ECLI:NL:RBGRO:2006:AX0310

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
28 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
82884/FA RK 05-2081
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.C.H. Nieuwenhuis-Oosterhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om kinderalimentatie tijdens huwelijk met toepassing van het Haagse Alimentatieverdrag

In deze zaak heeft de vrouw op 8 november 2005 een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank Groningen, waarin zij verzocht om een maandelijkse bijdrage van € 450,- van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kind. De rechtbank heeft op 28 maart 2006 uitspraak gedaan. De vrouw is ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot kinderalimentatie op basis van artikel 1:392 BW, dat bepaalt dat echtgenoten verplicht zijn tot het verstrekken van levensonderhoud aan hun kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Haagse Alimentatieverdrag 1973 van toepassing is, waardoor Nederlands recht van toepassing is op de onderhoudsverplichtingen.

De man heeft in zijn verweerschrift primair verzocht om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren, maar subsidiair verzocht om een lagere bijdrage van € 38,- per maand. De rechtbank heeft de financiële situatie van beide partijen beoordeeld. De vrouw ontving in 2006 een WW-uitkering van € 892,52 per maand, terwijl de man een inkomen had van € 3.500,- per maand. De rechtbank heeft vastgesteld dat de behoefte van het kind op € 540,- per maand ligt, wat aanzienlijk hoger is dan het door de man verzochte bedrag.

De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de aflossingen van de man op zijn schulden en de kosten van de omgangsregeling. Uiteindelijk heeft de rechtbank bepaald dat de man met ingang van 1 december 2005 een bijdrage van € 450,- per maand moet betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van het kind. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Civielrecht
zaaknr.: 82884/FA RK 05-2081
beschikking d.d. 28 maart 2006
in de zaak van:
verzoekster,
hierna te noemen de vrouw,
procureur mr. T.H.G. Schuringa,
en
verweerder,
hierna te noemen de man,
procureur mr. F.B. Flooren.
PROCESVERLOOP
De vrouw heeft op 8 november 2005 een verzoekschrift ingediend ertoe strekkende, dat bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, wordt bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het thans nog minderjarige kind van partijen maandelijks aan haar een bedrag van € 450,- dient te voldoen.
De man heeft op 29 december 2005 een verweerschrift ingediend.
Daarbij heeft hij primair verzocht om de vrouw in haar verzoek niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair heeft de man verzocht om te worden veroordeeld tot het betalen van een maandelijkse bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarige van € 38,- per maand, althans van een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie meent vast te stellen.
Ter griffie is op 13 februari 2006 een brief d.d. 10 februari 2006 met bijlagen van
mr. Flooren ontvangen.
De rechtbank heeft de zaak behandeld ter zitting met gesloten deuren van 21 februari 2006.
Daarbij zijn de man en de procureurs verschenen en gehoord.
Mr. Flooren heeft gebruik gemaakt van een pleitnotitie.
Op 28 februari 2006 is ter griffie een brief d.d. 27 februari 2006 met bijlagen van
mr. Schuringa ontvangen.
RECHTSOVERWEGINGEN
vaststaande feiten:
Partijen zijn met elkaar gehuwd.
Uit hun huwelijk is op 30 juli 2002 in de gemeente Groningen het thans nog minderjarige kind geboren.
[Het kind] heeft hoofdverblijf bij de vrouw.
beoordeling:
ontvankelijkheid
Ingevolge artikel 1:392 BW zijn partijen - die met elkaar zijn gehuwd - gehouden tot het verstrekken van levensonderhoud aan hun kinderen.
Op grond van dit artikel kan de vrouw in haar verzoek worden ontvangen.
toepasselijk recht
Naar het oordeel van de rechtbank is in casu het Verdrag inzake de wet die van toepassing is op onderhoudsverplichtingen ‘s-Gravenhage (2 oktober 1973, Trb. 1974, 86), ook wel
“het Haagse Alimentatieverdrag 1973” genoemd, van toepassing.
Ingevolge artikel 4 lid 1 van dit verdrag worden de onderhoudsverplichtingen, zoals bedoeld in artikel 1, beheerst door de interne wet van de gewone verblijfplaats van de onderhoudsgerechtigde. Het Nederlands recht is derhalve van toepassing.
behoefte
De vrouw heeft - onweersproken - gesteld, dat zij geen inkomsten genoot ten tijde van het uiteengaan van partijen.
Blijkens de inhoud van de door haar overgelegde stukken en gelet op hetgeen dienaangaande naar voren is gebracht, is vast komen te staan dat de vrouw in 2005 in de periode van
17 mei tot 17 december 2005 in het kader van een tijdelijke arbeidsovereenkomst wekelijks werkzaamheden heeft verricht voor Sanguin, waarmee zij gemiddeld € 1.000,- per maand verdiende, dat deze overeenkomst na genoemde periode is beëindigd en dat zij vanaf januari 2006 een WW-uitkering ontvangt van € 892,52 per maand.
Gelet op het vorenoverwogene is voldoende aannemelijk geworden, dat de vrouw zowel ten tijde van het uiteengaan van partijen als daarna behoefte heeft (gehad) aan een bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind].
Het netto besteedbaar maandinkomen van partijen ten tijde van hun uiteengaan bestond uit de inkomsten van de man van ruim € 2.500,-.
Aangezien dit inkomen sindsdien substantieel is toegenomen en thans € 3.500,- per maand bedraagt is de rechtbank van oordeel dat de behoefte van [het kind], gelet op zijn leeftijd, ligt op € 540,- per maand, derhalve ruim boven het verzochte bedrag van € 450,- per maand.
inkomsten man
De man heeft gesteld dat moet worden uitgegaan van het inkomen, dat hij sedert
1 januari 2006 geniet. In dat inkomen is - in tegenstelling tot zijn inkomsten in 2005 - geen vergoeding voor gemaakte overuren verdisconteerd.
De man heeft aangevoerd, dat hij vanaf januari 2006 geen overuren meer maakt en dat het voorlopig ook niet de bedoeling is van zijn werkgever om hem weer te laten overwerken.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man voormelde stelling onvoldoende onderbouwd en is deze te zeer gebaseerd op onzekere toekomstige omstandigheden.
De rechtbank gaat daarom uit van de vaststaande inkomsten van de man, zoals deze zijn opgenomen in zijn jaaropgave over 2005.
kosten omgangsregeling
De vrouw heeft onweersproken gesteld, dat [het kind] momenteel één dag per week bij de man verblijft.
Het is derhalve redelijk om ter zake van verblijfkosten rekening te houden met een bedrag van € 25,- per maand.
schuld IBG
De studieschuld van de man aan de Informatie Beheer Groep is vóór het huwelijk van partijen ontstaan, doordat de man reeds toen en ook tijdens het huwelijk een studie heeft gevolgd, die hij met succes heeft afgerond.
Dit heeft ertoe bijgedragen, dat de man hogere inkomsten heeft kunnen genereren en dat zijn draagkracht is gestegen.
Het komt de rechtbank daarom redelijk voor om de aflossing op voormelde studieschuld van € 205,77 per maand bij de berekening van de draagkracht van de man te betrekken.
schuld Prime Line
Tijdens de samenwoning van partijen is ter zake van de huwelijkse schuld aan Prime Line iedere maand een bedrag van
€ 500,- voldaan. Volgens de man ging het alleen om rente, volgens de vrouw betrof het aflossingen.
Wat daarvan ook zij, vaststaat dat de man vanaf het moment dat partijen feitelijk uit elkaar zijn gegaan maandelijks op voormelde schuld een bedrag van € 1.300,- aflost.
De man heeft gesteld dat hij versneld is gaan aflossen, teneinde in de nabije toekomst in staat te zijn een woning te kopen.
De vrouw heeft gesteld, dat het voornemen van de man niet ten koste mag gaan van zijn mogelijkheden tot betaling van kinderalimentatie en dat daarom moet worden uitgegaan van het bedrag van € 500,- per maand.
De rechtbank is van oordeel dat het enerzijds in het belang is van alle betrokkenen dat voormelde schuld binnen afzienbare tijd wordt afgelost, maar dat de versnelde aflossing anderzijds niet tot gevolg mag hebben, dat er in de tussentijd weinig of geen ruimte resteert voor alimentatiebetaling.
De rechtbank zal daarom rekening houden met een aflossingsbedrag, dat zij in redelijkheid bepaalt op een bedrag van
€ 800,- per maand.
draagkrachtruimte
Op basis van de door de man overgelegde en niet dan wel onvoldoende door de vrouw bestreden financiële gegevens, komt de rechtbank tot een berekening van de draagkracht van de man, zoals weergegeven in de brutoberekening in het
INA-alimentatieberekeningsprogramma (versie 2006-1), die aan deze beschikking is gehecht en waarvan de inhoud als hier ingelast dient te worden beschouwd.
Blijkens deze berekening kan de man, rekening houdende met de buitengewone lastenaftrek waarop hij aanspraak kan maken, maandelijks met het verzochte bedrag van € 450,- bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind].
De man is deze bijdrage verschuldigd vanaf 1 december 2005, omdat hij er vanaf die datum rekening mee kon houden een dergelijke bijdrage te moeten voldoen.
BESLISSING
bepaalt dat de man met ingang van 1 december 2005 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het minderjarige kind van partijen, telkens bij vooruitbetaling - voor zover de termijn niet reeds is verstreken - een bedrag van
€ 450,- per maand moet betalen, vermeerderd met het bedrag van iedere uitkering, die de man op grond van geldende wetten of regelingen ten behoeve van deze minderjarige kan of zal worden verleend;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C.H. Nieuwenhuis-Oosterhof en door deze uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 maart 2006, in tegenwoordigheid van de griffier.