RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 18/670133-06
datum uitspraak: 11 juli 2006
raadsman: mr. M.C. van Linde
vonnis van de rechtbank te Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[Verdachte].
geboren te (Suriname) op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats],
thans preventief gedetineerd in P.I. HvB Ter Apel te Ter Apel.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 juni 2006.
Aan de verdachte is ten laste gelegd: dat
hij op of omstreeks 11 maart 2006, in de gemeente Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een vrouw, genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, die [slachtoffer] in de buik, althans in het lichaam heeft gestoken en/of gesneden en/of geraakt en/of getroffen, althans met dat opzet een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp op zodanige wijze heeft vastgehouden en/of gehanteerd dat dat mes, althans dat scherpe en/of puntige voorwerp (gedeeltelijk) in de buik, althans in het lichaam van die [slachtoffer] is terecht gekomen, althans met de buik, althans het lichaam van die [slachtoffer] in contact is gekomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 11 maart 2006, in de gemeente Groningen, aan een vrouw genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een miltperforatie en/of een snijwond in de buik), heeft toegebracht, door die [slachtoffer] opzettelijk met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de buik, althans in het lichaam te steken en/of te snijden en/of te raken en/of te treffen, althans met dat opzet een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp op zodanige wijze vast te houden en/of te hanteren dat dat mes, althans dat scherpe en/of puntige voorwerp (gedeeltelijk) in de buik, althans in het lichaam van die [slachtoffer] is terecht gekomen, althans met de buik, althans het lichaam van die [slachtoffer] in contact is gekomen;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 11 maart 2006, in de gemeente Groningen, opzettelijk mishandelend een vrouw (te weten [slachtoffer]) met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de buik, althans in het lichaam heeft gestoken en/of gesneden en/of geraakt en/of getroffen, althans met dat opzet een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp op zodanige wijze heeft vastgehouden en/of gehanteerd dat dat mes, althans dat scherpe en/of puntige voorwerp (gedeeltelijk) in de buik, althans in het lichaam van die [slachtoffer] is terecht gekomen, althans met de buik, althans het lichaam van die [slachtoffer] in contact is gekomen, tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (een miltperforatie en/of een snijwond in de buik), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 300 lid 2 Wetboek van Strafrecht
De raadsman heeft gesteld dat verdachte van de gehele tenlastelegging moet worden vrijgesproken nu het gestelde opzet niet bewezen kan worden verklaard, ook niet in de vorm van voorwaardelijk opzet.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
De rechtbank is van oordeel, gelet op de verklaringen van verdachte zowel tegenover de politie als ter terechtzitting, dat verdachte door opzettelijk een mes van de in de kamer staande tafel te pakken en geopend in zijn hand te houden, zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de kans dat iemand van de ruziënde personen daarmee geraakt kon worden. Verdachte moest er rekening mee houden dat hij met een geopend mes in de kluwen van vechtende mensen iemand met dat mes zou raken. Dat verdachte met die mogelijkheid heeft rekening gehouden blijkt uit zijn verklaring bij de politie, waarin hij verklaart dat hij op het moment dat het slachtoffer verklaarde te zijn geraakt, onmiddellijk dacht aan het mes dat hij in zijn hand hield. Tevens blijkt deze bewustheid uit zijn verklaring dat hij de gedachte had dat hij het mes langs zijn lijf moest houden zodat niemand geraakt zou worden. Het is een feit van algemene bekendheid dat een gevecht tussen personen, meestal gepaard gaat met stompen of slaan dan wel het maken van afwerende bewegingen en dus het gebruik van handen. Het is dan ook niet logisch dat verdachte met één hand gevochten zou hebben en de andere hand (angstvallig) zodanig gehouden zou hebben dat niemand door het mes geraakt kon worden.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat verdachte met voorwaardelijk opzet heeft gehandeld.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is overwogen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 11 maart 2006, in de gemeente Groningen, opzettelijk mishandelend een vrouw (te weten [slachtoffer]) met een mes, in de buik, geraakt, tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (een miltperforatie en een snijwond in de buik) heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer subsidiair meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Hetgeen de rechtbank als bewezen heeft aangenomen levert het volgende strafbare feit op:
Mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Strafbaarheid van de verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar, nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Bij de bepaling van de straf, die aan de verdachte zal worden opgelegd, heeft de rechtbank rekening gehouden met:
a) - de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de vordering van de officier van justitie ter zake van poging tot doodslag: 24 maanden gevangenisstraf;
b) - de persoon van de verdachte zoals naar voren is gekomen uit:
- het onderzoek op de terechtzitting d.d. 27 juni 2006;
- de inhoud van een uittreksel uit het algemeen documentatieregister omtrent verdachte d.d. 14 maart 2006. Hieruit blijkt dat de verdachte reeds eerder is veroordeeld wegens het plegen van soortgelijke feiten;
- het over de verdachte door de Stichting Reclassering Nederland te Groningen uitgebrachte voorlichtingsrapport d.d. 16 mei 2006.
Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur moet worden opgelegd.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich in een vechtpartij meester gemaakt van een voor het grijpen liggend mes, waarmee hij zichzelf in een situatie heeft gebracht waarbij het niet ondenkbaar was dat hij met het door hem gehanteerde mes aan een ander verwondingen zou toebrengen. Het slachtoffer heeft door de steekverwonding ernstig letsel opgelopen, waarbij ze veel bloed heeft verloren.
Verder heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat verdachte weliswaar eerder voor geweldsdelicten is veroordeeld, maar dat dit meer dan vijf jaar geleden is, terwijl de rechtbank thans verdachte zal veroordelen ter zake van de meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling en niet voor de poging tot doodslag of de poging tot zware mishandeling.
De rechtbank is van oordeel dat een deel van de vrijheidsstraf voorwaardelijk moet worden opgelegd mede om de daaraan te verbinden bijzondere voorwaarde een voldoende basis tot nakomen te bieden.
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomene, te weten een mes, moet worden onttrokken aan het verkeer.
Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet.
Verder is uit het onderzoek op de terechtzitting gebleken dat het bewezenverklaarde met behulp van dit voorwerp is begaan.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Verklaart het primair en subsidiair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het meer subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hierboven is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart de verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart het meer subsidiair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen en strafbaar verklaarde tot:
een gevangenisstraf voor de duur van ACHT MAANDEN.
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd, die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Bepaalt dat van deze straf een gedeelte, groot vier maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de op twee jaren gestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging óók kan worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich gedurende de proeftijd gedragen naar voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens de Reclassering Nederland, zolang deze instelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt. Draagt deze instelling op om de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde.
Heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van heden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
een mes.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. M.J.B. Holsink, voorzitter, M. Griffioen en B.W.M. van der Lugt, in tegenwoordigheid van D. van der Ploeg als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dinsdag 11 juli 2006.
Mr. Van der Lugt was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.