ECLI:NL:RBGRO:2006:BA0363

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
28 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
302094/06-992
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en verzoek om vergoeding na opzegging door werkgever

In deze zaak heeft de werknemer, geboren op 22 april 1959, verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de besloten vennootschap Freia Science Services B.V. De werknemer was sinds 16 augustus 1998 in dienst bij Freia, laatstelijk als kinderleidster, en ontving een bruto maandsalaris van € 1.181,06. De werkgever had op 21 augustus 2006 de arbeidsovereenkomst opgezegd, nadat het CWI toestemming had verleend op grond van gewijzigde bedrijfseconomische omstandigheden. De werknemer verzocht de ontbinding per 30 september 2006, met een vergoeding van € 14.668,77.

De kantonrechter heeft op 28 september 2006 uitspraak gedaan. De werknemer stelde dat er gewichtige redenen waren voor ontbinding, omdat de werkgever geen adequate regeling had getroffen voor haar toekomst. De werkgever betwistte dit en stelde dat de werknemer onterecht gebruik wilde maken van de ontbindingsprocedure, terwijl de procedure voor kennelijk onredelijk ontslag de juiste weg zou zijn. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer de verkeerde procedure had gekozen, aangezien de arbeidsovereenkomst al was opgezegd. De rechter benadrukte dat voor een ontbindingsverzoek bijzondere omstandigheden moeten worden aangetoond, wat in dit geval niet was gebeurd.

De kantonrechter wees het verzoek van de werknemer af en compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg. Deze uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedure bij ontslag en de noodzaak voor werknemers om hun rechten op de juiste manier te claimen.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector kanton
Locatie Groningen
Zaak\rolnummer: 302094/06-992
Beschikking d.d. 28 september 2006
Inzake
[verzoekster], verzoekster, hierna te noemen [verzoekster], wonende te Stadskanaal, gemachtigde mr. P.H.F. Yspeert, advocaat te Groningen,
en
De besloten vennootschap Freia Science Services B.V., verweerster, hierna te noemen Freia, gevestigd en kantoorhoudende aan de Radesingel 50 te Groningen, gemachtigde mr. J.G.H. Borgdorff.
PROCESGANG
[verzoekster] heeft bij verzoekschrift, ter griffie binnengekomen op 25 augustus 2006, verzocht de tussen haar en Freia bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden per 30 september 2006, zulks onder toekenning aan haar van een vergoeding van € 14.668,77, een en ander kosten rechtens.
Freia heeft zich bij verweerschrift, ter griffie binnengekomen op 26 september 2006, verzet tegen de gevraagde ontbinding en verzocht het onderhavige verzoek af te wijzen, een en ander kosten rechtens.
Partijen hebben producties in het geding gebracht.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 27 september 2006 in aanwezigheid van partijen, Freia deugdelijk vertegenwoordigd, en hun gemachtigden.
Uitspraak is bepaald op heden.
OVERWEGINGEN
De feiten
[verzoekster], geboren op 22 april 1959, is sedert 16 augustus 1998 krachtens arbeidsovereenkomst in dient bij Freia, laatstelijk in de functie van kinderleidster tegen een bruto maandsalaris van € 1.181,06, exclusief vakantietoeslag.
Bij beslissing van 14 augustus 2006 heeft het CWI te Groningen Freia toestemming verleend de arbeidsverhouding met [verzoekster] op te zeggen op grond van gewijzigde bedrijfseconomische omstandigheden.
Op 21 augustus 2006 heeft Freia de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] met inachtneming van de opzegtermijn opgezegd tegen 1 oktober 2006.
[verzoekster] heeft de bedongen arbeid tot heden verricht.
De standpunten van partijen
[verzoekster] heeft, kort gezegd, betoogd dat er sprake is van gewichtige redenen als bedoeld in de wet nu Freia de arbeidsovereenkomst met haar heeft opgezegd zonder ten behoeve van haar enige financiële of anderszins adequate regeling met betrekking tot de voortzetting van haar werkzaam leven te treffen. Zij is van mening dat haar overeenkomstig de kantonrechtersformule een vergoeding toekomt berekend naar de neutrale factor 1.
Freia heeft, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat in casu geen sprake is van gewichtige redenen aangezien het Podorski er alleen om te doen is een vergoeding in de wacht te slepen. Freia heeft gesteld dat [verzoekster] op oneigenlijke gronden gebruik wil maken van de ontbindingsprocedure ex artikel 7:685 BW, waar de procedure uit hoofde van kennelijk onredelijk ontslag ex artikel 7:681 BW de geëigende ingang is om de door haar gewenste vergoeding te vorderen. Voorts heeft zij naar voren gebracht dat [verzoekster] ten onrechte heeft geweigerd een passende functie bij SKSG Kinderopvang te accepteren.
De beoordeling
Nu [verzoekster] er geen misverstand over heeft laten bestaan dat zij louter heeft beoogd een vergoeding als bedoeld in artikel 7:685 lid 8 BW te verwerven, is de kantonrechter met Freia van oordeel dat zij daartoe voor de verkeerde procedure heeft geopteerd, hoe pragmatisch haar keuze op zich zelf ook moge zijn.
Als - zoals in dit geval - de arbeidsovereenkomst is opgezegd, is de met meer waarborgen omgeven procedure uit hoofde van kennelijk onredelijk ontslag ex artikel 7:681 BW in het licht van het hier geldende, wettelijke systeem voor [verzoekster] namelijk de aangewezen weg om te trachten haar doel te realiseren.
Voor een inhoudelijke beoordeling van een ontbindingsverzoek is nog slechts plaats indien de werknemer stelt en aannemelijk maakt dat wegens bijzondere omstandigheden niet van haar gevergd kan worden de overeenkomst uit te dienen. Dergelijke bijzondere omstandigheden zijn evenwel gesteld noch gebleken.
Het beroep van [verzoekster] op aanbeveling 3.4 van de Kring van Kantonrechters doet aan dit oordeel niet af, waar die aanbeveling ziet op een situatie waarin de werkgever te kennen heeft gegeven de arbeidsovereenkomst door opzegging te willen beëindigen. In casu is dat echter een gepasseerd station. De indiening van het ontbindingsverzoek vond immers eerst plaats nadat de beëindiging c.q. opzegging van de arbeidsovereenkomst op grond van de toestemming van het CWI al was geëffectueerd.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het verzoek van [verzoekster] dan ook moeten worden afgewezen. Gelet op de aard van de onderhavige procedure en de geschiedenis van partijen ziet de kantonrechter niettemin aanleiding de proceskosten te compenseren.
BESLISSING
De kantonrechter:
wijst af het verzoek van [verzoekster];
compenseert de proceskosten in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten heeft te dragen.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Fokkema, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
28 september 2006 in aanwezigheid van de griffier.