ECLI:NL:RBGRO:2006:AY8294

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
20 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
70785/FA RK 04-489
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.C.H. Nieuwenhuis-Oosterhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdelings- en alimentatiegeschil met betrekking tot huwelijkse schulden en alimentatieverplichtingen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Groningen op 20 juni 2006, betreft het een verdelings- en alimentatiegeschil tussen een man en een vrouw na hun echtscheiding. De rechtbank heeft eerder op 29 november 2005 een beschikking gegeven waarin verdere beslissingen met betrekking tot de verrekening en verdeling van het gemeenschappelijke vermogen zijn aangehouden. Tijdens een comparitie van partijen op 16 februari 2006 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht en is de man verzocht om een overbedelingsvergoeding van € 3.863,-, terwijl de vrouw bereid was € 3.276,- te betalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw onvoldoende heeft betwist dat de man recht heeft op het door hem verzochte bedrag. De rechtbank heeft ook de financiële situatie van beide partijen in overweging genomen, inclusief de inkomsten van de man, zijn beroepskosten en de huwelijkse schulden. De rechtbank heeft bepaald dat de man vanaf 24 november 2004 een bijdrage van € 600,- per maand moet betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van het bij de vrouw wonende kind, en een bedrag van € 1.657,- per maand voor het levensonderhoud van de vrouw, dat vanaf 1 augustus 2006 verlaagd wordt naar € 1.011,- per maand. De rechtbank heeft de alimentatieverplichting van de man niet gelimiteerd, omdat hij zijn verzoek onvoldoende heeft onderbouwd. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Civielrecht
zaaknr.: 70785/FA RK 04-489
beschikking d.d. 20 juni 2006
in de zaak van:
de man,
procureur mr. E.G. Harderwijk,
en
de vrouw,
procureur mr. P.A.K. van Eck.
PROCESVERLOOP
De rechtbank heeft op 19 oktober 2004, op 7 december 2004 en op 29 november 2005 (tussen-) beschikkingen gegeven.
Ter griffie is op 24 januari 2006 een akte met bijlagen van mr. Harderwijk ontvangen.
Op 7 februari 2006 is ter griffie een faxbericht met bijlagen van mr. Van Eck ontvangen.
Ter uitvoering van voormelde beschikking van 29 november 2005 is op 16 februari 2006 een comparitie van partijen gehouden. Daarbij zijn partijen en hun procureurs verschenen en gehoord.
Mr. Harderwijk heeft gebruik gemaakt van pleitnotities.
Op 14 maart 2006 is ter griffie een brief met bijlagen d.d. 13 maart 2006 van mr. Van Eck ontvangen.
Ter griffie is op 21 maart 2006 een brief met bijlagen d.d. 20 maart 2006 van mr. Harderwijk ontvangen.
RECHTSOVERWEGINGEN
De rechtbank neemt hier over hetgeen is overwogen en beslist in voornoemde tussenbeschikkingen.
Bij laatstgenoemde beschikking van 29 november 2005 is iedere verdere beslissing met betrekking tot de verrekening c.q. verdeling van het verrekenplichtig vermogen c.q. het gemeenschappelijke vermogen van partijen, alsmede met betrekking tot de bijdragen van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen en in het levensonderhoud van de vrouw aangehouden.
Er is een comparitie van partijen gelast en partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten omtrent hun uiteindelijke standpunten en tevens om de in de beschikking genoemde bescheiden over te leggen.
de verrekening c.q. verdeling van het verrekenplichtig vermogen, c.q. het gemeenschappelijk vermogen
overbedelingsvergoeding
De man heeft uiteindelijk verzocht te bepalen, dat de vrouw aan hem een overbedelingsvergoeding dient te voldoen van
€ 3.863,-.
De vrouw heeft gesteld bereid te zijn ter zake een bedrag van € 3.276,- te betalen.
De man heeft tijdens de comparitie voorgesteld dat de vrouw ter oplossing van dit geschilpunt een bedrag van € 3.569,- aan hem voldoet, zijnde het verschil tussen de beide hiervoor genoemde bedragen.
De vrouw heeft te kennen gegeven hiertoe bereid te zijn, maar niet over de financiële middelen te beschikken om genoemd bedrag te betalen.
De rechtbank is van oordeel dat uit hetgeen over en weer met betrekking tot de overbedelingsvergoeding is aangevoerd, niet dan wel onvoldoende door de vrouw is bestreden dat de man recht heeft op het door hem verzochte bedrag van € 3.863,-.
Nu de vrouw om haar moverende redenen genoemd voorstel van de man niet heeft aanvaard zal de rechtbank bepalen, dat zij aan de man als overbedelingsvergoeding voormeld bedrag van € 3.863,- dient te voldoen.
De rechtbank zal verder de verrekening c.q. de verdeling van het verrekenplichtig vermogen, c.q. het gemeenschappelijk vermogen, mede gelet op het vorenstaande en op hetgeen daaromtrent in voornoemde tussenbeschikkingen is overwogen vaststellen, zoals hierna in het dictum tot uiting komt.
kinder- en partneralimentatie
de behoeftigheid/behoefte
In de beschikking van 29 november 2005 is overwogen dat voldoende aannemelijk is geworden, dat de vrouw behoefte heeft aan bijdragen van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van het bij haar wonende minderjarige kind van partijen en in haar eigen kosten van levensonderhoud.
Wat de omvang van deze behoefte van de vrouw betreft, acht de rechtbank het gevorderde bedrag van € 2.500,- bruto per maand redelijk, gelet op het inkomen van de man ten tijde van het uiteengaan van partijen - hetwelk op een zeer goede welstand duidt - en het feit, dat het inkomen van de vrouw uit een WAO- en een WW-uitkering - slechts rond de € 1.000,- bruto per maand bedraagt.
Wel is de rechtbank met de man van oordeel, dat de vrouw zich dient in te spannen om op korte termijn werk te vinden, opdat zij in de toekomst -meer dan thans het geval is - in de kosten van haar eigen levensonderhoud kan voorzien.
Gelet op hetgeen dienaangaande door partijen is gesteld, het feit dat het ene kind hoofdverblijf bij de man heeft en het andere kind bij de vrouw, alsmede gelet op de toepasselijke Tremarichtlijnen is het naar het oordeel van de rechtbank redelijk, om ten aanzien van beide kinderen uit te gaan van een maandelijkse behoefte van € 600,-.
de draagkracht
In verband met de berekening van de draagkracht van de man liggen de volgende punten ter beoordeling voor:
a. de inkomsten
b. de arbeidsongeschiktheidsverzekering
c. de beroepskosten etc.
d. de huwelijkse schulden
e.de kosten huishoudelijke hulp/de kosten omgangsregeling
e. de ingangsdatum en limitering van de onderhoudsverplichting
f. de ingangsdatum en de limitering van de onderhoudsverplichting
a. de inkomsten
Overeenkomstig de Tremarichtlijnen gaat de rechtbank bij de vaststelling van het inkomen van de man uit van de gemiddelde winst, die hij in 2001 (€ 192.403,-), in 2002 (€ 154.599,-) en in 2003 (€ 166.701,-) heeft behaald, omdat met betrekking tot de jaren daarna door de man onvoldoende inkomensgegevens zijn ontvangen.
Dit betekent, dat wordt uitgegaan van een jaarlijkse winst uit de maatschap van € 172.234,33.
b. de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering
Blijkens de inhoud van de na de comparitie door de man overgelegde stukken dient hij jaarlijks ten behoeve van zijn arbeidsongeschiktheidsverzekering een premie van € 13.761,04 te voldoen, hetgeen neerkomt op een bedrag van
€ 1.146,75 per maand.
De rechtbank zal deze bedragen in de draagkrachtberekeningen opnemen.
c. de beroepskosten etc.
De man stelt, dat rekening moet worden gehouden met een bedrag van in totaal € 15.796,50 per jaar ten behoeve van beroepskosten nascholing (€ 2.571,-),
automatiseringskosten (€ 1.786,50), overige beroepskosten, contributies, vakliteratuur, besprekingen, representatiekosten, reiskosten, kantoor etc. (€ 8.508,50) en
accountantskosten (€ 2.930,50).
Volgens de man zijn deze kosten noodzakelijk voor een goede uitoefening van zijn beroep en komen deze voor zijn eigen rekening.
De vrouw heeft zich hiertegen uitdrukkelijk verzet. Volgens haar dienen genoemde kosten niet in mindering te strekken op de mogelijkheden van de man om alimentatie te betalen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden (de vrouw heeft dat ook niet betwist), dat de man bepaalde beroepskosten maakt die niet ten laste van het bedrijfsresultaat van de maatschap komen en die noch door de maatschap, noch door het ziekenhuis worden vergoed en derhalve voor rekening van de man blijven.
Gelet echter op de gemotiveerde betwisting van de vrouw en in aan aanmerking nemende, dat sommige kostenposten tegelijkertijd een besparing in privé-uitgaven kunnen betekenen en een privé-gebruikgedeelte kunnen inhouden, alsmede op de mogelijkheden van de man om ter zake van voormelde kosten in aanmerking te komen voor belastingaftrek, bepaalt de rechtbank het bedrag van de voor rekening van de man blijvende beroepskosten in redelijkheid op € 9.000,- per jaar, derhalve € 750,- per maand.
Dit bedrag wordt meegenomen bij de posten 86,87 van de draagkrachtberekeningen, zodat aldaar in totaal een bedrag van
€ 47.970,- per jaar wordt opgenomen ter zake van pensioenpremie, premies voor lijfrenten, premies voor uitkering bij invaliditeit, ziekte of ongeval en voormelde beroepskosten en dergelijke.
d. de huwelijkse schulden
De man heeft gesteld met de vrouw te zijn overeengekomen, dat hij de tijdens het huwelijk ontstane schulden voor zijn rekening zal nemen.
De vrouw heeft dit niet betwist, maar zij heeft gesteld dat slechts rekening dient te worden gehouden met een bedrag van
€ 500,- per maand ter zake van rentebetalingen en aflossingen.
Volgens de vrouw komt een dergelijk bedrag overeen met haar aandeel in de schuldenlast en staat tegenover de andere helft de aan de man toebedeelde activa.
De vrouw stelt ook, dat de man niet heeft aangetoond, dat hij (recentelijk) daadwerkelijk iedere maand de aflossingen en rentebetalingen heeft voldaan en dat het onredelijk is om de volledige aflossings- en rentebedragen ten laste van de draagkracht van de man te brengen, omdat dit ten koste gaat van het voor alimentatie beschikbare bedrag.
De rechtbank zal bij de berekening van de draagkracht van de man, alleen het bedrag aan rente van € 718,- per maand, dat de man over bovenomschreven schuld verschuldigd is meenemen, nu de vrouw in het kader van de afwikkeling van de huwelijksgemeenschap van partijen reeds de helft van de huwelijksschulden voor haar rekening heeft genomen en het naar het oordeel van de rechtbank niet aangaat, dat zij nog weer 60% van het aandeel van de man daarin op zich neemt, hetgeen het geval zal zijn wanneer ook de aflossingsverplichting in deze draagkrachtberekening wordt betrokken.
e. de kosten huishoudelijke hulp/de kosten omgangsregeling
Omdat de man een zware baan heeft en gelet op het feit dat hij - naast de vrouw - een evenredig deel van de verzorging van de kinderen op zich neemt, acht de rechtbank het redelijk, met een bedrag aan kosten huishoudelijke hulp ten bedrage van
€ 200,- per maand rekening te houden.
Evenzo zal de rechtbank rekening houden met de kosten omgangsregeling ten behoeve van [het bij de vrouw wonende kind] van € 76,- per maand meenemen.
f. de ingangsdatum en limitering van de onderhoudsverplichting
Zoals de rechtbank reeds heeft overwogen in haar beschikking van 7 december 2004 gaat de wettelijke termijn van twaalf jaren ingevolge het bepaalde in artikel 1:157 BW eerst in op de dag dat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand, derhalve op 26 november 2004.
De man heeft verzocht om op de twaalf jaar-termijn in mindering te brengen hetgeen hij in de periode vanaf 1 september 2001 tot de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand heeft voldaan, dan wel te bepalen dat de duur van zijn alimentatieverplichting wordt gelimiteerd tot 1 september 2012.
Voor een limitering of beëindiging van een uitkering tot levensonderhoud worden hoge eisen gesteld aan de stelplicht van de onderhoudsplichtige en er rust - nu het gestelde door de vrouw uitdrukkelijk is betwist - een zware bewijslast op de onderhoudsplichtige ten aanzien van concrete feiten en omstandigheden die een limitering of beëindiging rechtvaardigen.
Naar het oordeel van de rechtbankheeft de man zijn stellingen onvoldoende onderbouwd, zodat zijn verzoek tot limitering van de onderhoudsverplichting wordt afgewezen.
De rechtbank voegt hieraan toe, dat zij - nu de man weliswaar heeft gesteld dat partijen overeenstemming zouden hebben bereikt omtrent de ingangsdatum van de alimentatie - c.q. een limitering - maar de vrouw dat heeft ontkend en de man, ondanks het feit dat is gebleken dat de “limitering” onderdeel uit maakte van een geheel van financiële regelingen, zijn bewijsaanbod heeft beperkt tot de limitering, aan dit aanbod voorbij gaat.
de berekening van de draagkracht
Gelet op het vorenoverwogene en op basis van de door de man overgelegde en niet, dan wel onvoldoende, door de vrouw bestreden financiële gegevens, komt de rechtbank tot een tweetal brutoberekeningen van de draagkracht van de man ingevolge het INA-alimentatieberekeningsprogramma (overeenkomstig de wens van partijen,
versie 2005-2), die aan deze beschikking zijn gehecht en waarvan de inhoud als hier ingelast dient te worden beschouwd.
Blijkens deze berekeningen kan de man, rekening houdende met de buitengewone lastenaftrek ten behoeve van het bij de vrouw wonende kind en het fiscale voordeel waarop hij ten aanzien van de alimentatiebijdrage ten behoeve van de vrouw aanspraak kan maken, vanaf 24 november 2004 tot 1 augustus 2006 maandelijks met het verzochte bedrag van € 600,- bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarige en met een bedrag van € 1.657,- in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw.
Vanaf 1 augustus 2006 - wanneer het thans bij de man wonende kind over zelfstandige woonruimte beschikt en de man (daarover zijn partijen het eens) maandelijks een bedrag van € 600,- aan haar voldoet - kan de man ook met voormeld bedrag van € 600,- per maand bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van het bij de vrouw wonende kind en daarnaast met een bedrag van € 1.011,- in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw.
BESLISSING
de verrekening c.q. verdeling van het verrekenplichtig vermogen c.q. het gemeenschappelijk vermogen
aan de vrouw dient te worden toegedeeld:
- haar kleding en andere lijfgoederen,
- het gedeelte van de inboedel van de echtelijke woning dat thans feitelijk in haar bezit is, alsmede een aantal andere goederen - waaronder de antieke kast - die zich nog in genoemde woning bevindt en waarvan partijen geen nadere omschrijving nodig achten,
- de auto van het merk Toyota Corolla, met het kenteken PB-25-DX,
- de saldi van de op haar naam staande bankrekeningen,
- de op naam van de vrouw staande vorderingen op de fiscus vanaf 1 september 2000,
- - zonder verdere verrekening - de baten, die sedert 1 september 2000 van de zijde van de vrouw in de beperkte gemeenschap zijn gevallen en nog zullen vallen, onder de verplichting om de op haar naam staande belastingaanslagen vanaf 1 september 2000 en de schulden die sedert deze datum op haar naam en/of door haar toedoen zijn ontstaan en nog zullen ontstaan, voor haar rekening te nemen;
aan de man dient te worden toegedeeld:
- zijn kleding en andere lijfgoederen,
- het gedeelte van de inboedelgoederen van de echtelijke woning dat thans feitelijk in zijn bezit is, met uitzondering van de antieke kast en een aantal goederen die de vrouw nog toekomen en waarvan partijen geen nadere omschrijving nodig achten,
- het onroerend goed aan de Postlaan 4 in Drachten, met een waarde van
f. 805.000,-/€ 365.293,07, gebaseerd op het taxatierapport van juni 2000,
- de bij hem in gebruik zijnde auto van het merk Volkswagen, model Passat Variant met het kenteken FF-FB-26,
- de caravan met voortent,
- de spaarsaldi, opgebouwd in de beleggingshypotheken bij Interpolis onder de polisnummers 40005020 en 40005021,
- de saldi van de op zijn naam staande bankrekeningen,
- de afkoopsom van de man/vrouw-levensverzekeringspolis met het polisnummer 7673557 ad € 2.380,53,
- de op naam van de vrouw staande belastingvorderingen betreffende de periode tot
1 september 2000,
- de op naam van de man staande vorderingen op de fiscus,
- - zonder nadere verrekening - de baten, die sedert 1 september 2000 van de zijde van de man in de beperkte gemeenschap zijn gevallen en nog zullen vallen, onder de verplichting om de volgende schulden voor zijn rekening te nemen:
? de lening, waarvoor op het onroerend goed een hypotheek van € 281.343,73 is gevestigd,
? de persoonlijke leningen bij de Rabobank,
? de op naam van de man staande belastingaanslagen,
? de op naam van de vrouw staande belastingschulden betreffende de periode
? tot 1 september 2000,
? de debetstanden op de bankrekeningnummers 30.90.69.556 en 30.90.69.513,
? de schulden, die sedert 1 september 2000 op naam van de man en/of door zijn toedoen zijn ontstaan en nog zullen ontstaan;
bepaalt dat de vrouw aan de man als overbedelingsvergoeding een bedrag dient te voldoen van € 3.863,-;
kinder- en partneralimentatie
bepaalt dat de man vanaf 24 november 2004 (de dag waarop deze beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand) als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het bij haar wonende minderjarige kind aan de vrouw - tenzij de termijn reeds is verstreken - telkens bij vooruitbetaling, een bedrag van
€ 600,- per maand moet betalen, vermeerderd met het bedrag van iedere uitkering, die de man op grond van geldende wetten of regelingen ten behoeve van deze minderjarige kan of zal worden verleend;
bepaalt dat de man vanaf 24 november 2004 (de dag waarop deze beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand) tot 1 augustus 2006 als uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw - tenzij de termijn reeds is verstreken -, telkens bij vooruitbetaling te voldoen een bedrag van € 1.657,- per maand dient te betalen en vanaf
1 augustus 2006 een bedrag van € 1.011,- per maand;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C.H. Nieuwenhuis-Oosterhof en door deze uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 juni 2006, in tegenwoordigheid van de griffier.