ECLI:NL:RBGRO:2006:AX8831

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
29 maart 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
85735/JE RK 06-219
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarige met ernstige ontwikkelingsproblemen

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Groningen op 29 maart 2006 een verzoek tot ondertoezichtstelling (OTS) van een minderjarige toegewezen. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om de ondertoezichtstelling voor de duur van één jaar, omdat de ontwikkeling van de minderjarige ernstig bedreigd werd. De minderjarige had al twee jaar niet naar school gegaan, vertoonde een sombere indruk en had een risicovolle vriendengroep. De kinderrechter oordeelde dat vrijwillige hulpverlening niet toereikend was en dat er duidelijke doelen moesten worden gesteld voor de OTS. Deze doelen omvatten onder andere het ondersteunen van de moeder in het gezag, het waarborgen van de hulpverlening en het ingrijpen bij verzet van de minderjarige.

De kinderrechter voegde aan de doelen van de Raad enkele specifieke doelen toe, waaronder het zo snel mogelijk realiseren van een dagbesteding voor de minderjarige en het continueren van de hulpverlening. De kinderrechter benadrukte dat er geen verdere tijd verloren mocht gaan, gezien de langdurige stagnatie in de ontwikkeling van de minderjarige. De kinderrechter stelde vast dat de voorwaarden voor ondertoezichtstelling, zoals vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek, waren vervuld, omdat andere middelen in vrijwillig kader niet effectief waren gebleken.

De beslissing om de minderjarige onder toezicht te stellen werd genomen na een zitting waarin de minderjarige, zijn moeder, de raadvrouw en vertegenwoordigers van de Raad en de jeugdreclassering waren gehoord. De kinderrechter verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad en droeg de uitvoering van de OTS op aan het bureau jeugdzorg in Groningen.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Civielrecht
zaaknr.: 85735 / JE RK 06-219
beschikking kinderrechter d.d. 29 maart 2006
inzake
de minderjarige
kind van:
moeder A.
en
vader B.,
overleden.
De moeder is belast met het gezag over voornoemde minderjarige.
PROCESGANG
Op 22 maart 2006 heeft de Raad voor de Kinderbescherming te Groningen (hierna: de Raad) een verzoekschrift met bijlagen ingediend, gedateerd 21 maart 2006, daartoe strekkende dat de ondertoezichtstelling van voornoemde minderjarige wordt uitgesproken voor de duur van 1 jaar.
Op 29 maart 2006 heeft de kinderrechter de zaak ter terechtzitting met gesloten deuren behandeld. Gehoord zijn daarbij: de minderjarige, zijn raadvrouw mr. F. Flooren, de moeder, de mevrouw I. Tuin namens de Raad en de heer R. Fokke namens de jeugdreclassering.
OVERWEGINGEN
Raad voor de Kinderbescherming is van mening dat er bij [de minderjarige] sprake is van bedreiging in zijn sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling omdat:
- [de minderjarige] al twee jaar niet naar school gaat;
- [de minderjarige] veel moeite heeft met de dood van zijn vader;
- [de minderjarige] een sombere indruk maakt;
- [de minderjarige] zegt niet gelukkig te zijn;
- [de minderjarige] een risicovolle vriendengroep heeft;
- [de minderjarige] niet meewerkt aan de hulpverlening vanuit de jeugdreclassering.
De Raad acht vrijwillige hulpverlening ontoereikend nu de inzet van de vrijwillige hulpverlening (IOG) en de jeugdreclassering geen verandering in de situatie van [de minderjarige] heeft gebracht.
De jeugdreclassering is van mening dat hulp in gedwongen kader geen verandering teweeg heeft gebracht en dat het bij [de minderjarige] ook een kwestie is van onwil. Hij wil steeds zelf bepalen of en onder welke voorwaarden hulp wordt verleend. Dit speelt nu al zeer lange tijd. [de minderjarige] heeft nog steeds geen dagbesteding. [de minderjarige] zegt nu wel dat hij hulp wil accepteren en dat hij inziet dat het anders moet, maar de jeugdreclassering heeft hier weinig vertrouwen in. Verdere hulpverlening vanuit de thuissituatie, ook in het kader van een ondertoezichtstelling is een gepasseerd station. Uithuisplaatsing, eventueel gesloten, is nog het enige middel om een verbetering in de situatie van [de minderjarige] te bewerkstelligen.
Moeder en [de minderjarige] zijn het eens met de ondertoezichtstelling. Zij zijn van mening dat er nu wel een positieve verandering bij [de minderjarige] heeft plaatsgevonden. Moeder leert door de hulp van de IOG [de minderjarige] te bereiken en hem aan te sturen. [de minderjarige] gaat nu ook mee naar afspraken bij huisarts en AFJP en houdt zich nu ook in de thuissituatie aan afspraken. Begin april zal een psychologisch onderzoek worden verricht, ook daar zal [de minderjarige] aan meewerken. [de minderjarige] is ook bezig met het vinden van een dagbesteding.
Beoordeling
Uit de overgelegde bescheiden en uit de verklaringen van de gehoorde personen blijkt naar het oordeel van de kinderrechter, dat de voorwaarde in artikel 254 lid 1, Boek 1, van het Burgerlijk Wetboek voor ondertoezichtstelling gesteld, is vervuld. Vast is komen te staan dat andere middelen in vrijwillig kader hebben gefaald om te voorkomen dat de minderjarige in zijn zedelijke en geestelijke belangen wordt bedreigd.
De Raad noemt als doelen van de ondertoezichtstelling:
- Moeder ondersteunen in het uitoefenen van haar gezag;
- Vormgeven van reeds bestaande en toekomstige hulpverlening;
- Ingrijpen bij eventueel verzet van [de minderjarige].
De kinderrechter voegt hier aan toe dat binnen de ondertoezichtstelling gestreefd moet worden naar:
- Het zo snel mogelijk, uiterlijk binnen 2 maanden, hebben van een dagbesteding van [de minderjarige];
- Toezicht houden op, en waarborgen van, het continueren van de nu lopende en opgestarte hulpverlening aan [de minderjarige] en zijn moeder (de IOG, het psychologisch onderzoek en behandeling bij de AFPJ);
- Indien [de minderjarige] niet meewerkt, zo snel mogelijk besluiten of hulp in de thuissituatie nog wel toereikend is om de bedreiging in de ontwikkeling van [de minderjarige] af te wenden.
Deze toevoeging acht de kinderrechter van belang omdat de ontwikkeling van [de minderjarige] nu in feite al meer dan twee jaar stil heeft gestaan, [de minderjarige] ook in het gedwongen kader van de jeugdreclassering niet heeft meegewerkt en er niet nog meer tijd verloren mag gaan doordat [de minderjarige] de hulpverlening afhoudt of zelf de voorwaarden wil stellen. Weliswaar heeft [de minderjarige] aangegeven nu in te zien dat hij mee moet werken en dat hij een dagbesteding wil hebben, twee maanden geleden is echter door de medewerkster van het IOG al met [de minderjarige] en moeder afgesproken dat het van groot belang is dat [de minderjarige] zo snel mogelijk een dagbesteding moet zien te krijgen en is besproken dat Time-Out daarvoor de aangewezen plek is. Dit zou geregeld worden, maar er is niets van terechtgekomen. [de minderjarige] geeft als reden op dat dit voor hem niet geschikt was en hij iets met zijn handen wil doen. Voorgaande bevestigt dat [de minderjarige], als het aankomt op handelen, zelf wil bepalen of het goed of geschikt voor hem is.
BESLISSING
stelt de minderjarige met ingang van heden onder toezicht voor de termijn van een jaar;
draagt de ondertoezichtstelling op aan het bureau jeugdzorg (bjz), p/a 9701 BE Groningen, Postbus 1203;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.G. Idsardi, en in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2006.