.
Helmers heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen. Zij heeft daartoe aangevoerd – samengevat en zakelijk weergegeven - dat [eiser] veel ervaring had met dit soort werkzaamheden, ook bij Ferus Smit, en dat de werkzaamheden op dit schip al enige weken bezig waren. [eiser] kende de situatie dus goed. De zorg voor de veiligheid berust bij Ferus Smit dat daartoe een Huisreglement heeft dat ook geldt voor werknemers van onderaannemers. De belangrijkste regels zijn door de projectleider van Helmers met de medewerkers besproken. Voorts kent Helmers een eigen huishoudelijk reglement. Ten slotte beschikt Helmers over een Risico-inventarisatie en – evaluatie betreffende medewerkers op de werven, inclusief Plan van Aanpak. Helmers heeft geen zeggenschap op het bedrijfsterrein van Ferus Smit.
In dit geval is de zorgplicht nageleefd. Artikel 7:658 BW beoogt niet een absolute waarborg te bieden tegen ongevallen. Van een werknemer mag voorts de normale voorzichtigheid worden verwacht. [eiser] had niet het onverlichte schip binnen mogen gaan. Hij had de verlichting in moeten schakelen of een voorman van Ferus Smit vragen dit te doen. Daarvoor golden duidelijke instructies. Het binnengaan van een onverlicht schip kan worden aangemerkt als bewuste roekeloosheid van [eiser] zodat de aansprakelijkheid van Helmers vervalt wegens eigen schuld van [eiser].
[eiser] is sinds 1 maart 2005 niet meer bij Helmers in dienst. Helmers weet dat [eiser] werkzaam is als taxichauffeur. De medische informatie die in het geding is gebracht, dateert van 2003. Op grond daarvan is niet te beoordelen op thans nog sprake is van letsel of schade. Als sprake is van een eindtoestand of van hervatting in eigen of passend werk kan de schade in deze procedure worden vastgesteld en is geen verwijzing nodig naar de schadestaat-procedure.
Het verweer van Ferus Smit
4.
Ferus Smit heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen. Zij heeft daartoe aangevoerd – samengevat en zakelijk weergegeven - dat Helmers één van de onderaannemers is met wie zij overeenkomsten sluit. De werkzaamheden werden (ook) in dit geval door Helmers geheel zelfstandig verricht. Helmers zorgde voor de te gebruiken materialen en had een eigen voorman, de heer R. Hulshof. Ferus Smit beoordeelde uitsluitend – na oplevering – het eindresultaat. Artikel 7:658 lid 4 BW is in deze niet van toepassing. [eiser] werkte immers op basis van een onderaanneemovereenkomst en niet op basis van inlening. Er was geen zeggenschap en instructiebevoegdheid van Ferus Smit ten aanzien van [eiser] en er geldt dus niet een op artikel 7:658 lid 4 BW gebaseerde zorgplicht van Ferus Smit.
Subsidiair voert Ferus Smit aan dat het enkele feit dat een bedrijfsongeval heeft plaatsgevonden geen aansprakelijkheid meebrengt. Ferus Smit kan pas een verwijt worden gemaakt als zij niet de redelijkerwijs te vergen maatregelen heeft genomen specifiek met het oog op het voorkomen van een voorval zoals zich dat in het concrete geval heeft voorgedaan. Van overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet is niet gebleken. [eiser] had duidelijke instructies gekregen en daarnaast heeft Ferus Smit in haar Huisreglement gewaarschuwd te zorgen voor goede verlichting op de werkplek. De verlichting kon op eenvoudige wijze worden aangedaan door [eiser] of hij had het kunnen vragen aan één van de aanwezigen van Ferus Smit. [eiser] had veel ervaring met dit soort werkzaamheden en onduidelijk is waarom [eiser] de verlichting niet heeft aangedaan. De verlichting was niet defect.
Voorts staat niet vast dat [eiser] als gevolg van het ontbreken van verlichting is gevallen. Uit de medische informatie valt op te maken dat [eiser] onwel werd en om die reden kan zijn gevallen. Dit ligt mede voor de hand nu verklaard is dat [eiser] achterover is gevallen wat niet valt te rijmen met de stelling dat hij het gat zou zijn ingelopen.
[eiser] heeft geen bijzondere omstandigheden gesteld op grond waarvan een schadestaatprocedure nodig is. Het is Ferus Smit niet duidelijk waarom de omvang van de schade niet reeds in de onderhavige procedure bepaald of geschat zou kunnen worden. De gevraagde verklaring voor recht dient dan ook te worden afgewezen en de kantonrechter kan de schade zelf vaststellen. Tenslotte dient de vordering van [eiser] bij gebrek aan onderbouwing te worden afgewezen.
DE BEOORDELING
5.
In deze zaak kan als vaststaand worden aangenomen dat [eiser] als gevolg van een bedrijfsgeval schade c.q. letsel heeft opgelopen. Daarmee is op grond van artikel 7:658 lid 2 BW in beginsel gegeven dat de werkgever of degene die daarmee gelijk wordt gesteld aansprakelijk is. De werkgever kan aan haar aansprakelijkheid ontkomen door aan te tonen dat zij aan haar verplichtingen als bedoeld in lid 1 van genoemd artikel, kortweg: zorgplicht, heeft voldaan, dan wel dat er sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.
6.1
Ferus Smit heeft met een beroep op artikel 7:658 lid 4 BW tegengesproken dat op haar ten aanzien van [eiser] een zorgplicht geldt. De kantonrechter zal dit als eerste bespreken.
6.2
[eiser] heeft als enige grondslag voor zijn vordering een beroep gedaan op artikel 7:658
lid 4 BW. Ferus Smit heeft met verwijzing naar de parlementaire geschiedenis en de geldende jurisprudentie betoogd dat lid 4 ziet op situaties van inlening waarbij tussen de werknemer en de inlener geen overeenkomst bestaat en de werknemer door diens werkgever aan de inlener ter beschikking wordt gesteld. In dit geval is sprake van onderaanneming, aldus Ferus Smit, en deze is niet met [eiser], maar met zijn werkgever Helmers overeengekomen. Daar heeft Ferus Smit aan toegevoegd dat [eiser] ook feitelijk niet voor haar werkzaam was of ter beschikking was gesteld maar voor Helmers, en dat Ferus Smit geen zeggenschap of instructiebevoegdheid had. Helmers had daartoe een eigen voorman c.q. projectleider op het werk.
6.3
De kantonrechter overweegt dat de formulering van artikel 7:658 lid 4 BW ruimte laat voor toepassing van deze regel op de onderhavige situatie. Uit de parlementaire geschiedenis van en jurisprudentie aangaande genoemd lid 4 blijkt echter dat deze regel is bedoeld voor situaties waarin schade wordt geleden tijdens de uitoefening van de werkzaamheden door derden die ook door eigen werknemers van de onderneming gedaan hadden kunnen worden. Achterliggende gedachte is, blijkens toelichting bij de Nota van wijziging: “De aansprakelijkheid van de inlener is wenselijk omdat de vrijheid van degene die een bedrijf uitoefent om te kiezen voor het laten verrichten van het werk door werknemers of door anderen, niet van invloed behoort te zijn op de rechtspositie van degene die het werk verricht en betrokken raakt bij een bedrijfsongeval of anderszins schade oploopt. Anders gezegd: een werkgever die zijn zorgverplichtingen niet nakomt, dient op gelijke voet aansprakelijk te zijn voor de schade van werknemers en anderen die bij hem werkzaam zijn.”
6.4
In dit geval gaat het om betimmerswerkzaamheden welke op grond van een onderaanneem-overeenkomst door Helmers werden uitgevoerd. Het betrof aanbrengen van isolatie-materialen, assembleren van wand- en plafondsystemen en het plaatsen en monteren van interieurs en meubelen. Dat deze werkzaamheden behoren tot de eigenlijke werkzaamheden van Ferus Smit is gesteld noch gebleken; Ferus Smit liet deze werkzaamheden altijd in onderaanneming uitvoeren. [eiser] heeft verder niet tegengesproken dat Ferus Smit geen instructiebevoegdheid had of zeggenschap had op de werkzaamheden die door hem en zijn collega’s werden uitgevoerd. Het feit dat Helmers een eigen voorman had op het werk is daarvoor een extra aanwijzing. Het enkele feit dat het Huisreglement ook voor de werknemers van onderaannemers van Ferus Smit gold, is onvoldoende om deze instructiebevoegdheid aan te nemen.
6.5
Uit het voorgaande volgt dat de onderhavige situatie ten aanzien van Ferus Smit niet valt onder de reikwijdte van artikel 7:658 lid 4 BW zodat de veiligheidsverplichting voor [eiser] onder de verantwoordelijkheid van Helmers viel. De vordering van [eiser] met betrekking tot Ferus Smit zal om deze reden worden afgewezen. De overige verweren van Ferus Smit behoeven geen verdere bespreking.
7.
Waar de zorgplicht ten aanzien van [eiser] onder de verantwoordelijkheid van Helmers valt, dient te worden onderzocht of Helmers haar verplichting is nagekomen. Bij de beoordeling daarvan gaat de kantonrechter uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
8.
Helmers en Ferus Smit doen al lang zaken met elkaar. [eiser] heeft op vele schepen van Ferus Smit gewerkt en de omstandigheden waren hem goed bekend. Op het moment van het ongeval werkte [eiser] al enige weken op het schip. Ferus Smit kent een Huisreglement dat ook op werknemers van onderaannemers van toepassing is en dus ook op [eiser]. Artikel 3.13 van dit Huisreglement vermeldt dat altijd voor goede verlichting op de werkplek gezorgd moet worden. Dit Huisreglement is door de projectleider van Helmers met zijn medewerkers, en dus ook met [eiser] doorgenomen en hing in de bouwkeet van Helmers ter plaatse. Voorts kent Helmers een eigen huishoudelijk reglement waarin in artikel 5.1 wordt aangegeven dat elke werknemer de eigen veiligheid en die van anderen in acht moet nemen. Ook beschikt Helmers over een RI&E inclusief Plan van Aanpak teneinde een actief arbobeleid te voeren. Uit het rapport blijkt dat de Inspectie geen verband heeft kunnen vaststellen tussen een overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 en de oorzaak van het ongeval.
Op het moment van het ongeval waren mensen van Ferus Smit aanwezig die de verlichting aan hadden kunnen doen. De verlichting was in orde en eenvoudig te bedienen. Het behoorde niet tot de verantwoordelijkheid van [eiser] om de verlichting in te schakelen maar het gebeurde geregeld (zo’n één keer per week) dat hij of een collega dat wel deed door een stekker in een contactdoos te steken of een tussenstation in te schakelen.
9.1
Het verst strekkende verweer van Helmers, dat de kantonrechter eerst zal bespreken, is dat zij van haar aansprakelijkheid is ontslagen doordat [eiser] bewust roekeloos gehandeld heeft. [eiser] is zonder verlichting het schip in te gaan, wetende dat er een trapgat is en een laadruimte waar hij in kon vallen en dus wetende dat er een gevaarlijke situatie kon ontstaan.
9.2
De kantonrechter overweegt dat het begrip “bewust roekeloos” in de jurisprudentie nader is ingevuld. Daarvan is sprake wanneer de werknemer zich tijdens het verrichten van zijn onmiddellijk aan het ongeval voorafgaande gedraging van het roekeloze karakter van die gedraging bewust is geweest.
[eiser] heeft in dit verband in zijn conclusie van repliek gesteld, dat hij, omdat Ferus Smit wist dat de werknemers van Helmers een aanvang wilden maken met hun werkzaamheden, ervan uitging dat Ferus Smit de verlichting aan zou doen. Dit was ook de reden dat, aldus [eiser], hij en zijn collega in eerste instantie onder het schijnsel van een wegwerpaansteker het schip betraden. Hij verkeerde in de veronderstelling dat de verlichting zou worden aangedaan. Tegenover de arbeidsinspectie heeft [eiser] verklaard: “Er brandde toen nog geen verlichting en omdat ik meende de route goed te kennen ben ik in het donker doorgelopen bij het licht van een sigarettenaansteker.”
9.3
Uit een en ander blijkt niet dat [eiser] zich van het roekeloze karakter van die gedraging bewust is geweest. Helmers heeft geen andere feiten en omstandigheden aangevoerd die, indien bewezen, tot een andere conclusie zouden kunnen leiden. Dit verweer van Helmers wordt door de kantonrechter verworpen.
10.1
Op grond van artikel 658 lid 2 BW rust op Helmers de bewijslast dat zij haar zorgplicht jegens [eiser] is nagekomen. Omdat Ferus Smit heeft te gelden als hulppersoon is Helmers voor een eventueel tekortschieten door Ferus Smit op gelijke voet aansprakelijk als voor zijn eigen tekortschieten.
10.2
De verplichting is gericht op het voorkomen van schade van de werknemer, maar beoogt geen absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen het gevaar van ongevallen. Daarbij spelen een rol de aard van de werkzaamheden, de kenbaarheid of voorzienbaarheid van het gevaar, de kans op verwezenlijking, de bezwaarlijkheid van de maatregelen, de ernst van de gevolgen en het naleven van veiligheidsvoorschriften.
De vraag is of Helmers maatregelen had moeten nemen of aanwijzingen had moeten geven om te voorkomen dat [eiser] in het donker en zonder verlichting op het schip naar zijn werkplek zou gaan.
10.3
In dit verband heeft [eiser] gesteld dat er geen duidelijke instructies waren voor het geval er geen verlichting was op de werkplek. In eerste instanties ging [eiser] zelf op onderzoek uit om de verlichting ingeschakeld te krijgen: soms deed hij het zelf na enig zoeken, soms werd het door iemand van Ferus Smit gedaan, soms diende [eiser] of een van zijn collega’s hier om te vragen. Voorts dient, aldus [eiser], rekening gehouden te worden met het ervaringsfeit dat het dagelijks werkzaam zijn in een bepaalde werksituatie tot een vermindering van de ter voorkoming van ongelukken raadzame voorzichtigheid leidt. Voor het veilig betreden van een schip (in aanbouw) is dan ook minimaal vereist dat dit gebeurt onder omstandigheden waarbij sprake is van een goede verlichting. Nu hiertoe geen instructies waren uitgevaardigd, een vast procedure ontbrak en evenmin sprake was van toezicht, was het voor Helmers voorzienbaar dat de veiligheid van haar werknemers in gevaar zou worden gebracht.
10.4
Helmers heeft hier tegenover gesteld dat wel instructies waren gegeven. Het Huisreglement van Ferus Smit is met (ook) [eiser] besproken en artikel 3.13 geeft duidelijk aan dat altijd voor goede verlichting op de werkplek moet worden gezorgd. Ook het eigen huishoudelijk reglement van Helmers kent een – zij het algemene – veiligheidsinstructie. Verder mag van [eiser] als ervaren vakman verwacht worden dat hij rekening hield met alledaagse zaken als het aandoen van verlichting, iets wat hij ook zelf moet kunnen beoordelen. Het spreekt voor zich dat Helmers of Ferus Smit de verlichting niet continue laat branden. Het bedienen van de verlichting was eenvoudig en [eiser] deed het gemiddeld één keer per week ook zelf of schakelde mensen van Ferus Smit in. Hij wist dus wat hij had te doen. De tussenstations zaten aan de buitenkant van het schip dus [eiser] hoefde niet het schip in om de verlichting in te schakelen.
10.5
De kantonrechter overweegt dat, anders dan Helmers heeft aangevoerd, van een duidelijke instructie over wie verantwoordelijk was voor het aandoen van de verlichting niet is gebleken. Meer dan de algemene instructie in artikel 3.13 van het Huisreglement van Ferus Smit is er niet. Wel staat als onweersproken vast dat dit Huisreglement met [eiser] is besproken en dat het in de bouwkeet hing. Tevens staat vast dat de werkplek aan de voorschriften van de Arbeidsomstandighedenwet voldeed. Verder kan geconcludeerd worden dat [eiser] (of zijn collega’s), zoals uit zijn eigen verklaring blijkt, wel wist wat hem te doen stond als de verlichting niet aan was: hij ging dat regelen, deed de verlichting zelf aan of haalde iemand van Ferus Smit erbij. [eiser] heeft hierover verklaard tegenover de Arbeidsinspectie: “Van mijn werkgever heb ik geen zaklamp of iets dergelijks gekregen voor dit soort gevallen, dat het licht ’s morgens niet aan is komt ongeveer 1 keer per week voor. Als het licht niet brand dan zorgen we er meestal zelf voor en zoeken we het punt op waar we het licht in kunnen schakelen, lukt dat niet dan zoeken we iemand van Ferus Smit op die dan aktie onderneemt.“ De routine was dus dat als de verlichting niet aan was [eiser] dit ging regelen en als het niet lukte hij (of een collega) iemand van Ferus Smit inschakelde.
15.6
De kantonrechter is met Helmers van oordeel dat van [eiser] als ervaren vakman mocht worden verwacht dat hij zelf rekening hield met zoiets alledaags als het aandoen van verlichting, iets wat [eiser] ook zelf moet kunnen beoordelen. Ook al was het niet zijn verantwoordelijkheid, hij had de mogelijkheid en de bevoegdheid de verlichting aan te doen. De verlichting was deugdelijk en eenvoudig in te schakelen via de tussenstations, en [eiser] had dat al diverse malen gedaan. Bovendien was de voorman van Ferus Smit aanwezig die zonodig voor het inschakelen van de verlichting had kunnen zorgdragen zoals – kennelijk – ook al eerder was voorgekomen. [eiser] heeft in punt 14 van zijn conclusie van repliek nog gesteld dat hij de verlichting niet aan kon doen omdat ook de tussenstation uitgeschakeld waren, maar aan deze stelling gaat de kantonrechter voorbij, mede gelet op [eiser]s eigen verklaring tegenover de Arbeidsinspectie. Meer waarde hecht de kantonrechter aan de verklaring van [eiser] dat hij het schip inging omdat hij ervan uitging dat iemand van Ferus Smit de verlichting aan zou doen. Daarbij is [eiser] tegen de gebruikelijk handelwijze in gegaan. Hieraan doet niet af dat, zoals [eiser] heeft gesteld, rekening moet worden gehouden met het ervaringsfeit dat het dagelijks werkzaam zijn in een bepaalde werksituatie tot een vermindering van de ter voorkoming van ongelukken raadzame voorzichtigheid leidt.
15.7
Helmers hoefde onder bovengemelde omstandigheden niet te verwachten dat een ervaren werknemer als [eiser] zich in deze gevaarlijke situatie zou begeven. De verplichting van Helmers gaat naar het oordeel van de kantonrechter niet zo ver dat zij naast de algemene aanwijzing van artikel 3.13 Huisreglement, dat gezorgd moet worden voor een goed verlichte werkplek, nog maatregelen hadden moeten nemen of aanwijzingen moeten geven om te voorkomen dat haar werknemers zich naar hun onverlichte werkplek zouden begeven. Dat behoort een werknemer zelf te kunnen beoordelen.
15.8
De slotsom is dat naar het oordeel van de kantonrechter, mede gelet op hetgeen in punt 13 is overwogen, Helmers niet tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen als bedoeld in artikel 7:658 lid 1 BW. Dat betekent dat de overige verweren van Helmers geen bespreking meer behoeven. De kantonrechter zal de vorderingen van [eiser] afwijzen.
16.
Als de in het ongelijk gesteld partij zal [eiser] worden veroordeeld in de kosten van de procedure, zoals hierna zal worden vermeld.
DE BESLISSING
De kantonrechter:
ten aanzien van Helmers Accomodatie en Interieur B.V.:
- ontzegt [eiser] het gevorderde;
- veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure, welke kosten aan de zijde van Helmers worden begroot op € 300,00 aan salaris gemachtigde;
ten aanzien van Scheepswerf Ferus Smit B.V.:
- ontzegt [eiser] het gevorderde;
- veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure, welke kosten aan de zijde van Ferus Smit worden begroot op € 300,00 aan salaris gemachtigde;
ten aanzien van Helmers Accomodatie en Interieur B.V. en Scheepswerf Ferus Smit B.V.:
- verklaart dit vonnis ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
- ontzegt – voor zoveel nodig – het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J.J. Smits, kantonrechter, en op 4 oktober 2006 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.