ECLI:NL:RBGRO:2006:AY6233

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
25 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
18/670168-06
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wederrechtelijke vrijheidsberoving van psychotische zoon door ouder

In deze zaak werd een 64-jarige man verdacht van wederrechtelijke vrijheidsberoving van zijn psychotische zoon. De rechtbank Groningen oordeelde dat de verdachte, door zijn zoon meerdere malen vast te binden, zijn zorgplicht als ouder had geschonden. De rechtbank overwoog dat er minder ingrijpende alternatieven beschikbaar waren, zoals het inschakelen van professionele medische hulp. De verdachte had de situatie zelf ter hand genomen, wat leidde tot de conclusie dat zijn handelen wederrechtelijk was. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de andere tenlastegelegde feiten, waaronder het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan zijn echtgenote, omdat er onvoldoende bewijs was. De rechtbank hield rekening met de psychiatrische toestand van de verdachte en legde een geheel voorwaardelijke straf op, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en contact met de Ambulante Forensische Psychiatrie. De uitspraak vond plaats op 25 juli 2006, na een zitting op 11 juli 2006, waarbij de rechtbank de verklaringen van getuigen en de psychische toestand van de verdachte in overweging nam. De rechtbank concludeerde dat de verdachte in licht verminderde mate toerekeningsvatbaar was, maar dat dit niet leidde tot ontslag van rechtsvervolging. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vier maanden op, die niet ten uitvoer zou worden gelegd, tenzij de verdachte zich tijdens de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakte.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 18/670168-06
datum uitspraak: 25 juli 2006
op tegenspraak
raadsman: mr. E.J. de Mare
vonnis van de rechtbank te Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1942,
wonende aan [adres],te [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
11 juli 2006.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd: dat
1.
hij in of omstreeks de maand maart 2005 te Boerakker, althans in de gemeente Leek, in elk geval in Nederland, opzettelijk zijn zoon [naam zoon], wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft hij, verdachte, met dat opzet die [naam zoon] (meermalen) met behulp van (een) riempje(s), (telkens) met diens handen op de rug, op een stoel vastgebonden en/of die zoon (gedurende enige dagen, althans enige tijd,) (telkens) op een stoel vastgebonden gehouden;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 6 februari 2006, te Boerakker, althans in de gemeente Leek, aan een vrouw genaamd [naam echtgenote], zijnde de echtgenote van hem, verdachte, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten het verlies van een vingertopje, althans een deel van een vingertopje) heeft toegebracht, door opzettelijk (met kracht) dit vingertopje, althans dit deel van een vingertopje, af te bijten, althans (met kracht) in de vinger van die [naam echtgenote] te bijten;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 6 februari 2006 te Boerakker, gemeente Leek, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [naam echtgenote], zijnde de echtgenote van hem, verdachte, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, (met kracht) haar vingertopje, althans een deel van een vingertopje, heeft afgebeten, althans (met kracht) in de vinger van die [naam echtgenote] heeft gebeten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 6 februari 2006 te Boerakker, gemeente Leek, opzettelijk mishandelend (bij) een persoon (te weten zijn echtgenote, ), (met kracht) haar vingertopje, althans een deel van een vingertopje, eraf heeft gebeten, althans (met kracht) in de vinger van die [naam echtgenote] heeft gebeten, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2004 tot en met 23 juni 2005 te Boerakker, gemeente Leek, aan zijn zoon genaamd [naam zoon], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een storing van de verstandelijke vermogens die langer van vier weken geduurd heeft), heeft toegebracht, door deze meermalen, althans eenmaal, opzettelijk (gedurende langere, althans enige, tijd) zijn medicijnen en/of/althans de nodige medische zorg, te onthouden;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2004 tot en met 23 juni 2005 te Boerakker, gemeente Leek, meermalen, althans eenmaal, opzettelijk, de gezondheid heeft benadeeld van zijn zoon (te weten; [naam zoon]), door deze, meermalen, althans eenmaal, zijn medicijnen en/of/althans de nodige medische zorg te onthouden.
Vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt ten aanzien van feit 2 dat op grond van het beschikbare bewijsmateriaal niet kan worden vastgesteld of verdachte daadwerkelijk in het vingertopje van het slachtoffer, zijn echtgenote heeft gebeten.
Alle getuigenverklaringen in het dossier waarin hierover wordt gesproken zijn terug te voeren op één bron, te weten [naam echtgenote]. Behoudens [naam echtgenote] en verdachte is er geen enkele getuige die uit eigen waarneming over het incident heeft verklaard. Blijkens het dossier verkeerde [naam echtgenote], echter destijds, toen zij hierover met de betreffende personen sprak, in psychotische toestand. Om deze reden kan naar het oordeel van de rechtbank aan de betreffende getuigenverklaringen weinig waarde worden toegekend. Hierbij heeft de rechtbank ook gelet op hetgeen [naam echtgenote] verder in haar psychose heeft verklaard hetgeen weinig realiteitszin bevatte.
Nu [naam echtgenote], in de verklaring die zij op 1 juni 2006 tegenover de politie heeft afgelegd, heeft aangegeven dat de vermeende mishandeling niet heeft plaatsgevonden, er voorts geen duidelijke medische informatie omtrent de oorzaak van het destijds aan haar vinger geconstateerde letsel voorhanden is en verdachte steeds heeft ontkend dit letsel te hebben veroorzaakt concludeert de rechtbank dat er onvoldoende bewijs is voor hetgeen verdachte onder 2 ten laste is gelegd zodat hij hiervan – integraal – dient te worden vrijgesproken.
Om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van het onder 3 (primair of subsidiair) ten laste gelegde moet in de eerste plaats zijn bewezen dat verdachte zijn zoon medicijnen of de nodige medische zorg heeft onthouden. Verdachte heeft zelf ontkend dat hier sprake van is geweest. Alleen uit de verklaringen die door [dochter verdachte] en [schoonzoon verdachte] op dit punt tegenover de politie zijn afgelegd, zou kunnen worden afgeleid dat verdachte [naam zoon] de hem voorgeschreven medicijnen heeft onthouden. Uit hun verklaringen blijkt echter niet dat hun wetenschap hieromtrent is gebaseerd op eigen waarneming. Integendeel, de betreffende verklaringen lijken veeleer “de-auditu”, of tewel “van horen zeggen” te zijn, waarbij [dochter verdachte] haar wetenschap bovendien mede lijkt te baseren op hetgeen zij terzake van [schoonzoon verdachte] heeft vernomen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank er niet van overtuigd geraakt dat verdachte zijn zoon daadwerkelijk medicijnen of de nodige medische zorg heeft onthouden waardoor zwaar lichamelijk letsel is ontstaan dan wel de gezondheid van [naam zoon] is benadeeld. Verdachte dient derhalve eveneens
van het onder 3 ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de maand maart 2005 te Boerakker opzettelijk zijn zoon [naam zoon] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers heeft hij, verdachte, met dat opzet die [naam zoon] - meermalen - met behulp van riempjes, met diens handen op de rug, op een stoel vastgebonden en die [naam zoon] gedurende enige tijd op een stoel vastgebonden gehouden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen onder 1 meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Bewijsoverweging
Op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting kan worden vastgesteld dat de zoon van verdachte op 9 maart 2005 in een psychose is geraakt. Verdachte heeft ter zitting bevestigd dat hij [naam zoon] vervolgens tussen 9 en 11 maart 2005 gedurende verschillende perioden van zijn vrijheid heeft beroofd op de wijze als ten laste gelegd. De rechtbank is daarom van oordeel dat, gelet ook op de verklaring van [dochter verdachte], d.d. 31 oktober 2005 en het bericht van [naam huisarts], huisarts, d.d. 29 maart 2006, is bewezen dat [naam zoon] tijdens die dagen meermalen door verdachte van zijn vrijheid is beroofd en beroofd gehouden.
De vraag die vervolgens – om te kunnen komen tot een bewezenverklaring – moet worden beantwoord, is of de handelwijze van verdachte geoorloofd, met andere woorden wederrechtelijk was of niet. Hiervoor is van belang of verdachte de onder de gegeven omstandigheden aan hem als ouder van zijn minderjarig kind te stellen zorgvuldigheidseisen in acht heeft genomen c.q. of hij in de gegeven situatie op passende wijze heeft gereageerd of dat er andere, minder ingrijpende reacties mogelijk waren.
De raadsman heeft wat dit betreft aangevoerd dat verdachte – kort gezegd – heeft voldaan aan alle aan hem te stellen zorgvuldigheidseisen, zodat de vrijheidsberoving van [naam zoon] niet kan worden aangemerkt als wederrechtelijk en verdachte dus moet worden vrijgesproken van dit feit. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Verdachte heeft ter zitting een schriftelijk stuk met bijlagen, genaamd ‘verklaring en verdediging van [naam verdachte], gehouden op 11 juli 2006, voor de meervoudige raadkamer te Groningen’ aan de rechtbank overgelegd. Verdachte verklaart in genoemd stuk als volgt: ‘de volgende dag, 9 maart, verslechterde zijn toestand zienderogen. Wij hebben toen de huisarts weer gebeld. Zie bijlage 2. De huisarts bleek twee dagen op cursus te zijn. Zijn plaatsvervanger heeft [naam zoon] toen voor drie dagen slaaptabletten voorgeschreven. Over enkele dagen moesten wij de eigen huisarts maar weer eens bellen, zo werd gezegd. Bijlage 2b. Toen onze huisarts 2 dagen later belde met de vraag of hij nog langs moest komen, hebben wij dat aanbod meteen aangegrepen. Wij wisten toen niets van een melding aan het AMK. Hoewel mijn vrouw liever nog het weekend wilde afwachten, dus niet mijn persoon, is [naam zoon] diezelfde dag op 11 maart in het UMCG opgenomen’. In genoemd stuk stelt verdachte tevens dat [naam zoon], nadat hij is opgenomen, vier dagen en vier nachten achtereen in een separeercel heeft doorgebracht.
De rechtbank stelt, middels genoemde bijlage 2, vast dat er op 9 maart 2005 telefonisch contact is geweest tussen verdachte en ‘een’ huisarts. De rechtbank kan de inhoud van het contact niet vaststellen, zodat niet duidelijk is of verdachte daarbij wel voldoende heeft aangegeven dat de situatie, gelet op de toestand van [naam zoon], zeer ernstig en spoedeisend was.
Verdachte heeft voorts ter zitting verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij zich bewust was van het gegeven dat hij in een grijs gebied tussen het toelaatbare en het niet toelaatbare opereerde, met als doel de bewuste dagen zo goed mogelijk doorkomen.
Blijkens de stukken neemt op 11 maart 2005 de huisarts contact op en eerst op deze datum wordt [naam zoon] overgebracht naar het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG). Verdachte heeft tussen het telefonische contact van 9 maart 2005 en het telefonische contact van 11 maart 2005 geen contact meer gezocht met een (huis)arts.
De rechtbank onderkent op zichzelf de problematische situatie waar verdachte zich op 9 maart 2005 voor gesteld zag. Verdachte heeft op die dag in die zin zorgvuldig gehandeld dat hij (telefonisch) contact heeft opgenomen met de huisarts.
Toen de (plaatsvervangend) huisarts vervolgens slechts slaaptabletten voorschreef, omdat – zo begrijpt de rechtbank – de ernst van de situatie, om welke reden dan ook, niet werd ingezien, had verdachte naar het oordeel van de rechtbank anders moeten handelen. Er waren redelijke, minder ingrijpende alternatieven voorhanden (te weten het inschakelen van professionele medische hulp) die verdachte had moeten benutten.
Verdachte heeft daarentegen besloten om de problemen zelf het hoofd te bieden door [naam zoon] meerdere malen vast te binden. Er was op dat moment geen sprake van een heel directe eenmalige noodsituatie die direct ingrijpen vergde, maar van een zeer ernstige medische toestand waarin vastbinden van [naam zoon] als standaardreactie plaatsvond gedurende meerdere dagen en meerdere malen per dag.
Uit het kappersbezoek van verdachte van 10 maart 2005 blijkt bovendien dat verdachte [naam zoon] ook preventief heeft vastgebonden, in die zin dat verdachte zichzelf daardoor de mogelijkheid verschafte om de woning tijdelijk te verlaten.
Door zo te handelen heeft verdachte niet gehandeld naar de zorgvuldigheid die van hem als ouder mocht worden verwacht en heeft hij de grens overschreden van hetgeen in dat verband als toelaatbaar kan worden beschouwd. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verdachte wederrechtelijk heeft gehandeld met als gevolg dat hem van zijn handelen strafrechtelijk een verwijt kan worden gemaakt.
Voor zover verdachte heeft aangevoerd dat er geen minder ingrijpend alternatief voorhanden was nu [naam zoon] in het UMCG nadat hij werd opgenomen in een separeercel werd geplaatst, overweegt de rechtbank dat [naam zoon] in het UMCG omringd was door de benodigde medische zorg, zodat gelet daarop sprake is van een minder ingrijpende situatie dan het thuis vastbinden van [naam zoon] in een stoel.
Kwalificatie
Hetgeen de rechtbank als bewezen heeft aangenomen levert het volgende strafbare feit op:
Opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Ten aanzien van de strafbaarheid van de verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychiatrische onderzoeksrapportage d.d. 18 mei 2006, opgemaakt door B.T. Takkenkamp, psychiater en de psychologische onderzoeksrapportage d.d. 4 juli 2006, opgemaakt door
G. de Bruijn, psycholoog. De conclusies van deze rapporten luiden, zakelijk weergegeven, dat het ten laste gelegde en bewezen verklaarde aan verdachte slechts in licht verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank kan zich met bovenstaande conclusies verenigen en neemt deze over.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu de verdachte, geconfronteerd met een conflict van belangen, heeft gehandeld in noodtoestand.
De rechtbank overweegt dat weliswaar vlak na het ontstaan van de psychose er sprake kan zijn geweest van een dergelijke conflictsituatie, waarbij het vastbinden op een stoel kan worden gezien als de opheffing van een onhoudbare situatie, doch dat vervolgens, zoals hiervoor overwogen, professionele medische instanties hadden moeten worden ingeschakeld. Nu verdachte zich onvoldoende inspanningen heeft getroost genoemde instanties in te schakelen en derhalve naar het oordeel van de rechtbank onzorgvuldig heeft gehandeld kan geen geslaagd beroep worden gedaan op noodtoestand.
De rechtbank acht verdachte derhalve strafbaar, nu ten opzichte van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Motivering straf
Bij de bepaling van de straf, die aan de verdachte zal worden opgelegd, heeft de rechtbank rekening gehouden met:
a) - de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de vordering van de officier van justitie strekkende tot een veroordeling tot zeven maanden gevangenisstraf, waarvan drie maanden gevangenisstraf voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en een verplicht reclasseringscontact;
- de inhoud van een uittreksel uit het algemeen documentatieregister omtrent verdachte d.d. 29 maart 2006. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld wegens het plegen van strafbare feiten;
b) - de persoon van de verdachte zoals naar voren is gekomen uit:
- het onderzoek op de terechtzitting d.d. 11 juli 2006;
- een briefrapport, opgesteld door B.T. Takkenkamp, psychiater,
d.d. 12 april 2006;
- voormelde psychiatrische onderzoeksrapportage;
- voormelde psychologische onderzoeksrapportage;
- het adviesrapport van Stichting Reclassering Nederland te Groningen,
d.d. 6 juni 2006.
Vrijheidsstraf
Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat een geheel voorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur moet worden opgelegd, mede om de daaraan te verbinden bijzondere voorwaarde een voldoende basis tot nakomen te bieden.
De rechtbank overweegt dat verdachte, zo blijkt uit de onderzoeksrapportage van
B.T. Takkenkamp, psychiater, d.d. 18 mei 2006, een dominante man kan zijn met een grote overtuigingskracht en overtuigd van zijn eigen gelijk. De rechtbank is echter van oordeel dat verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde ten onrechte de situatie zelf ter hand heeft genomen, uitgaande van zijn eigen gelijk.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder in aanmerking dat op verdachte als opvoeder een belangrijke zorgplicht rust. Verdachte heeft door zijn zoon meerdere malen vast te binden op een stoel, in plaats van gebruik te maken van de medische mogelijkheden, deze zorgplicht geschonden en de grens van wat in dat verband als toelaatbaar kan worden beschouwd overschreden.
De rechtbank heeft oog voor de moeilijke situatie van verdachte nu in het gezin van verdachte twee gezinsleden op verschillende momenten in de afgelopen jaren psychotisch zijn geworden. Dit maakt dat er naar het oordeel van de rechtbank in de toekomst in een eerder stadium en langduriger hulpverlening bij het gezin betrokken dient te worden, zodat een situatie als de onderhavige zich niet meer voor zal doen.
De rechtbank vindt het derhalve van belang dat verdachte contact onderhoudt met de reclassering en aanwijzingen van de reclassering ook daadwerkelijk opvolgt.
De rechtbank neemt in aanmerking dat het feit aan verdachte in licht verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank komt, gelet op bovenstaande, alsmede het feit dat verdachte wordt vrijgesproken van het onder 2 en 3 ten laste gelegde tot een lagere straf dan de door de officier van justitie geëiste.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 57 en 282 van het
Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
De rechtbank:
Verklaart het onder 2 en 3 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hierboven is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart de verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart het onder 1 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen en strafbaar verklaarde tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden.
Bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de op twee jaren gestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging óók kan worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarde: de veroordeelde zal zich gedurende de proeftijd gedragen naar voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens
Stichting Reclassering Nederland te Groningen zolang deze instelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, ook indien dat het onderhouden van contact met de Ambulante Forensische Psychiatrie Noord Nederland inhoudt.
Draagt deze instelling op om de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. E.M.J. Brink, voorzitter, G.H. Boekaar en
A.F. Gerding, rechters, in tegenwoordigheid van A.W. Wassink als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 juli 2006.