ECLI:NL:RBGRO:2006:AZ7173

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
15 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/185 WAO
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit tot intrekking WAO-uitkering wegens onvoldoende onderbouwing

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder, het UWV, dat haar WAO-uitkering met ingang van 22 mei 2005 introk. Eiseres, die arbeidsongeschikt was verklaard vanwege nek- en schouderklachten, had eerder een uitkering ontvangen op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Het UWV handhaafde zijn besluit na een bezwaarschrift van eiseres, waarop geen hoorzitting volgde. De rechtbank heeft op 1 december 2006 de zaak behandeld, waarbij eiseres niet aanwezig was, maar vertegenwoordigd door haar gemachtigde.

De rechtbank oordeelde dat het UWV onvoldoende had onderbouwd dat eiseres minder dan 15% arbeidsongeschikt was. De verzekeringsarts had beperkingen vastgesteld, maar de rechtbank vond dat de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige niet voldeden aan de eisen van zorgvuldigheid. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) die wezen op de tekortkomingen van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) dat door het UWV werd gebruikt. Dit systeem was niet transparant genoeg en voldeed niet aan de eisen voor een deugdelijke beoordeling van arbeidsongeschiktheid.

De rechtbank vernietigde het besluit van 21 december 2005 en oordeelde dat de rechtsgevolgen niet in stand konden worden gelaten, omdat het besluit dateerde van na 1 juli 2005 en de vereiste motivering pas in de beroepsfase was gegeven. De rechtbank verplichtte het UWV om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij het rekening moest houden met de overwegingen in deze uitspraak. Eiseres kreeg het griffierecht vergoed en het UWV werd veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 322,00. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 15 december 2006.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Zaaknummer: AWB 06/185 WAO V12
Uitspraak in het geschil tussen
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
gemachtigde mr. A. van den Os,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), kantoor Groningen, verweerder.
1. Onderwerp van geschil
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 21 december 2005.
Bij dat besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 29 maart 2005 tot intrekking van haar uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 22 mei 2005, ongegrond verklaard en het besluit van 29 maart 2005 gehandhaafd.
2. Zitting
Het geschil is behandeld op de zitting van 1 december 2006.
Eiseres is aldaar niet verschenen.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. S.T. Dieters.
3. Beoordeling van het geschil
3.1. Feiten en procesverloop
Eiseres, geboren op [geboortedatum], was werkzaam als groepsleidster verstandelijk gehandicapten gedurende 29,5 uur per week. Met ingang van 20 december 1996 heeft zij zich arbeidsongeschikt gemeld wegens nek- en schouderklachten en hoofdpijn als gevolg van een aanrijding. Met ingang van 19 december 1997 is aan eiseres een uitkering ingevolge de WAO toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Na onderzoek door de verzekeringsarts R.H. Schaafsma en de arbeidsdeskundige E. Wiltinge heeft verweerder bij besluit van 29 maart 2005 de aan eiseres toegekende WAO-uitkering met ingang van 22 mei 2005 ingetrokken omdat eiseres voor minder dan 15% arbeidsongeschikt wordt geacht.
Tegen dit besluit heeft eiseres op 13 april 2005 een bezwaarschrift ingediend.
Er heeft geen hoorzitting plaatsgevonden. Verweerder heeft eiseres opgeroepen voor het spreekuur van de bezwaarverzekeringsarts. Eiseres is op 25 november 2005 door de bezwaarverzekeringsarts H.J.M. Boersema onderzocht.
Op basis van dossierstudie en het spreekuur heeft de bezwaarverzekeringsarts op 13 december 2005 geconcludeerd dat er geen medische argumenten zijn om af te wijken van het primaire medische oordeel. Bij rapport van 26 oktober 2005 heeft de bezwaararbeidsdeskundige H.G. Coerts geconcludeerd dat eiseres per 22 mei 2005 onveranderd voor minder dan 15% arbeidsongeschikt dient te worden beschouwd.
Vervolgens heeft verweerder het besluit van 21 december 2005 genomen.
Eiseres heeft op 25 januari 2006 beroep ingesteld. De gronden van het beroep en een tweetal producties zijn op 27 februari 2006 ingediend.
Bij brief van 24 maart 2006 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken, een rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 15 maart 2006 en een rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 22 maart 2006 aan de rechtbank toegezonden en een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 24 oktober 2006 heeft de rechtbank verweerder gevraagd of de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 12 oktober 2006 betreffende het aangepaste CBBS aanleiding geven om zijn standpunt te wijzigen dan wel nader te motiveren.
Bij brief van 30 oktober 2006 heeft eiseres nadere stukken ingediend en aangekondigd dat zij niet ter zitting zal verschijnen.
In reactie op de brief van de rechtbank van 24 oktober 2006 heeft verweerder bij brief van 20 november 2006 een aanvullend rapport van de bezwaararbeidsdeskundige H.G. Coerts overgelegd.
3.2. Ten aanzien van het geschil
Ingevolge artikel 43, eerste lid, WAO wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering ingetrokken wanneer de arbeidsongeschiktheid is geëindigd of beneden 15% is gedaald.
Het begrip arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO heeft een beperkte betekenis. Een verzekerde wordt - samengevat - slechts dan arbeidsongeschikt geacht indien zijn verdienvermogen als een rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte met tenminste 15% is afgenomen. Het verdienvermogen wordt vastgesteld door de mogelijke inkomsten die de betreffende (zieke) verzekerde nog met gangbare arbeid zou kunnen verwerven te vergelijken met hetgeen een soortgelijke gezonde persoon gewoonlijk verdient.
Bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid dienen verder de bepalingen van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten in acht te worden genomen.
3.3. Met betrekking tot de medische aspecten
De verzekeringsarts is in zijn rapport van 3 februari 2005 tot de conclusie gekomen dat eiseres beperkingen heeft ten aanzien van arbeid als gevolg van klachten op fysiek en psychisch vlak. Deze beperkingen heeft hij tot uitdrukking gebracht in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). In de rubriek persoonlijk functioneren heeft de verzekeringsarts aangegeven dat eiseres is aangewezen op een voorspelbare werksituatie, zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen, deadlines of productiepieken en waarin geen hoog handelingstempo vereist is. In de rubriek sociaal functioneren wordt eiseres beperkt voor het hanteren van emotionele problemen van anderen, omgaan met conflicten, samenwerken, contact met klanten, patiënten of hulpbehoevenden en werk met leidinggevende aspecten. Voorts wordt eiseres in de rubriek dynamische handelingen beperkt voor schroefbewegingen met hand en arm, reiken tijdens het werk, duwen of trekken, zware lasten hanteren tijdens het werk en hoofdbewegingen maken. In de rubriek statische houdingen wordt eiseres tot slot beperkt voor het boven schouderhoogte actief zijn. Gelet op deze beperkingen acht de verzekeringsarts het werk inhoudelijk al voldoende beperkt en een rustnoodzaak daarbovenop medisch gezien niet aan de orde.
In bezwaar heeft eiseres - kort samengevat - aangevoerd dat haar klachten en beperkingen onjuist zijn gewaardeerd. Volgens eiseres is zij beperkter dan de verzekeringsarts heeft aangenomen. Daarnaast is volgens haar ten onrechte geen urenbeperking aangenomen aangezien zij niet in staat is om hele dagen te werken.
De bezwaarverzekeringsarts heeft overwogen dat de verzekeringsarts aandacht heeft geschonken aan de huidige klachten en het functioneren van eiseres en daarnaast zelf onderzoek heeft verricht. Volgens de bezwaarverzekeringsarts is dat onderzoek niet onzorgvuldig te noemen. De bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts wijken niet sterk af van die van de verzekeringsarts en de vastgestelde beperkingen passen volgens hem bij de aard en ernst van de afwijkingen en het functioneren van eiseres. Ten aanzien van de geclaimde urenbeperking overweegt de bezwaarverzekeringsarts dat moeheid wel meer gezien wordt bij een aandoening als die van eiseres. Bij die aandoening is sprake van een beeld met moeilijke objectivering van afwijkingen waarbij de ervaren belemmeringen niet in eenduidig verband met de ernst van de afwijkingen staan. Bij de beoordeling van de belastbaarheid wordt daarom niet strikt gevaren op de ervaren belemmeringen en de visie van de verzekeringsarts over de urenbeperking is plausibel te noemen. Nu eiseres geen nieuwe medische feiten heeft aangevoerd, komt de bezwaarverzekeringsarts tot de conclusie dat er geen medische argumenten zijn om eiseres anders belastbaar te achten dan de verzekeringsarts heeft gedaan.
Eiseres heeft in beroep gesteld dat de aan het besluit op bezwaar ten grondslag liggende feitelijke rapportages onjuist en/of onvolledig zijn en dat het besluit is genomen op grond van onzorgvuldige beeldvorming en besluitvorming. Daarnaast heeft eiseres tijdens het onderzoek van de bezwaarverzekeringsarts een aantal stukken overgelegd en zij vraagt zich af of die wel in de beoordeling zijn betrokken.
De rechtbank overweegt als volgt. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar beroep een overzicht van 27 februari 2006 overgelegd waarin zij een aantal punten noemt die volgens haar niet kloppen in de rapportages. De bezwaarverzekeringsarts heeft hierop gereageerd bij rapport van 15 maart 2006. Gelet op deze reactie waarin de bezwaarverzekeringsarts puntsgewijs de door eiseres opgesomde gebreken gemotiveerd weerlegt dan wel nader toelicht, ziet de rechtbank in het door eiseres opgestelde overzicht geen aanleiding om te twijfelen aan de wijze waarop de rapportages van de (bezwaar)verzekeringsartsen tot stand zijn gekomen.
Voorts constateert de rechtbank dat de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 13 december 2005 heeft opgenomen dat eiseres bij het spreekuur een schrijven over klachten, dagbesteding, aanpassingen en eigen visie heeft meegenomen. Deze stukken bevinden zich ook bij de stukken die verweerder in het kader van de beroepsprocedure aan de rechtbank heeft doen toekomen. Hierbij zit ook een schrijven over de keuring 2003. De rechtbank ziet geen aanleiding om eraan te twijfelen dat de door eiseres overgelegde stukken bij de beoordeling zijn betrokken.
Eiseres heeft verder in beroep geen nadere (medische) informatie overgelegd op grond waarvan getwijfeld zou kunnen worden aan verweerders medische beoordeling van de mate van haar arbeidsongeschiktheid. Geoordeeld moet dan ook worden dat eiseres op de datum in geding in staat moest worden geacht arbeid te verrichten die qua belasting in overeenstemming is met de voor haar vastgestelde medische beperkingen.
3.4. Met betrekking tot de arbeidskundige aspecten
De arbeidsdeskundige heeft op grond van de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen bij rapport van
21 maart 2005 een arbeidsmogelijkhedenlijst samengesteld en daarin de functies van portier/toezichthouder, machinaal metaalbehandelaar en productiemedewerker textiel geschikt geacht voor eiseres. Daarnaast heeft hij de functies van sterilisatiemedewerker en lederwarenmaker geschikt geacht. Op basis van het loon dat eiseres in de eerste drie functies kan verdienen heeft de arbeidsdeskundige haar mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op minder dan 15%.
In bezwaar heeft eiseres aangevoerd dat zij met haar klachten en beperkingen de geduide functies niet kan verrichten.
De bezwaararbeidsdeskundige heeft overwogen dat de signaleringen bij de geduide functies geen aanleiding geven om de functies niet geschikt te achten omdat de mogelijkheden van eiseres aantoonbaar niet worden overschreden. Volgens de bezwaararbeidsdeskundige is adequaat verantwoord waarom de functies geschikt zijn. De bezwaararbeidsdeskundige heeft vervolgens geconcludeerd dat de geduide functies onveranderd van toepassing zijn en eiseres daarom per 22 mei 2005 onveranderd voor minder dan 15% arbeidsongeschikt moet worden beschouwd.
Eiseres heeft in beroep gesteld - kort samengevat - dat ten onrechte gebruik is gemaakt van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS). In dit systeem komen de markeringen bij de geautomatiseerde vergelijking niet in de dossiergegevens terecht en vormen de niet-matchende punten een extra belemmering bij de beoordeling of een functie terecht als passend is aangemerkt. Het systeem is daardoor - ook na de aanpassingen per 1 juli 2005 - onvoldoende inzichtelijk, toetsbaar en verifieerbaar. Eiseres heeft daarbij verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Almelo
(13 januari 2006, LJN9709 en LJN9706).
De rechtbank overweegt dat de CRvB in een aantal uitspraken van 9 november 2004 (waaronder LJN AR4719) heeft overwogen dat hem niet gebleken is van redenen om een systeem als het CBBS niet in beginsel aanvaardbaar te achten als ondersteunend systeem en methode bij de beoordeling of en in welke mate iemand arbeidsongeschikt is te achten, maar dat dit niet betekent dat er in het geheel geen bedenkingen zouden bestaan inzake (onderdelen van) het CBBS. Het CBBS bevat immers een aantal karakteristieken die naar het oordeel van de CRvB in beginsel ertoe kunnen leiden dat de wijze van totstandkoming van en de gehanteerde uitgangspunten bij een schatting minder inzichtelijk, minder verifieerbaar en minder toetsbaar zijn. Zo bevat het CBBS in de eerste plaats geen systeem van gelijke nummering van de aspecten van belastbaarheid in de FML en de belastinggegevens van de geselecteerde functies. In de tweede plaats worden in het CBBS mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid in een bepaalde functie niet door een markering in de uitgeprinte versie zichtbaar gemaakt. En in de derde plaats kan het CBBS de niet-matchende beoordelingspunten niet automatisch vergelijken. De CRvB heeft voorts geoordeeld dat verweerder vóór 1 juli 2005 het systeem moet aanpassen om deze onvolkomenheden op te heffen. Voor schattingsbesluiten op bezwaar vanaf 1 juli 2005 betekent dit dat, indien daaraan gebreken kleven die voortvloeien uit het CBBS die niet uiterlijk bij de beslissing op bezwaar middels een deugdelijke motivering zijn ondervangen, deze gebreken niet meer in beroep kunnen worden gerepareerd. De beslissing op bezwaar zal dan zonder instandlating van de rechtsgevolgen worden vernietigd.
Naar aanleiding van de uitspraken van 9 november 2004 heeft verweerder enkele systeemaanpassingen aangebracht teneinde de genoemde onvolkomenheden op te heffen.
In een aantal uitspraken van 12 oktober 2006 (waaronder LJN AY9971) heeft de CRvB een oordeel gegeven omtrent de aanpassingen van het CBBS en de CRvB komt daarin tot de slotsom dat met de aangebrachte aanpassingen de aan het CBBS klevende onvolkomenheden in voldoende mate zijn opgeheven. Ten aanzien van de motivering van overschrijdingen van de belastbaarheid heeft de CRvB daarbij overwogen dat alle door het systeem aangebrachte signaleringen moeten worden voorzien van een afzonderlijke toelichting waaruit kan blijken waarom van een daadwerkelijke overschrijding (toch) geen sprake is.
De rechtbank neemt vervolgens de resultaat functiebeoordeling van 18 oktober 2005 in beschouwing. Hieruit blijkt dat in een aantal functies overschrijdingen zijn geconstateerd en dat de bezwaararbeidsdeskundige op een aantal plaatsen een "M" in een "G" heeft veranderd. De rechtbank stelt vast dat de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapport van 26 oktober 2005 heeft aangegeven dat de signaleringen geen aanleiding geven om de geselecteerde functies niet geschikt te achten voor eiseres omdat haar mogelijkheden aantoonbaar niet worden overschreden en dat het primaire team adequaat heeft verantwoord waarom de geduide functies geschikt zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de bezwaararbeidsdeskundige met deze motivering niet voldaan aan de eisen zoals die door de CRvB worden gesteld. Nagelaten is immers om per signalering een afzonderlijke toelichting te geven waaruit kan blijken waarom van een daadwerkelijke overschrijding (toch) geen sprake is. Nu het besluit van 21 december 2005 daardoor niet op een deugdelijke motivering berust, moet het beroep gegrond worden verklaard en dient het besluit te worden vernietigd.
De rechtbank constateert vervolgens dat verweerder in beroep een aanvullend rapport van de bezwaararbeidsdeskundige heeft overgelegd waarin wel per signalering gemotiveerd wordt aangegeven waarom de geduide functies ondanks die signaleringen toch geschikt zijn te achten voor eiseres. De rechtbank is van oordeel dat met dit rapport het bestreden besluit alsnog naar behoren is onderbouwd. Aangezien het besluit echter op 21 december 2005 is genomen (en dus dateert van ná 1 juli 2005) en de door de CRvB vereiste nadere motivering pas in de beroepsfase is gegeven, zal de rechtbank het besluit vernietigen zonder daarbij de rechtsgevolgen van dat besluit in stand te laten. De rechtbank verwijst daarbij met name naar de uitspraken van de CRvB van 9 november 2004.
De rechtbank bepaalt vervolgens dat verweerder op grond van artikel 8:72, vierde lid, Awb met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, zal het door eiseres betaalde griffierecht van € 37,00 door het UWV moeten worden vergoed. De rechtbank acht daarnaast termen aanwezig verweerder op grond van artikel 8:75, eerste lid, Awb, te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken en wijst het UWV aan als de rechtspersoon die de kosten moet betalen.
Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaalt de rechtbank deze kosten op € 322,00 zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak gevoegde bijlage.
4. Beslissing
De rechtbank Groningen,
RECHT DOENDE,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 21 december 2005;
- bepaalt dat verweerder met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen;
- bepaalt dat het UWV eiseres het betaalde griffierecht van € 37,00 dient te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres, welke zijn vastgesteld op
€ 322,00 en bepaalt dat het UWV eiseres deze kosten dient te betalen.
Aldus gegeven door mr. M.W. de Jonge en in het openbaar door haar uitgesproken op
15 december 2006 in tegenwoordigheid van M. Mulder als griffier.
De griffier, De rechter,
De rechtbank wijst er op dat partijen en andere belanghebbenden binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak daartegen hoger beroep kunnen instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Afschrift verzonden op:
Bijlage: Staat van kosten
typ: ig